De Gracieuse 3 July 1865 | Page 2

Kantsteken op tulle.

Afb. No. 8―21.

Kantsteken op een tullen grond uitgevoerd, maken hoewel zij min-

der stevig zijn, een even goed effect, als de points d’Alençon waarvan wij onlangs eene beschrijving hebben gegeven, en zijn zeer

geschikt om voor het garnituur (kraag en mouwen) op bladz. 115 onder

No. 58 en 59 afgeteekend, gebruikt te worden. Men kan deze kantsteken

ook bij application en bij nagebootste tullen kant aanwenden. Voor dit

werk moet men zeer goede, zachte tulle nemen, zoodat de draden bij

het aantrekken van het garen niet springen, en de gaatjes van de tulle nu

en dan gemakkelijk eenigszins verwijd kunnen worden. Voor deze kantsteken

heeft men zwijnkopsgaren No. 150 of 200 noodig.

Behalve de afbeeldingen waarop de patronen geheel afgewerkt en in natuur-

lijke grootte zijn voorgesteld, geven wij de meeste modellen nog vergroot te

zien, ten einde de beschrijving nog duidelijker te maken.

Afb. No. 8a en 8 stelt een patroon met rijen kruissteken voor, waarvan er

telkens twee door eene rij onbewerkte gaatjes gescheiden zijn. Men werkt deze

rijen even als bij tapisseriewerk heen en terug. Afb. No. 8a geeft twee rijen kruissteken vlak naast elkaar vergroot te zien, waarvan de eene, om dit

duidelijker te kunnen onderscheiden, nog niet voltooid is. Elk oogje van de tulle moet, zoo als wij dit hebben afgeteekend, met een kruisje bedekt worden.

Afb. 9a en 9. Dit patroon bestaat uit festonneersteken, waarvan rijen puntjes

die vlak tegen elkaar aan liggen gevormd worden. De vergroote afb. No. 9a

stelt 2 rijen puntjes voor en geeft den loop van den draad, die er even als bij

een festonneersteek wordt ingestoken en doorgehaald, duidelijk te zien.

Afb. No. 10a en 10. Een patroon dat uit heen- en teruggaande rijen visch-

graatsteken bestaat, de vergroote afb. No. 10a is zoo duidelijk dat wij eene

nadere beschrij-ving overbodig

achten.

Afb. No. 11a en 11. Voor de bewerking van dit patroon ge-

ven wij door de afb. No. 11a eene voor-stelling waarbij men handelt als volgt:

De draad wordt aan een der oogje van

de tulle vastge-maakt, en wel zoo dat hij uit het gaatje met 1 geteekend hangt, nu legt men een kruissteek op het daarboven lig-gende oogje met

punt geteekend, door de naald in 2 in, in 3 weder uit, in 4 in en in 1

weder uit te steken. Daarna overkruist men het oogje dat in de rij daaron-

der met een punt is geteekend, door in 5 in, in 6 uit, in 7 in, in 8 uit,

weder in 5 in en in 6 uit te steken; zoo dat men verder en steekt in 1 in,

in 9 uit, in 3 in, in 10 uit, in 1 in, in 9 uit; verder: in 6 in, in 11 uit,

in 8 in, in 12 uit, in 6 in, in 11 uit; verder: in 9 in, in 13 uit, in 10 in, in

14 uit, in 9 in, in 13 uit. Verder kan men uit het afgewerkte patroon No. 11

nagaan, hoe men dit moet voortzetten.

Afb. No. 12a en 12. De kleine puntjes (moesjes) worden eveneens in dubbele rijen gewerkt, name-

lijk twee rijen tegelijk, maar zoo dat de puntjes telkens verspringen. Naar aanwijzing van de uitvoerige afb.

No. 12a maakt men den draad aan het oogje tulle 1 vast, steekt dan in 2 in, in 1 uit, en herhaalt dit 3 maal; steekt dan in 2 in, in 3 uit,

in 4 in, in 5 uit,

in 6 in, in 5 uit en herhaalt dezen laatsten steek (van 6 tot 5) nog vier maal; dan steekt men in 7 in, in 8 uit, in

9 in, in 10 uit,

en herhaalt dezen steek van 9 tot 10 nog 3 maal, steekt in 9 in,

in 11 uit, in 12

in, in 13 uit,

dan weder 5 maal van 14 tot

13 waardoor een

moesje gevormd

wordt; verder in 15 in, in 16 uit, in 17 in, in 18

uit, men herhaalt den laatsten steek nog 3 maal, steekt in 17 in, in 19 uit, in 20 in, in 21 uit, dan 5 maal van 22 tot 21 enz. Hoe men de volgende dubbele rij moet beginnen is dui-delijk op afb. No. 12 te zien. Men voltooit het patroon met door elke rij moezen in de dwarste twee draden te halen, waarbij men nu eens een oogje opneemt, en het andere laat lig-gen. (Zie de

dwarsloopende

rijen op de afb.

No. 12a)

Afb. No. 13a en 13. Dit pa-troon geeft ins-

gelijks kleine moesjes te zien die tel-

kens verspringen en om den anderen

een der loodregt loopende gaatjes van de

tulle bedekken. Naar aanwijzing van de

afb. No. 13a steekt men van het oogje tulle

118 DE GRACIEUSE. [3 Julij 1865. 3e Jaargang.]

No. 7. Gehaakte kant. (Lambrequin).

No. 4. Tabouret in noorschen stijl.

met 1 geteekend uitgaande, viermaal in 2 in en in 1 uit, dan drie

maal van 3 in 4, eens van 3 in 5, viermaal van 6 in 5, driemaal

van 7 in 8, eens van 7 in 9, viermaal van 10 in 9, driemaal van

11 in 12, eens van 11 in 13, viermaal van 14 in 13 enz. Elke

volgende dubbele rij moet zich juist aan de voorgaande aansluiten.

Afb. No. 14. Terwijl men bij de hierboven beschreven patronen

den tullen grond dwars neemt, zoo namelijk dat de oogjes loodrecht loopen, wordt de tulle voor het patroon No. 14 in tegenovergestelde richting genomen dus in de lengte, en werkt men dubbele rijen die telkens verspringen van langwerpige moezen, en wel elke moes over

drie oogjes tulle. Verder gaat men hierbij op dezelfde wijze als met het pa-

troon No. 13 te werk, zoodat wij geene uitvoeriger beschrijving zullen be-

hoeven te geven.

Afb. No. 15. Ook van dit patroon, waarvoor de tulle insgelijks in de

dwarste wordt genomen, behoeven wij evenmin eene nadere verklaring te ge-

ven. Men werkt in regelmatige afwisseling eene rij kruissteken, zoo als bij

No. 8 en eene rij met figuren, die elk uit 4 kleine moezen, die als ’t ware

een kruis vormen bestaan.

Afb. No. 16a en 16. De vergroote uitvoerige afb. No. 16a stelt de wijze

van bewerking van eene rij van het patroon die uit kleine sterretjes bestaat,

voor. Men begint met het oogje tulle met 1 geteekend, steekt in 2 in,

in 3 uit, in 4 in, in 5 uit, in 6 in, in 3 uit; met deze 3 steken heeft

men een sterretje over het gaatje met een punt geteekend, gemaakt; voor

het tweede sterretje steekt men in 5 in, in 7 uit, in 8 in, in 9 uit, in

10 in, in 11 uit, in 5 in, in 9 uit; voor het derde sterretje steekt men

in 11 in, in 12 uit, in 13 in, in 14 uit, in 15 in, in 16 uit, in 11 in,

in 14 uit, dan in 16 in, in 17 uit enz.; nu heeft men over elk oogje met

een punt geteekend een sterretje gemaakt; bij de tweede rij moeten de ster-

retjes versprin-gen terwijl er eene rij gaatjes onbewerkt, en tusschen elk ster-retje steeds een oogje open blijft.

Afb. No. 17a en 17. Voor dit patroon

dat door rijen van halve kruissteken ge-vormd wordt, moet men de tulle bij het

bewerken wat intrekken. De witte punten op afb. No. 17a

aangegeven, ko-men eerst bij het

volgende patroon te pas. Men steekt met het

oogje met 1 geteekend beginnende, van 2 in 3, (namelijk in 2 in,

en in 3 uit) van 4 in 5, van 6 in 7, van 8 in 9; elk dezer halve

kruissteken haalt men eenigszins stijf aan, zoodat de rijen omnaaide

gaatjes dicht aan elkaar komen. Van 9 uit kan men nu de volgende

rijen bewerken, door teruggaande van 10 in 7, van 11 in 5, van

12 in 3, van 13 in 1 enz. te steken. Tusschen deze rijen moeten

de gaatjes zeer voorzichtig een weinig van elkaar verwijderd worden

waartoe men zich van een borduurpriem bedienen kan.

Afb. No. 18a en 18. Naar de uitvoerige afbeelding No. 17a die wij voor het voorgaande patroon

gaven, werkt men eerst de rij halve kruissteken, dus naauwkeurig het patroon No. 17 volgende,

daarna legt men er in tegenover-

gestelde richting in regte rijen,

steken overheen, naar aanwijzing van afbeelding No. 18a. De nommers 1―16 moeten naar aanwijzing der punten die zich op afbeelding No. 17a bevin-den verdeeld worden, dus tusschen de

patroon-rijen

van het model No. 17. De niet

genummerde,

dwarsloopende

rijen gaatjes van afbeelding No. 18a zijn die wel-

ke met een hal-ven kruissteek zijn overge-naaid. Men be-gint met het gaatje op af-beelding No.

18a met 1 ge-teekend, steekt van 2 in 1, dan tweemaal van 3 in 4, van 5 in

6, van 7 in 8;

dan teruggaande telkens twee-maal van 7 in

9, van 5 in 10, van 3 in 11,

van 2 in 12; nogmaals terug-gaande ten min-ste indien het patroon zoo groot is, tel-

kens tweemaal van 13 in 12,

van 14 in 11,

van 15 in 10,

van 16 in 9.

Men moet hier-bij den draad insgelijks een weinig stijf aanhalen, en

de oogjes die met een punt

geteekend zijn wat wijder

maken.

Afbeelding No. 19a en 19. Men maakt eerst de genum-merde gaatjes wat wijder

No. 6. Garnituur voor jaquettes, beduïnen enz.

No. 3. Rand in oostersch borduurwerk voor het kleedje

“Papillon.” Afb. No. 1 en 2.

No. 5. Voetbankje in noorschen stijl.