aan. Het garnituur van ons model bestaat in een rand en in een stervormig figuur; het laatste versiert het deksel, het eerste den rand van de mand. De grondstof van beide garnituren bestaat uit blauw laken, dat langs de buitenranden uitgetand en volgens de
teekening met figuren van wit veterband versierd is. Fig. 41 geeft het knippatr. van een gedeelte van den rand, Fig. 40 een vierde gedeelte van het garnituur van het deksel benevens de teekening. Wij vermelden echter nog, dat beide gedeelten, de rand alsook het garnituur voor het deksel, elk in zijn geheel moeten geknipt wor-
den. Als men aan het garnituur eenige stevigheid verkiest te
geven, dan voert men het met katoen van overeenkomende
kleur als het laken. Vervolgens wordt het op de mand
genaaid.
Rok met geeren en
queueplooien.
Afb. No. 85 en 86. Knippatr., keerz. v. h. Suppl. No. VIII,
Fig. 27―32.
Wij kunnen het fatsoen van dezen
rok als bijzonder practisch aanbe-velen, het is daarenboven zoowel
voor wollen als voor katoenen stoffen geschikt. Ons model is met gee-ren geknipt en heeft van boven, behalve van achteren geen plooien;
den achterbaan is met een schuif voorzien, waardoor er de nieuwer-wetsche queueplooien in gevormd worden. Wij hebben hierover reeds op bladz. 40 van dezen jaargang, bij het kleedje afb. No. 39 en 40 een woordje met onze lezeressen gesproken. Deze afb. (No. 85) geeft een rok van het bovengenoemde fatsoen, van paars wollen stof en wel de voorzijde te zien, afb. No. 86 zulk een rok aan de achterzijde; de eerste is gegarneerd met een breeden geplooiden reep van de grond-stof, met zwart fluweelen lint afgezet; afb. No. 87 stelt dit garnituur
op de helft van de oorspr. grootte voor, door de daarbij behoorende
beschrijving wordt de samenstelling verklaard. Met de afb. No. 88
en 89 geven wij nog twee andere garnituren voor soortgelijke rokken. Aan den rok afb. No. 86 wordt
het garnituur gevormd door twee gepijpte strook-jes van de stof elk 8 d. br., die er elk met een reep shirting 1 d. br. op zijn gehecht. Bij het vervaar-
digen van den rok moet men eerst de omslagen van de knippatronen afzonderlijk overnemen en aan het
geheel hechten en dan van de ge-
kozen stof naar fig. 27 de voor-
baan, langs de dunne lijn in het midden aaneen, naar elk der fig. 28 tot 30 twee gelijke gedeelten knippen; bij al de gedeelten rekent men op een omslag 3 tot 4 d. breed voor den zoom aan den onderrand, verder voor het boord naar fig. 31 een gedeelte langs de dunne lijn in het midden aaneen, naar fig. 32 twee gedeelten en wel van dubbele stof; het laatste figuur aan de eene lange zijde toegevouwen. Nu zet men de gedeelten van den rok vol-gens de overeenstemmende cijfers aan elkaar, legt in den onderrand een zoom van de hierboven ge-
noemde breedte, en een smal zoompje van 19 tot 24 in de split naar aanwijzing op fig. 30; op
19 van hetzelfde knippa-
troon legt men er voor de ste-
vigheid een gefestonneerd lusje op. Nu worden de gedeelten van het boord naar fig. 31 geknipt aan den bovenrand met een in-
geregen koordje er tusschen, met elkaar verbonden en vol-gens de overeenstemmende cij-fers aan de beide gedeelten van
fig. 32 gezet; in den laat-
sten naad wordt tevens
een linnenband van de noodige lengte gehecht. Eindelijk zet men den rok tusschen
de dubbele stof van het boord, voorziet den onderrand met koord en legt er het gar-
nituur op.
Beschrijving van de parijsche modeplaat.
Toilet voor diners, de comedie of kleine soirées.
Coiffure. Al het haar is naar boven gekamd en van achteren sterk ge-
golfd, waar het een krans vormt rondom drie kleine doffen. Op het
voorhoofd hangen drie kleine losse krullen. Een breed rood zijden lint loopt
om de coiffure heen. Gouden kam met een effen, plat schild. Boven de krullen
drie wit en roode madeliefjes met gouden hartjes. ― Rood zijden rok, van boven
nauw, van onderen zeer wijd. ― Robe in den vorm van een tuniek zonder mou-
wen, van voren vierkant en zeer laag uitgesneden, van achteren iets minder. De corsage, met een rooden biais geboord, komt niet hooger als onder den arm.
Op al de naden roode biais. Elke baan is van onderen open en met witte blonde
en een rood boorsel versierd. Onder de corsage eene guimpe met korte dofmou-
wen van neteldoek of tulle met kant en roode biais.
Wandeltoilet. Wit tullen hoed met een platten bodem, de pas van vo-
ren ingebogen, geheel met een rand vederen omgeven. Aan de linkerzijde
een takje bloemen. Een zijden tullen voile bedekt den geheelen hoed en
hangt van achteren af. Taffen strikbanden. ― Robe Isabeau, van
blauw taf met fluweel geboord. Hooge corsage tot aan de ceintuur
in den vorm impératrice. De rok heeft regelmatige platte plooien.
Daar waar de rok onder de corsage uitkomt, is er een fluweelen
ceintuur opgezet, van voren met losse einden, het lint is plat op den rok genaaid. De rok is van onderen met een fluweelen biais gegarneerd. Gladde mouwen, van onderen zeer nauw. ― Glad flu-
weelen kraagje. Van den kraag tot aan de ceintuur loopt een ruche. Op de schouders, van achteren en van voren zijn flu-
weelen linten gehecht. Lange,
gladde rok zonder garnituur.
66 DE GRACIEUSE. [22 Maart 1867. 5e Jaargang.]
met groote, ronde, geslepen zwarte kralen versierd en wordt op zijde met een gitten gesp dichtgemaakt; er sluit zich een garnituur van afzonderlijke strengen kralen aan, dat een schoot nabootst. Deze strengen kralen zijn elk uit de bovenvermelde lange, verder uit groote en kleine geslepen ronde kralen en peervormige grelots samengesteld, met welke laatsten steeds elke streng wordt afgesloten. Van achteren en van voren in het midden van de ceintuur
zijn deze strengen 24 d. lang, zij
nemen echter gelijkmatig aan
beide zijden tot op 8 duim in
lengte af. Men zal de cein-
tuur gemakkelijk naar de afbeelding kunnen ver-
vaardigen, wij merken echter nog aan, dat als
men zich soms geen lange kralen mocht kunnen aan-schaffen, deze zeer goed door gitten vervangen
kunnen worden, in dit ge-
val moet men de stren-
gen echter dichter
naast elkaar aan de
ceintuur hechten.
Gewoonlijk draagt
men bij zulk een
ceintuur een col-
lier van dezelf-
de strengen kralen vervaardigd, zie afb. No. 67 op bladz. 52 van dezen jaargang.
Canesou van neteldoek en kant.
Afb. No. 82. Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. III, Fig. 16 en 17.
De bestanddeelen van deze canesou afb. No. 82 zijn: fijn neteldoek waarin
van achteren en van voren in het midden, zeer smalle plooien zijn gelegd,
guipure entre-deux 1½ d. br., guipure kant 1 d. breed en ponceau flu-
weelen lint eveneens 1 d. br. Bij het vervaardigen van ons model knipt
men naar elk der fig. 16 en 17 van neteldoek een gedeelte langs de dunne lijn
in het midden aaneen en naait er de geplooide gedeelten en het entre-deux op;
onder dit laatste wordt de grondstof weggeknipt. Om de geplooide gedeelten is, be-halve aan den onderrand kant gezet, die met de rechte lange zijde aan het entre-
deux wordt genaaid. Tegen de zijranden van de beide gedeelten van de canesou zet men
aan de verkeerde zijde een reep neteldoek ¾ d. br. en voorziet die van den rug zooals wij dit hebben voorgeteekend met kleine knoopjes en van het voorstuk met de noodige ge-
festonneerde lussen, ten einde de canesou te kunnen dichtmaken. In den onderrand van
den rug en de voorstukken wordt een zoom 1 d. br. gelegd, op den schouder worden
zij van 33 tot 34 met een dubbelen naad aan elkaar gezet. De buitenrand van de
canesou wordt met een neteldoeksch strookje 1½ d. br., aan de eene lange zijde
met kant afgesloten, aan de andere met dichte plooien voorzien, versierd,
het aanzetten met een rood fluweelen lintje bedekt. Het garnituur wordt
eindelijk voltooid door er drie rozetten van hetzelfde lint, elk 7 duim in
doorsnede, volgens de afb. op te hechten.
Linnenmand.
Afb. No. 84. Knippatr. en tee-
kening v. h. garnituur: keerz. v. h. Supplem. No. XIV, Fig.
40 en 41.
Deze mand van wilgentakken gevlochten, is voor het ber-
gen van gebruikt linnengoed bestemd en zal in elk huishou-den doelmatig bevonden wor-den. Het model is 70 d. hoog en heeft aan den bovenrand een omvang van 170 d. Als
men de mand wil gesloten heb-
ben, dan brengt men
(zie de afb.) er
een hangslot
No. 78. Fichu met een schoot. Voorzijde.
Knippatr. keerz. van het Supplem. No. IX, fig. 33―35.
No. 81. Canesou van tulle. Achterzijde.
No. 79. Fichu met een schoot. Achterzijde.
No. 80. Canesou van tulle. Voorzijde.
Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. II, fig. 12―15.
No. 82. Canesou van neteldoek en kant.
Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. III, fig. 16 en 17.