1ste toer. (Deze wordt aan de verkeerde zijde gewerkt). In het eerste st. van elk bosje stokjes 1 st.,
gedurig met 3 kettingst. er tusschen. De toer moet 62 st. tellen.
2de toer. In den midd. st. van elken kettingst.boog van den vorigen toer 4 st., dus 61 bosjesstokjes.
3de toer. Bij dezen toer begint het onder afb. No. 61 in oorspr. grootte voorgestelde patroon. * 4
kettingst., 1 st. in den derden daarop volgenden st. van den vorigen toer, dus 2 st. overslaande; 4 ket-
tingst., waarmede men weder 2 steken overslaat en in de 3 daaropvolgende st. in elk 1 v. st. haakt; 4
kettingst., waar men 3 steken mede overslaat, 1 st., 4 kettingst., weder 3 steken
overslaande, in de daarop volgende 3 st. wederom in elk 1 v. st.; van * af wordt
nog 13 maal herhaald, bij de 13de herhaling werkt men na het laatste st.
slechts 1 kettingst.; dan 1 st. in den laatsten steek.
4de toer. 1 kettingst., * 3 v. st., waarvan de middelste op het tweede
stokje van den vorigen toer moet komen en de beide andere in den aan-
grenzenden kettingst.boog, 4 kettingst., 1 st., in den middelsten van
de 3 v. st. van den vorigen toer, 4 kettingst.; van * af herhalen. Bij het
beginnen en eindigen van de toeren heeft men vooral zorg te dragen,
dat de zijkanten recht blijven en niet trekken.
5de toer. * 2 v. st., waarvan de eerste in den naastbijzijnden ket-
tingst. voor de 3 v. st., de tweede op den eersten v. st. gewerkt wordt;
5 st., in den middelsten v. st., in den volgenden v. st. en den daarop volgenden kettingst. in elk 1 v. st.; 5 kettingst.; van * af wordt herh.
6de toer. 1 kettingst., * 1 v. st., 1 st., 1 v. st., het st. werkt men
in den steek van den 4den toer die het bosje stokjes bevat, de beide v. st.
op de 2 naast aan liggende v. st. van de moes. De moes moet los op de rechte
zijde van het werk liggen; 4 kettingst., 1 st. in den kettingst.boog van den
vorigen toer, 4 kettingst.; van * af herhalen.
7de toer. 5 kettingst., * 1 st. op het achter de moes zich bevindende st. van den vorigen toer, 4 kettingst.,
3 v. st. waarvan de middelste op het naast-bijzijnde onbewerkte st. van den vorigen toer komt, 4 kettingst.; van * af herhalen.
Wij gelooven het patroon duidelijk ge-
noeg beschreven te hebben, om het met be-hulp van de afb. verder te kunnen voort-zetten. Men herhaalt de moezen regelma-tig verzettende van den 5den tot den 7den toer. Volgens ons origineel heeft de pas 10 rijen moezen. Dit verricht zijnde werkt men de kant zooals afb. No. 61 voorstelt rond-om het mutsje, eerst 2 toeren verzette stokjes, afwisselend 1 st., 1 kettingst.; dan 1 toer st. daar men in elken steek van den vorigen toer 1 steek haakt. Aan dezen laatsten toer sluiten zich twee kantjes aan,
waarvan het bovenste het smalste kantje op afb. No. 61 is
voorgesteld en het eerst gewerkt moet worden.
1ste toer van de kant. * 1 v. st. 5 kettingst., waarmede men 2 st. overslaat, in de 3 volgende st. in elk 1 v. st., 5 kettingst., weder-om 2 st. overslaan; van * af herh.
2de toer. In de 4 eerste steken van den kettingst.boog in elk 1 h. v. st., * 1 v. st. in den laatsten steek van dezen boog, 3 v. st. in de 3 v. st. van den vorigen toer, 1 v. st. in den eersten kettingst. van den volgenden boog, 7 kettingst.; van * af herh.
3de toer. * 3 v. st. in de 3 middelste van de 5 v. st., 4 kettingst., 3 door 1 ket-tingst. gescheiden st. in den volgenden kettingst.boog, 4 kettingst., van * af herh.
4de toer. * 1 v. st. in den middelsten van de 3 v. st., 5 kettingst., 4 elk door 5 kettingst. gescheiden v. st. in de 4 volgende openingen, zoo als de afbeelding aan-
toont, 5 kettingst.; van * af herhalen.
Men werkt nu voor de onderliggende breedere kant, den eersten toer in
denzelfden stokjestoer, waar het smalle kantje in begonnen is.
1ste toer. Men steekt achter het smalle kantje in de steken en werkt af-
wisselend 1 st. en 1 kettingst., waarmede men 1 steek overslaat.
2de toer. Als de voorgaande toer, evenwel moeten de st. verzet
worden.
3de toer. 1 dubb. st. in de kettingst. opening van den vorigen
toer, * 3 kettingst., 1 dubb. st. in de 2de daaropvolgende kettingst.
opening, dus 2 st. overslaan; van * af herhalen.
4de toer. In elk st. en in elke opening van den vorigen toer 1 st.
met 1 kettingst. er tusschen.
5de toer. Als de vorige toer; de st. echter niet door kettingst. ge-
scheiden.
Daarna werkt men de 4 toeren van het smalle kantje, waarmede het
mutsje voltooid is.
Het volgens afbeelding No. 62 gegeven patroon, wan-neer het voor een mutsje gebezigd wordt, sluit zich even als het vroeger beschreven patroon, aan den tweeden met moesjes gewerkten toer aan en
wordt insgelijks door den geheelen steek gestoken.
1ste toer. (De verkeerde zijde van het werk). 5 kettingst., waarmede men
3 steken over-slaat, * in de 3 volgende steken in elk 1 v. st., 7 ket-tingst., 4 steken
overslaan, dan in de 3 volgende 1 v. st., 4 kettingst., waarmede men 3 steken overslaat, 3 v. st. in elken steek 1 steek, in den daaropvolgenden steek 5 st. (1 moes), weder 3 v. st., 1 moes, dan nogmaals 3 v. st.; 4 kettingst., 3 steken overslaan, van * af herha-
len. Bij dit patroon slaat men bij den 1sten toer somwijlen 4 in plaats van 3 steken over, opdat de pas niet te wijd
worde.
2de toer. 2 v. st. in den ketting-
steekboog voor de door de 2
moezen afgescheiden vaste steken, * 4 kettingst., dan den eersten steek van de rij
vaste steken overslaande,
werkt men: 2 v. st., 1 st., 3 v. st., 1 st. en 2
v. st. (de stokjes moe-
ten gedurig in den steek van den voorlaat-
sten toer ge-werkt worden, waar de moes in gehaakt is). 4 kettingst., 3 v. st., waarvan men de 2 eerste
in den volgen-den kettingst.-boog, en de derde in den eersten van de 3 v. st. van den vorigen toer haakt; 4 ket-tingst., 1 v. st. in den uit 7 ket-tingsteken be-staanden boog,
4 kettingst., 3 v. st. waarvan de eerste in den laatsten van de 3 v. st. van den vorigen toer, de beide
andere in den aangrenzenden kettingsteekboog gewerkt worden; van * af herhalen.
Daar de afbeelding de plaatsing van de steken duidelijk voorstelt, zullen wij de verdere beschrijving
beknopter geven.
3de toer. * 3 v. st., (de middelste op den afzonderlijk gewerkten v. st. van den vorigen toer). 4 ket-
tingst., 3 v. st. (de 2 laatste in den kettingst.boog na de 3 v. st.), 4 kettingst., 7 v. st. op de rij v. st.
(de dichte punt), 4 kettingst., 3 v. st., 4 kettingst. Van * af herhalen.
4de toer. * In den middelsten van de 3 v. st., die over den grootsten kettingst.-
boog zijn 1 moes, aan beide zijden hiervan 2 v. st., 4 kettingst., 3 v. st.,
4 kettingst., 2 v. st., 1 moes, 2 v. st., (de moes moet tusschen de 2
moezen van den eersten toer komen), 4 kettingst., 3 v. st., 4 ket-
tingst. Van * af herhalen.
5de toer. Op de met moezen begonnen ruit werkt men: 3 v. st.,
1 st., 3 v. st. (de eerste en laatste steek komt in den aangrenzen-
den kettingst.boog), dan 4 kettingst., 3 v. st., 4 kettingst., 1
v. st., 1 st., 1 v. st., (het stokje achter de moes), 4 kettingst.,
3 v. st., 4 kettingst. Van * af herhalen.
6de toer. * Op de ruit met moezen: 9 v. st., dan 4 kettingst., 3 v. st., 4 kettingst., 1 v. st. op het achter de moes liggende
st.; 4 kettingst., 3 v. st., 4 kettingst. Van * af herhalen.
7de toer. * Op de ruit met moezen: 3 v. st., 1 moes, 3 v. st., 1 moes, 3 v. st., dan 4 kettingst., 3 v. st., 7 kettingst., 3 v. st.,
4 kettingst. Van * af herhalen.
De voortzetting van het patroon blijkt verder van zelve.
Beurs in den vorm van een koffiekan.
Afbeelding No. 63. 4 strengen roode,
1 streng witte koordzijde; kleine glas-
kralen, eene haaknaald, fijne breinaalden
en zwart innaaikoord.
De bijzondere vorm van deze beurs zal
voorzeker menige lezeressen aanmoedigen om haar te vervaardigen, te meer daar zij
bij een weinig oefening in het haken ge-
makkelijk te werken is. Aan ons origineel, dat volgens afbeelding No. 63 slechts een weinig verkleind is voorgesteld, is de ron-de bodem en met witte moezen versierde rand over een dun zwart koordje met vaste steken gehaakt, daar het bovenge-deelte de nagebootste hals van het kan-
netje, tot het inschuiven ingericht, gebreid is, en van boven
langs den rand weder door eenige gehaakte toeren wordt af-
gesloten. Het werk wordt
in het midden van den bo-dem begonnen, men zet
hiervoor 8 steken op en werkt gedurig over het koord, terwijl men in de
achterste lus van den steek steekt, en naar vereischte meerdert, totdat
men een uit 12 toeren bestaande vlakke rondte verkrijgt, waarvan de
laatste toer 110 steken moet bedragen. Is deze voltooid, dan keert men het werk om en haakt insgelijks met roode zijde op de verkeerde
zijde van het haakwerk den rand, die met moezen van witte zijde en
glaskralen gevormd wordt, die van nu af hetzelfde getal steken be-
houdt, en waarbij men door den geheelen steek van den vorigen toer
moet steken. De beide eerste toeren worden geheel van roode zijde gewerkt, voor den derden echter, waarmede het patroon begint,
neemt men de witte zijde, waar de moezen mede gewerkt moeten wor-
den, na vooraf de glaskralen te hebben aangeregen.
1ste toer. * 4 v. st., voor dat men den 4den steek doorhaalt legt
men de witte zijde aan en haakt zonder deze lus van de naald af te wer-ken, in den volgenden steek 3 stokjes, waarbij men bij elk 1 kraal
aanschuift, en eerst bij het doorhalen van het laatste van de 3 stokjes
den draad door alle 3 op de naald zijnde lussen, als ook door de eerste
onbewerkt gebleven witte lus haalt. Na deze voltooide moes haakt men
insgelijks met witte zijde in den volgenden steek 1 v. st., waarvoor
men bij het doorhalen weder de roode zijde neemt, om hiermede de
beide volgende v. st. te werken. Voor een moes behooren gedurig 2
steken van den vorigen toer, hetgeen bij het werken in het vervolg moet worden in acht genomen. Nu volgen weder: 1 moes, 4 v. st., 4 moezen.
Van * af nog 4 maal herhalen.
2de toer. Deze wordt geheel met roode zijde in vaste steken gewerkt,
waarbij men in elke moes weder 2 v. st. haakt.
3de toer. * 2 moezen, 2 v. st., 1 moes, 2 v. st., 2 moezen, 8 v. st., van *
af nog 4 maal herhalen.
4de toer. Als de 2de toer.
5de toer. Als de 1ste toer.
Daarna volgen weder 16 toeren v. st. De 5de, 10de en 15de toer worden
weder met witte moezen gewerkt, die bij elke rij verzet worden en eene tus-
schenruimte van 8 steken moeten hebben. Na den 16den toer begint het ge-
breide boven-gedeelte van
de beurs. Men neemt hiervoor de bovenste lus-
sen van den laatsten gehaakten toer op de
naalden en breit met de roode zijde, de steken
gelijkmatige verdeelende in de rondte eerst 1
toe recht, dan 26 toeren afwisselend 2 steken
recht en 2 averechts. De 27ste toer, be-stemd om het koord door te halen, is een toer gaatjes, waar-
voor men afwisse-lend recht mindert en daarna omslaat.
De 28ste en 29ste toer worden ave-rechts gebreid, ter-wijl men bij den eersten toer van elke lus weder 1 steek vormt. In de nu volgende 14
toeren die we-der 2 recht en 2 averechts ge-breid worden, vormt men te-vens de tuit van het kannetje.
Men neemt hier-
voor 1 steek, die uit eene lus van den 27sten toer ge-vormd is, slaat eerst den draad om de naald en breit dan genoemden steek rechts af. In den volgenden toer worden lus en
[3 Julij 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 127
No. 59. Rol met vloeipapier.- Verkleind.
No. 60. Gehaakt kindermutsje. Verkleind.
No. 62. Haakpatroon voor het kindermutsje.
No. 61. Gedeelte van de pas en van de kant voor het
gehaakte kindermutsje. Oorspr. grootte.
No. 63. Geldbeurs in den vorm van een koffiekannetje. Verkleind.
Haak- en breiwerk.
No. 64. Jaquette “étole.” Achterzijde.
No. 65. Jaquette “étole.” Voorzijde.
Knippatr., voorzijde v. h. Supplement No. III, Fig. 16―20.