in een eenvoudigen driehoekigen vorm gedragen en met franje ge-garneerd worden. Men kan naar verkiezing eenige rijen van het doorloopende patroon langs den rand borduren, om dezen als ’t ware te vergrooten, of er op regelmatigen afstand den geheelen fond van den doek mede versieren. Deze randen kunnen verder voor beduïnen, jaquettes, kinderkleertjes, meubels enz. gebruikt worden. De omtrekken van het patroon worden hetzij met den kettingsteek met fijne lichtgele zijde of goudgele koordzijde of an-
ders met zijden soutache weêrgegeven, de ingevulde partijen daar-
entegen met den platten steek met dikke koordzijde en zooveel
mogelijk in verschillende kleuren gewerkt.
Gehaakte antimacasser.
Afbeelding No. 43―46. Haakgaren No. 40.
Door de in oorspronkelijke grootte voorgestelde gedeel-
ten van dezen antimacasser, waarvan wij het getal on-
der No. 43 verkleind voorstellen, zullen onze lezeressen
een duidelijk begrip van het in elkander zetten verkrijgen.
De grootste rozet (afb. No. 44) heeft in het midden als
het ware een net van kettingsteken waarop zich
een relief-achtigen bloem verheft, waarvan de bla-deren dicht als in een kring te zamen zijn gesloten. Men begint de rozet met een opzetsel van 18 of
20 steken, verbindt deze tot eene ronding en haakt
hierin als eerste toer 30 v. st.
2de toer. In elken steek van den vorigen toer 1 v. st., echter met 6 maal meerderen, zoodat deze toer 36 ste-
ken telt.
3de toer. Afwisselend 1 v. st., 5 kett., met de 5 kett.
1 steek van den vorigen toer overslaande, zoodat hier-
door 18 kettingsteekbogen ontstaan.
4de toer. Als de vorige toer; de v. st. worden gedu-
rig in den middelsten steek van een boog gehaakt.
5de toer. In elken steek van den vorigen toer 1 v.
st., in den middelsten steek van elken boog echter drie steken.
6de―12den toer. Als de 5de toer, terwijl men in den middelsten steek van elke meerdering gedurig
3 steken haakt, zoodat hierdoor 18 naar buiten spits toeloopende plooien (de bladeren van de bloem)
gevormd zijn.
13de toer. Bij dezen toer begint het buitenste kettingsteeknet van de rozet. Men haakt gedurig
1 v. st. tusschen elke 2 bladeren van de bloem, terwijl men hier-
voor de beide middelste steken tusschen de bladeren te zamen neemt. Van den eenen v. st. tot aan den anderen werkt men 5 kett., zoo-
dat de toer 18 kett.bogen telt.
14de toer. In elken v. st. en in elken middelsten steek van een kett.boog van den vorigen toer 1 v. st., gedurig met 5 kett. er
tusschen. (Dit maakt 36 bogen).
15―17den toer. In den middelsten steek van elken kett.boog
van den vorigen toer 1 v. st., gedurig 5 kett. er tusschen.
18de toer. * 1 v. st. in den middelsten steek van den volgenden kett.boog, 4 kett., 1 st. in den middelsten steek van den daaropvolgenden boog, 3 elk door 3 kett. geschei-den v. st. in het zoo even gehaakte st., 4 kett. Van * af herhalen. Hiermede is de rozet voltooid. Bij het vervaar-digen van de volgende rozetten kan men deze met de reeds voorhanden zijnde rozet bij den laatsten toer aan elkander verbinden, daar men dan bij het werken van het klaver-
blaadje het middelste van de drie blaadjes door het haken van 2 kettingsteken aan het oogje van het blaadje van de
tegenoverliggende rozet haalt.
Volgens ons origineel groepeeren zich 6 dusdanige rozet-
ten om een zelfde middenrozet; de tusschenruimten worden
door kleine rozetten ingevuld. Voor deze kleine rozetten
zet men 10 of 12 steken op, verbindt deze tot eene ron-
ding en haakt daarin als eerste toer 10
v. steken.
2de toer. In elken
2den steek van den vorigen toer 1 st., met 3 kett. er
tusschen, zoodat hierdoor 8
kett.bogen ontstaan.
3de toer. In elken boog
van den vorigen toer haakt men 9 st., op elk st. van
den vorigen toer 1 v. st.
Voor de binnenste tusschen-
ruimte zijn de kleine rozetten
met deze 3 toeren voltooid; voor de buitenste tusschenruimte
echter worden de rozetten nog door een 4den toer (zie afb.
No. 45) ver-groot. Deze
toer is als
volgt: * 1 st. in den middelsten steek van een stokjesboog, 3 elk door 3 kettingsteken ge-
scheiden v. st. in het zoo even gehaakte st.,
6 kett. Van * af herhalen.
Volgens afb. No. 43 worden de kleinste rozetten met 4 van
hare bogen bevestigd, en wel zoo,
dat tusschen elk 1 boog onbewerkt blijft; de grootere uit 4 toeren
bestaande rozetten worden met 4
op elkander volgende klaverblaadjes
in de buitenste tusschenruimte van
twee groote rozetten gevoegd, ter-
wijl de 4 overige klaverblaadjes
voor het aansluiten van de kant
gebezigd worden, waarvan afb. No. 46 een gedeelte in oorspron-
kelijke grootte voorstelt.
1ste toer van de kant. * 1
dubb. st. in het eerste onbewerkte
klaverblad van een der tusschen-rozetten, 8 kett., 1 st., in het
volgende klaverblad van deze ro-
zet, 8 kett., 1 st. in het 3de klaverblad, 8 kett., 1 dubb. st.
in het 4de klaverblad van de ro-zet; 10 kett., 1 dubb. st. in het eerste onbewerkte klaverblad van
de groote rozet, 1 st., in elk der 4 vol-
gende blaadjes van de groote rozet, tusschen elk 8 kett.; 8 kett., 1 dubb. st. in het laatste klaverblad van de rozet, 10 kett. Van * af
herhalen.
2de toer. 2 door 1 kett. gescheiden st. in
een steek van den vorigen toer, * 4 kett.,
waarmede men 5 steken van den vorigen toer
overslaat, 2 door 1 kett. gescheiden st. in den
daarop volgenden steek. Van * af herhalen.
3de en 4de toer. Als de 2de toer, de 2 aan 2
gewerkte st. worden gedurig in den kett. van den
vorigen toer gehaakt.
5de toer. In elk van de afzonderlijk gewerkte
kett. van den vorigen toer haakt men 4 st., waar-
van de 2 middelste door 1 kett. gescheiden worden.
Dan 4 kett. tot aan de 4 volgende st.
6de toer. Als de 5de toer.
7de toer. * 1 st. in den volgenden afzonderlijken
kett. van den vorigen toer, 3 elk door 3 kett. ge-
scheiden v. st. in dit st., 6 kett. Van * af herha-
len. Hiermede is het werk voltooid.
Lezenaar met borduurwerk.
Afb. No. 47 en 48. Een gedraaid houten ge-
raamte, gaas No. 4, wol, zijde en kralen
in de kleuren bij de verklaring der tee-
kens opgegeven; koord in overeen-
stemming met het borduurwerk
en 4 kwasten.
De afbeelding No. 47 geeft een lezenaar te zien,
die aan alle eischen ten opzichte van gemak en élégance voldoet. Het model uit gedraaide stijlen
van zwarte gepolitoerd hout vervaardigd rust op een
voet van hetzelfde maaksel, en is aan den rand van boven
en ook aan de zijkanten met sierlijke handvatsels voorzien.
De lezenaar is verder versierd met een geborduurd middelstuk dat naar aanwijzing op de afbeelding in de lijst is gezet en verder aan de hoeken met koord en kwasten. Een geraamte
van polisander, rozehout of een zoodanig uit vergulde stijlen samen-
gesteld zou een nog fraaier effect te weeg brengen. Wij hebben soortgelijke, zoowel eenvoudige als mee elegante lezenaars en de daarbij behoorende borduurpatronen gezien, die uitnemend goed
voldeden. Een dezer laatsten geven wij onze No. 48 te aanschouden, dat uit een medaillon van
rozen, knoppen en klimopbladeren bestaat; deze bladeren worden natuurlijk in verschillende nuancen
groen gewerkt. Het borduurwerk kan gemakkelijk naar den vorm van den lezenaar gewijzigd worden,
terwijl men voor de hoeken een ander tapisserie-patroon dat er voor geschikt is of anders fluweel
of geperst leder neemt.
Copiëerpapier.
Om patronen (borduur- en soutachewerk) op allerlei soort van
stoffen af te teekenen, raden wij het gebruik van copiëerpapier aan.
Men legge dit met de rechte zijde op de stof en daarboven het pa-
troon. Nu trekt men met de punt van een breinaald zacht druk-
kende, de lijnen voorzichtig na en zorge het patroon niet
te beschadigen; zoover het copiëerpapier rijkt is de teeke-
ning nu op de stof weergegeven. Het copiëerpapier kan telkens verschoven, en alzoo zeer dikwijls gebruikt worden.
Voor dikke wollen mantelstoffen en ook voor het aftee-kenen van grootere patronen, waarvan de uitvoering meer tijd en moeite vereischt, kunnen wij nog eene andere wijze van bewerking aanbevelen, die daarbij het voordeel heeft, dat de omtrekken niet zoo spoedig verdwijnen. Men legt
hiervoor het patroon op een kussen en prikt al de lijnen
met eene dikke naald door, zoo dat deze door eene rij
kleine gaatjes zijn aangegeven. Nu wordt het patroon op
de stof gehecht. Men neemt vervolgens een klein netel-
doeksch zakje met poeder of tarwebloem gevuld en wrijft
dit over het papier heen. Langs de puntjes welke zich nu
op de stof bevinden trekt men met een penseel eene streep
met een mengsel van arabische gom en loodwit.
Aanmerking bij het
naknippen der
patronen.
1) Wij geven de patro-
nen steeds zonder inslag, deze moet er dus aan de stof bijgesneden en de om-
trekt van elke naad nauw-
keurig gevolgd worden.
2) Wanneer slechts de helft van het patroon is aangege-
ven, den legge men het middelste gedeelte, door een ge-
stipte lijn
(- - - -) aan-
geduid, langs den draad op de stof die niet
wordt doorgesneden.
3) Indien wij uit plaatsgebrek het patroon
niet geheel op het blad kunnen weêrgeven,
dan worden er in het eerste om-slagen gelegd. De lijn van deze vouwen is eveneens door (- - - -)
aangeduid en daarenboven woor-delijk uitgedrukt. Wij raden de dames aan om deze omslagen eerst afzonderlijk overtenemen en ze
daarna aan elkaar te hechten.
4) Om aan te wijzen hoe de
verschillende stukken moeten wor-den aaneen gevoegd, bedienen wij ons van een groot aantal letters van het alphabet; deze stemmen
in de beschrijving en op de pa-
tronen steeds nauwkeurig overeen; als men hierbij oplettend te werk gaat, dan kan er nimmer eenige
vergissing plaats hebben.
5) De knoopen die op de ver-
schillende knippatronen voorko-men, teekenen wij steeds met denzelfden omtrek af als dat ge-deelte waarbij zij behooren, men kan zich op deze wijze nooit vergissen en ziet met een enke-
len oogopslag de juiste plaats aangewezen.
160 DE GRACIEUSE. [2 September 1865. 3e Jaargang.]
Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende knippatronen.
UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.
No. 44. Groote ster voor den gehaakten antimacasser.
Oorspronkelijke grootte.
Verklaring der teekens: Wol: donkerste (eerste), tweede, derde, vierde, vijfde kleur groen (de laatste zijde), bruin.
Kralen: licht, middelsoort, donker chocoladekleur, kristallen, melk-, krijtwitte, donker-, lichtgrijs.
No. 48. Tapisserie-patroon voor den lezenaar.
No. 45. Kleine ster voor het gehaakten
kleedje. Oorspronkelijke grootte.
No. 47. Lezenaar met borduurwerk.
No. 46. Gedeelte van de kant voor het ge-
haakten kleedje. Oorspronkelijke grootte.