No. 26. De point de
minute (koordsteek).
64 DE GRACIEUSE. [22 Maart 1867. 5e Jaargang.]
zaam geschieden, de steken zelf moeten zeer dicht naast elkander liggen. ― Afbeelding No. 37 en 38. Twee bladeren met den platten steek. Bij een blad als afb. No. 37 cordonneert men eerst den buitensten omtrek en de aderen, borduurt dan de opgevulde helft en vult de nog ledige helft van het blad met stiksteken. De steel van het blad wordt
gedurig het laatst geborduurd.
Afbeelding No. 39 en 40. Twee afgewerkte bladeren met den rechten en schuinen platten steek. Bij het werken
van de afzonderlijke figuren van afb. No. 40 begint men met de aderen van het blad, borduurt dan de binnenste, voorts de buitenste punten
en eindelijk de kleine moezen in het midden.
Afbeelding No. 41. Gestikt blad. De omtrek hiervan wordt met den schuinen steelsteek gewerkt; de open ader bestaat in vetergaten;
de eene helft van het blad is met stiksteken, de andere met een in elkander gewerkten
platten steek uitgevoerd. De
laatste wordt, zooals de afbeelding aan de eene nog
onvoltooide zijde van het blad aantoont, zonder eene opvulling uitgevoerd, men werkt deze steken in eene horizontale richting in de lengte in rijen, tel-kens door ongeveer 3 draden tusschenruimte ge-
scheiden. Een steek van de volgende rij moet, zoo-
als de afbeelding aantoont, in genoemde tusschen-
ruimte tot op de helft van de lengte in de eerste gewerkte rij worden gelegd.
Afbeelding No. 42―44. Blad in relief borduur-
werk. Dit soort van borduren maakt een bijzonder fraai effect, daar elk afzonderlijk gedeelte van het borduurwerk geheel op zich zelf gewerkt wordt, dan aan de bestemde plaats met zeer fijn garen langs den omtrek zoodanig op-genaaid, dat het verder los op de stof ligt, zooals afb. No. 42 aan de helft van het blad door de slagschaduw aange-
wezen duidelijk aantoont. (Zie ook afb. No. 45 en 61). Ter vervaardiging van zoodanig figuren borduurt men
de eene helft met den platten en cordonneersteek op de grondstof van het borduurwerk (zie afb. No. 43), de andere helft op een afzonderlijk stukje van de stof naar afb. No. 44, knipt deze laatste helft van het blad langs den gecordonneerden omtrek
uit, en hecht haar langs den omtrek, die de
ader vormt, aan de overeenkomende helft van het
blad.
Afbeel-
ding No. 45 toont
een soortgelijk blad aan, waarvan beide helften naar afb. No. 46 afzonderlijk gewerkt en aan
beide zijden op den fond van kantsteken worden gehecht. Laatstgenoemde, afb. No. 47, wordt
eerst omgeregen, dan spant men dwars over
den fond
schuine ladderste-ken (zie afb. No. 28), cordonneert den fond en knipt de stof onder de laddersteken uit. Nu omnaait men deze met fijn garen gedurig daar, waar twee draden te za-
men komen, met
den point de reprise. Afbeelding No. 68 stelt dezen
steek door de los liggende draden voor, ofschoon onze le-zeressen hem reeds uit het guipure knoopwerk hebben
leeren kennen. ― Afbeelding No. 48. Bloem met den platten
steek. De bovenste helft van elk blaadje van een bloem wordt, nadat vooraf het ve-
tergat gecordonneerd is, tot aan de spits van de ader over de geheele breedte van de figuur geborduurd, van daar af werkt men elke helft
van het blad afzonderlijk voort.
Afbeelding No. 49. Bloem met den platten steek. Het middelpunt hiervan
wordt door een overgewerkte kraal gevormd. Als men de blaadjes van de bloem in
de rondte in verband met elkander heeft geborduurd, dan legt men in de nog onbe-werkte opening van het middelpunt eene kraal van vereischt wordende grootte, doch zoo, dat eene opening van deze op de stof ligt en omwerkt dan de kraal, daar men de naald met den alvorens bevestigden draad in de bovenste opening van de
kraal insteekt, dan eerst onder de stof, voorts boven de stof
dicht naast de kraal uitkomt enz. (Zie afb. No. 50).
Afbeelding No. 51. Sterfiguur met den platten steek.
De middelste opening, door een zoogenaamd “spinnetje” of “wiel-
tje” gevuld wordt eerst gewerkt, daar men volgens de afbeelding
de draden in den eerst omgeregen kring spant, en deze dan in het
middelpunt omwoelt, waarbij men gedurig een draad op de naald neemt, den anderen onder de naald laat liggen, zooals afb. No. 69 aan de nog onvoltooide figuur aan-toont. Eerst nadat de kring en de bladeren of
stralen van de figuur geborduurd zijn, wordt de stof
onder het wieltje uitgesneden.
de lengte door de stof, omwoelt de punt van de naald dan tweemaal met den draad zooals
de afbeelding voorstelt, voert den draad achter de naald en onder de punt door, houdt daarna de omwinding van de draden met den duim vast en haalt de naald voorzichtig door de draden en de stof; dan steekt men de naald op dezelfde plaats, waar de steek begint we-
der in en komt op de plaats voor den volgenden steek weder uit.
De knoopen, afbeeld. No. 22, worden even als de vorigen ge-
werkt. Men houdt namelijk den vooraf bevestigden draad op een wei-nig afstand van het punt waar hij uit de stof komt met den linker duim vast, omwoelt de naald, den draad in de lengte latende, tweemaal met den draad, draait dan de naald, de richting van den pijl van afb. No. 22 volgende, van de linker naar de rechter zijde zoo om, dat de punt we-der aan het uitgangspunt van den draad (op de afbeelding met een kruis aangewezen) komt, waar zij wordt ingestoken en op de bestemde plaats
voor den volgenden steek weder
uitkomt.
Afbeelding No. 23 en 24. De
rechte platte steek wordt hoofdzakelijk voor bloemen, bladeren, letters enz. gebezigd. Nadat de omtrek van de figuur zorgvuldig is omgeregen, zooals afb. No. 23 voorstelt, vult men deze met kettingsteken in eene tegenovergestelde richting als zij geborduurd moet worden op, dan begint men aan de punt van het blad, met korte loodrechte
steken van de rechter naar de linkerzijde werkende, gedurig dicht boven den omgeregen
draad in, onder dezen weder uitkomende. Al de bladeren aan de bloemen, als ook aan de takken, moeten van de spits af gewerkt worden, wijl ze daardoor een beteren vorm verkrijgen. Als men een gedeelte van een blad wil borduren zooals afb. No. 24 aantoont, dan moet ook de ader in het midden van het blad omgeregen worden eer men het met kettingsteken opvult, dan begint men met het borduren weder aan de spits van het blad en werkt
eerst de eene, dan de andere helft van het blad op de zoo
even genoemde wijze. Afbeelding No. 25 toont den schuinen platten steek aan een gepunt blad aan. De bewerking is dezelfde men steekt slechts de naald in eene schuine richting door de
stof.
Afbeelding No. 26. Point de minute (om-
woelsteek). In plaats van den platten steek en ook
in vereeni-
ging met dezen be-
zigt men
dikwijls den point de minute. Voorname-
lijk is hij geschikt voor zoodanige figuren, die re-liefachtig voorkomen. Aderen, druifvormige bloe-men enz. komen door dezen steek het beste voor.
Afbeelding No. 26 stelt benevens twee voltooide
figuren ook
de bewerking voor. Men omwoelt hier-voor namelijk de punt van de naald, die tot op de helft van de lengte door de stof moet gesto-
ken worden, eenige keeren met den draad (het getal
van de omwindingen richt men naar de lengte van den steek in), houdt dan de omwinding van de draden met den duim vast, haalt de naald en het overige gedeelte van den draad door de omwindingen, steekt dan de naald op die
plaats, waar zij den eersten keer door de stof gestoken is, op nieuw we-
der in en haalt haar op die plaats voor den
volgenden steek bestemd weder door.
Afbeelding No. 27 en 28. De ladder-steek is hoofdzakelijk een steek die ter ver-siering van borduurwerk voorkomt. Om de-
zen uit te voeren rijgt men eerst de omtrek-ken met kleine voorsteekjes om, dan spant men volgens de afbeelding de loodrechte
of schuine steken tusschen de omtrekken, zoodat deze steken slechts alleen met de aanrakingspunten aan de omtrekken bevestigd zijn. Laatsgenoemde worden dan gefestonneerd of gecordonneerd, namelijk met den rechten steelsteek overgewerkt, de stof onder den laddersteek uitgeknipt. De afzonderlijke soorten van borduur-werk zijn hiermede afgedaan; de verdere afbeeldingen stellen het trapsgewijze
voortgaan van het borduren en het gebruik van de hierboven be-
schrevene steken voor.
Afbeelding No. 29―32. Verschillende festonneer-
sels. Het omrijgen, opvullen en festonneeren geschiedt op de hierbovengenoemde wijze, men moet echter zorgen, dat de bogen of puntjes netjes en gelijkmatig, naar het midden breeder en naar
de insnijdingen toe smaller
worden.
Afbeeld. No. 33 en 34. Vetergaten. Dit soort van borduren is alleen bij ronde of lankwerpige figu-ren in gebruik. Men rijgt het vetergat volgens de tee-kening met kleine voor-
steekjes om, knipt er met een fijne scherpe schaar niet te dicht bij het omrijgsel een klein stukje uit (bij kleine vetergaten moet men alleen kruisgewijze eene insnijding maken), strijkt dan den rand van de stof met de naald
naar de verkeerde zijde van de stof en naait het vetergat met steelsteken om, gedurig in de opening instekende en onder den omrijg-
draad uitkomende. De rand van de stof die er onder gestreken is moet hierbij geheel mede ingewerkt worden. Afzonderlijke vetergaten worden op zich zelf staande ge-
borduurd, als men echter eene rij die met elkander in verband staan heeft te wer-
ken, dan moet men hierop acht geven, dat men bij het beginnen die plaats kiest, die aan het eerstvolgende vetergat grenst. Bij alle volgende vetergaten moet dan de eene buitenzijde van de figuur tweemaal omgeregen worden, om alzoo tot het volgende te
komen. Elk vetergat wordt in eens geheel afgewerkt.
Afbeelding No. 34 stelt een gefestonneerd veter-
gat voor; het omrijgen en opvullen hiervan geschiedt
even als bij het festonneeren.
Afbeelding No. 35
en 36. Gescha-
duwd vetergat (larme) dit wordt even als het eenvoudige ve-tergat geborduurd, het moet echter vol-
gens afb. No. 36 op-
gevuld worden, om de schaduw te verkrij-gen. Het overgaan van de smalle steken naar de breedere en omgekeerd moet lang-
No. 22. De moesjessteek.
No. 14. De festonneersteek.
No. 13. Het opvullen.
No. 17. De stiksteek.
No. 16. De schuine steelsteek.
No. 21. De moesjessteek.
No. 23. De rechte platte steek.
No. 25. De schuine platte steek.
No. 24. De rechte platte steek.
No. 29. Festonnen.
No. 20. De moesjessteek.
No. 15. De rechte steelsteek
(cordonneeren).
No. 18. De stiksteek (point croisé).
Bovenzijde.
No. 30. Festonnen.
No. 28. De schuine laddersteek.
No. 34. Gecordonneerde vetergaten.
No. 31. Festonnen.
No. 32. Festonnen.
No. 35. Opgevuld vetergat.
No. 40. Blad met den platten steek.
No. 42. Blad met dik borduursel.
No. 45. Blad met dik borduusel.
No. 27. De rechte laddersteek.
No. 19. De stiksteek (point croisé).
Achterzijde.
No. 33. Gefestonneerde
vetergaten.
No. 36. Opgevuld vetergat,
half voltooid.
No. 37. Blad met den
rechten platten steek.
No. 44. Helft van een blad met dik borduursel.
Bij afb. No. 42.
No. 43. Helft van een blad met dik borduursel. Bij afb. No. 42.
No. 41. Geborduurd blad met
in elkaar loopende platte steken.
No. 38. Blad met den rech-
ten platten steek.
No. 39. Blad met den schui-
nen platten steek.
Afbeelding No. 52 en 53. Twee geborduurde figuren met den platten-, stik- en lad-
dersteek. De kleine ster in het midden van afb. No. 52 wordt in point de re-
prise uitgevoerd.
Afbeelding No. 54. Bloem in den platten steek. De fijne aderen zijn er met fijne zwarte zijde met den point russe ingenaaid, hetgeen het effect van
de bloem aanmerkelijk verhoogt.
Afbeelding No. 55 en 56. Roos met den platten steek. Afb. No. 56 stelt
een blad hiervan vergroot en in de bewerking voor. Zooals zichtbaar is, wordt slechts de buitenste kring opgevuld, opdat hij reliefachtig voor zou komen; de binnenste kring
daarentegen geheel vlak geborduurd. Het midden van de roos wordt met een open naaisel gewerkt.
Het soort en de wijze van het werk kan men uit
afb. No. 22 bladz.
55 van dezen jaar-
gang en de daarbij behoorende beschrij-
ving leeren.
Afbeeld. No. 57. Geborduurd vi-
ooltje. Voor de uitvoering van de knoopjes zie men afb. No. 21, voor
den point croi-
sé afbeeld. No. 18
en 19.