Kantsteken op tulle.
Afb. No. 8―21.
Kantsteken op een tullen grond uitgevoerd, maken hoewel zij min-
der stevig zijn, een even goed effect, als de points d’Alençon waarvan wij onlangs eene beschrijving hebben gegeven, en zijn zeer
geschikt om voor het garnituur (kraag en mouwen) op bladz. 115 onder
No. 58 en 59 afgeteekend, gebruikt te worden. Men kan deze kantsteken
ook bij application en bij nagebootste tullen kant aanwenden. Voor dit
werk moet men zeer goede, zachte tulle nemen, zoodat de draden bij
het aantrekken van het garen niet springen, en de gaatjes van de tulle nu
en dan gemakkelijk eenigszins verwijd kunnen worden. Voor deze kantsteken
heeft men zwijnkopsgaren No. 150 of 200 noodig.
Behalve de afbeeldingen waarop de patronen geheel afgewerkt en in natuur-
lijke grootte zijn voorgesteld, geven wij de meeste modellen nog vergroot te
zien, ten einde de beschrijving nog duidelijker te maken.
Afb. No. 8a en 8 stelt een patroon met rijen kruissteken voor, waarvan er
telkens twee door eene rij onbewerkte gaatjes gescheiden zijn. Men werkt deze
rijen even als bij tapisseriewerk heen en terug. Afb. No. 8a geeft twee rijen kruissteken vlak naast elkaar vergroot te zien, waarvan de eene, om dit
duidelijker te kunnen onderscheiden, nog niet voltooid is. Elk oogje van de tulle moet, zoo als wij dit hebben afgeteekend, met een kruisje bedekt worden.
Afb. 9a en 9. Dit patroon bestaat uit festonneersteken, waarvan rijen puntjes
die vlak tegen elkaar aan liggen gevormd worden. De vergroote afb. No. 9a
stelt 2 rijen puntjes voor en geeft den loop van den draad, die er even als bij
een festonneersteek wordt ingestoken en doorgehaald, duidelijk te zien.
Afb. No. 10a en 10. Een patroon dat uit heen- en teruggaande rijen visch-
graatsteken bestaat, de vergroote afb. No. 10a is zoo duidelijk dat wij eene
nadere beschrij-ving overbodig
achten.
Afb. No. 11a en 11. Voor de bewerking van dit patroon ge-
ven wij door de afb. No. 11a eene voor-stelling waarbij men handelt als volgt:
De draad wordt aan een der oogje van
de tulle vastge-maakt, en wel zoo dat hij uit het gaatje met 1 geteekend hangt, nu legt men een kruissteek op het daarboven lig-gende oogje met
punt geteekend, door de naald in 2 in, in 3 weder uit, in 4 in en in 1
weder uit te steken. Daarna overkruist men het oogje dat in de rij daaron-
der met een punt is geteekend, door in 5 in, in 6 uit, in 7 in, in 8 uit,
weder in 5 in en in 6 uit te steken; zoo dat men verder en steekt in 1 in,
in 9 uit, in 3 in, in 10 uit, in 1 in, in 9 uit; verder: in 6 in, in 11 uit,
in 8 in, in 12 uit, in 6 in, in 11 uit; verder: in 9 in, in 13 uit, in 10 in, in
14 uit, in 9 in, in 13 uit. Verder kan men uit het afgewerkte patroon No. 11
nagaan, hoe men dit moet voortzetten.
Afb. No. 12a en 12. De kleine puntjes (moesjes) worden eveneens in dubbele rijen gewerkt, name-
lijk twee rijen tegelijk, maar zoo dat de puntjes telkens verspringen. Naar aanwijzing van de uitvoerige afb.
No. 12a maakt men den draad aan het oogje tulle 1 vast, steekt dan in 2 in, in 1 uit, en herhaalt dit 3 maal; steekt dan in 2 in, in 3 uit,
in 4 in, in 5 uit,
in 6 in, in 5 uit en herhaalt dezen laatsten steek (van 6 tot 5) nog vier maal; dan steekt men in 7 in, in 8 uit, in
9 in, in 10 uit,
en herhaalt dezen steek van 9 tot 10 nog 3 maal, steekt in 9 in,
in 11 uit, in 12
in, in 13 uit,
dan weder 5 maal van 14 tot
13 waardoor een
moesje gevormd
wordt; verder in 15 in, in 16 uit, in 17 in, in 18
uit, men herhaalt den laatsten steek nog 3 maal, steekt in 17 in, in 19 uit, in 20 in, in 21 uit, dan 5 maal van 22 tot 21 enz. Hoe men de volgende dubbele rij moet beginnen is dui-delijk op afb. No. 12 te zien. Men voltooit het patroon met door elke rij moezen in de dwarste twee draden te halen, waarbij men nu eens een oogje opneemt, en het andere laat lig-gen. (Zie de
dwarsloopende
rijen op de afb.
No. 12a)
Afb. No. 13a en 13. Dit pa-troon geeft ins-
gelijks kleine moesjes te zien die tel-
kens verspringen en om den anderen
een der loodregt loopende gaatjes van de
tulle bedekken. Naar aanwijzing van de
afb. No. 13a steekt men van het oogje tulle
118 DE GRACIEUSE. [3 Julij 1865. 3e Jaargang.]
No. 7. Gehaakte kant. (Lambrequin).
No. 4. Tabouret in noorschen stijl.
met 1 geteekend uitgaande, viermaal in 2 in en in 1 uit, dan drie
maal van 3 in 4, eens van 3 in 5, viermaal van 6 in 5, driemaal
van 7 in 8, eens van 7 in 9, viermaal van 10 in 9, driemaal van
11 in 12, eens van 11 in 13, viermaal van 14 in 13 enz. Elke
volgende dubbele rij moet zich juist aan de voorgaande aansluiten.
Afb. No. 14. Terwijl men bij de hierboven beschreven patronen
den tullen grond dwars neemt, zoo namelijk dat de oogjes loodrecht loopen, wordt de tulle voor het patroon No. 14 in tegenovergestelde richting genomen dus in de lengte, en werkt men dubbele rijen die telkens verspringen van langwerpige moezen, en wel elke moes over
drie oogjes tulle. Verder gaat men hierbij op dezelfde wijze als met het pa-
troon No. 13 te werk, zoodat wij geene uitvoeriger beschrijving zullen be-
hoeven te geven.
Afb. No. 15. Ook van dit patroon, waarvoor de tulle insgelijks in de
dwarste wordt genomen, behoeven wij evenmin eene nadere verklaring te ge-
ven. Men werkt in regelmatige afwisseling eene rij kruissteken, zoo als bij
No. 8 en eene rij met figuren, die elk uit 4 kleine moezen, die als ’t ware
een kruis vormen bestaan.
Afb. No. 16a en 16. De vergroote uitvoerige afb. No. 16a stelt de wijze
van bewerking van eene rij van het patroon die uit kleine sterretjes bestaat,
voor. Men begint met het oogje tulle met 1 geteekend, steekt in 2 in,
in 3 uit, in 4 in, in 5 uit, in 6 in, in 3 uit; met deze 3 steken heeft
men een sterretje over het gaatje met een punt geteekend, gemaakt; voor
het tweede sterretje steekt men in 5 in, in 7 uit, in 8 in, in 9 uit, in
10 in, in 11 uit, in 5 in, in 9 uit; voor het derde sterretje steekt men
in 11 in, in 12 uit, in 13 in, in 14 uit, in 15 in, in 16 uit, in 11 in,
in 14 uit, dan in 16 in, in 17 uit enz.; nu heeft men over elk oogje met
een punt geteekend een sterretje gemaakt; bij de tweede rij moeten de ster-
retjes versprin-gen terwijl er eene rij gaatjes onbewerkt, en tusschen elk ster-retje steeds een oogje open blijft.
Afb. No. 17a en 17. Voor dit patroon
dat door rijen van halve kruissteken ge-vormd wordt, moet men de tulle bij het
bewerken wat intrekken. De witte punten op afb. No. 17a
aangegeven, ko-men eerst bij het
volgende patroon te pas. Men steekt met het
oogje met 1 geteekend beginnende, van 2 in 3, (namelijk in 2 in,
en in 3 uit) van 4 in 5, van 6 in 7, van 8 in 9; elk dezer halve
kruissteken haalt men eenigszins stijf aan, zoodat de rijen omnaaide
gaatjes dicht aan elkaar komen. Van 9 uit kan men nu de volgende
rijen bewerken, door teruggaande van 10 in 7, van 11 in 5, van
12 in 3, van 13 in 1 enz. te steken. Tusschen deze rijen moeten
de gaatjes zeer voorzichtig een weinig van elkaar verwijderd worden
waartoe men zich van een borduurpriem bedienen kan.
Afb. No. 18a en 18. Naar de uitvoerige afbeelding No. 17a die wij voor het voorgaande patroon
gaven, werkt men eerst de rij halve kruissteken, dus naauwkeurig het patroon No. 17 volgende,
daarna legt men er in tegenover-
gestelde richting in regte rijen,
steken overheen, naar aanwijzing van afbeelding No. 18a. De nommers 1―16 moeten naar aanwijzing der punten die zich op afbeelding No. 17a bevin-den verdeeld worden, dus tusschen de
patroon-rijen
van het model No. 17. De niet
genummerde,
dwarsloopende
rijen gaatjes van afbeelding No. 18a zijn die wel-
ke met een hal-ven kruissteek zijn overge-naaid. Men be-gint met het gaatje op af-beelding No.
18a met 1 ge-teekend, steekt van 2 in 1, dan tweemaal van 3 in 4, van 5 in
6, van 7 in 8;
dan teruggaande telkens twee-maal van 7 in
9, van 5 in 10, van 3 in 11,
van 2 in 12; nogmaals terug-gaande ten min-ste indien het patroon zoo groot is, tel-
kens tweemaal van 13 in 12,
van 14 in 11,
van 15 in 10,
van 16 in 9.
Men moet hier-bij den draad insgelijks een weinig stijf aanhalen, en
de oogjes die met een punt
geteekend zijn wat wijder
maken.
Afbeelding No. 19a en 19. Men maakt eerst de genum-merde gaatjes wat wijder
No. 6. Garnituur voor jaquettes, beduïnen enz.
No. 3. Rand in oostersch borduurwerk voor het kleedje
“Papillon.” Afb. No. 1 en 2.
No. 5. Voetbankje in noorschen stijl.