De mouw wordt naar fig. 4 aaneen geknipt en nadat het naar fig. 5 geknipte
ruitje er van G tot H in is gezet, ook aan de tegenovergestelde zijde met den
naad van H tot J van de mouw mede genaaid. De split wordt van J tot K ge-
zoomd en de mouw daarna aan den rand van onderen ingerimpeld, waarna
men er volgens de overeenstemmende letters het boordje fig. 6 opzet,
dat met een knoop en een knoopsgat voorzien wordt ten einde het te
kunnen sluiten. Aan den rand van boven wordt de mouw van het mid-
den uit aan beide zijden tot aan kruis ingerimpeld en in het armsgat
gezet, zoodat F op F, kruis op kruis en ster op ster sluit. Aan het
uitsnijdsel van den hals rimpelt men het hemd in en zet er het boordje
op dat naar fig. 3 uit dubbele stof is geknipt. Dit boordje krijgt aan de
eene zijde een knoopsgat, aan de andere een knoop, en overigens vol-
gens aanwijzing op fig. 18 op de plaats voor de knoopsgaten voorgetee-
kend nog drie knoopen om er het kraagje aan te kunnen vastmaken. Dientengevolge kan men gemakkelijk de kraagjes bij hetzelfde hemd
verwisselen. De kraag wordt uit dubbele stof en aaneen geknipt,
men naait de buitenranden tegen elkaar, keert het kraagje van binnen
naar buiten om, legt eene
rij stiksteken langs de dunne gladde lijn en zet er naar aanwijzing van het knippa-troon het boordje No. 8 op dat met de voorgeteekende knoopsgaten voorzien wordt.
Werkstander met
application.
Afbeelding No. 34. Knippatroon keerzijde van
het Supplement, No. XIII, Fig. 50. Een hou-
ten geraamte, blauw reps, cachemir of zijden stof, zwart fluweel, wit laken, dun goudkoord,
koordzijde zwart, wit, rood, groen, paars,
oranje, blauw, goudgeel; dunne zwarte, gele en
witte naaizijde, 363 d. blauw taffen lint 2 d.
breed, een weinig
carton.
Ons naaigereedschap,
dat bij ons vrouwen zoo hoog staat aangeschre-
ven, verdient wel een élégant verblijf te worden aangeboden. Wij bevelen daarom den werkstander onder afbeelding No. 34 voorgesteld aan, daar hij
de handwerken en de daarbij behoorende benoodigheden bewaart en tevens eene versiering voor de werktafel is. Het zeer eenvoudige geraamte (drievoet)
van ons origineel bestaat uit drie, elk 32 d. lange stokjes van bruin geverwd lin-
denhout, die knoestige kwasten nabootsen en zich op 5 d. afstand van boven aan de eindpunten vereenigen. Een driehoekige tasch van blauw reps vervaardigd en met application borduurwerk en eene blauwe ruche van lint versierd, hangt in dezen
stander. De laatste wordt zeer gemakkelijk uit alle soorten van hout gesne-
den, zelfs uit riet of dunne, vergulde houten stokjes samengesteld. Ter ver-vaardiging van de tasch geven wij onder fig. 50 het knip- benevens het borduurpatroon; men knip daarna van reps, alsook cachemir of zijden stof ―
het laatste als voering dienende ― van elk een gedeelte en voert dan op
het reps alleen op alle drie de hoeken het bor-
duurwerk uit. De middelste figuur van het patroon
vervaardigt men van zwart fluweel, de beide zij-
figuren echter van wit laken en plakt deze met papier er onder op de aangewezen plaats. De zwarte figuren worden met wijdloopige festonneersteken van oranje zijde, de witte met zoodanige van
roode zijde nogmaals op de stof bevestigd. Eene tweede rij van festonneersteken in tegenoverge-stelde richting van goudgele zijde omvat de zwarte, zoodanige van oranje zijde de witte vakken. De
moezen op de geappliqueerde figuren borduurt men
met den platten steek met roode, paarse, blauwe
en groene zijde, de sterren daarentegen met den point russe met fijne zwarte en witte naaizijde. Het patroon dat zich rondom de figuren slingert wordt van dun goudkoord samengesteld, dat men met gele zijde er op vast naait; sommige van
deze slingers zijn volgens aanwijzing op de af-beelding gedeeltelijk met witte, gedeeltelijk met zwarte zijde met den platten steek ingevuld. Heeft men alle hoeken op deze wijze versierd, dan ver-bindt men de geborduurde gedeelten benevens het tusschen te voegen carton met de voering. De geheele buitenrand van de tasch garneert men met eene geplooide ruche van blauw taffen lint 2 d.
breed, buigt de geborduurde gedeelten langs de voorgeteekende lijn naar binnen om en voorziet die van onderen aan de voor de vouw gevormde punt met een klein strikje, de drie bovenpunten van de tasch elk met een 18 d. lang eind taffen
lint. Door deze banden wordt de tasch volgens aanwijzing van de afbeelding aan den stander be-
vestigd.
Servetring met kralen versierd.
Afbeelding No. 35―37. Groene en gouden kralen,
dun bloemen ijzerdraad, carton, een weinig
witte taf, enz.
Afbeelding No. 35 stelt een servet-ring voor,
die met gekleurde, op ijzerdraad geregen kralen
is uitgevoerd, en door een met witte taf over-
trokken cartonnen vorm stevigheid verkijgt. De
laatste is 17 d. wijd en 5 d. breed. De aan el-
kander gewerkte bloemen van het kralenwerk, worden in drie puntvormige toeren, elk in hun verband gewerkt en de kralen voor de stevigheid gedeeltelijk op ijzerdraad geregen. Wanneer voor
een weinig geoefende hand het aanwenden van ijzerdraad eenige
zwarigheid mocht opleveren, zoo kan men hiervoor ook dikke zijde
of paardenhaar bezigen. Elke bloem bestaat uit 5 blaadjes, voor elk
hiervan rijgt men: 1 gouden en 8 groene kralen op het ijzerdraad
aan, steekt dit door de
gouden kraal terug en begint het volgende
blaadje weder met 1 gouden kraal. Na vol-tooiing van het 5de blaadje haalt men den draad nogmaals door de eerst aangeregen
gouden kraal, sluit zoo de bloem af en be-
gint met denzelfden draad, op 1½ d. af-
stand van dezen de volgende bloem weder
van het midden af. In den 2den en 3den
toer echter werkt men slechts 3 bloemen in verband met elkander en voert den draad dan tot verdere voortzetting door de on-
derste bloem van elke punt van den vorigen
toer. De laatste bloem van elken toer wordt
aan de eerste verbonden, waardoor de ring gevormd wordt; bovendien verbindt men tot meerdere stevigheid de zich kruisende bloemen met eenige steken van
zijde.
Met afbeelding No. 36 en 37 bieden wij nog twee fraaie voorbeelden ter ver-
vaardiging van servet-ringen aan. Beide patronen worden op dezelfde wijze, insgelijks met ijzerdraad en kralen vervaardigd, tot een ring verbonden en dan op een cartonnen vorm overeenkomstig van grootte
geschikt.
Afbeelding No. 36. Men werkt eerst het uit bladeren bestaande pa-
troon in drie puntvormige toeren; elke toer, ongeveer 5 punten wijd,
wordt in verband met de anderen gewerkt. Aan eene groote gouden
kraal bevestigt men 2 einden ijzerdraad, rijgt op elke hiervan 12 kirs-
tallen kralen aan en steekt dan beide ijzerdraden weder door 1 gouden
kraal. Daardoor verkrijgt men den omtrek van een blaadje waarvan er
2 een punt vormen. Op deze wijze werkt men alle punten, doch men
heeft hierbij op te merken, dat men in den 2den of 3den toer het ijzer-
draad na elke twee voltooide omtrekken van de bladeren door dien gou-
den kraal voert, die in den voorgaanden toer de holte van de punt
vormt. Elk blad wordt door
eene dubbele laag van rijen
kralen in eene afstekende kleur gevuld; dit geschiedt, door
een zijden draad aan het ijzer-
draad van de aangeregen kra-len te bevestigen, die men dwars om het blad woelt en
daarbij zoowel op de boven-, als aan de onder-
zijde van het blad telkens zooveel kralen op den
draad rijgt, als de opening van den eenen tot
den anderen omtrek vereischt. De vierkante tus-
schenruimten die tusschen elke vier bladeren ont-
staan, vult men met een bloempje dat even als
dat bij afbeelding No. 35 beschreven is, wordt
uitgevoerd.
Het door afbeelding
No. 37 voorgestelde patroon bestaat uit grootere, gevulde bloemen, die elk af-zonderlijk gewerkt,
dan aan elkander ver-bonden en in twee
rijen tot een servet-ring geschikt worden. De kelk der bloem vormt men door gekleurde kralen op ijzerdraad of zijde geregen, die eene groote
glaskraal van boven door omwinding moet bedekken (de zijde of het ijzer-
draad wordt hierbij zoo als van zelf spreekt meermalen door de opening
van de groote kraal gestoken). De vier bladeren, die den kelk der bloem omge-
ven, worden uit 2 rijen glaskralen samengesteld. De buitenste bogen hiervan be-
staan elk uit 11 kralen, die op ijzerdraad, de binnenste daarentegen vormt men
elk uit 7 kralen, die op zijde geregen worden. Het ijzerdraad en de zijden draad
der bladeren, die tegenover de middelste kraal uitkomen, worden om ze
te bevestigen door de middelste kraai gehaald; de beide andere bladeren
verbindt men aan de omwonden kralen.
Lang corset.
Afbeelding No. 38. Knippatroon, keerzijde van
het Supplement No. IX, Fig. 40―45.
Dit corset wordt met een stalen veer met
knoopjes gesloten en met koord dat kruisgewijze
door de gaatjes in den rug is gestoken, om de
taille vastgehouden. Het beveelt zich om het
uitnemend goede fatsoen bijzonder aan; boven-
dien is het voor de taille zeer voordeelig door
een dun baleintje dat aan den bovenkant van het
corset, van de stalen voor af aan beide zijden
dwars over de beide borstgeeren tot aan den zij-
naad is aangebracht. De bovenrand van het cor-
set is versierd met een kanten tusschenzetsel dat
aan beide zijden een kantje 1 d. breed heeft,
met een gekleurd lint er onder, waarmede te-
vens het hierboven genoemde baleintje bedekt
wordt.
Bij het knippen van het corset dat als men
het van cantille of van engelsch leder neemt niet behoeft gevoerd te worden, moet men op den loop der draden van de stof letten, die wij op
de knippatronen hebben aangegeven. Naar elk der Fig. 40―45 knipt men twee gedeelten. Aan den achterkant van den rug moet men op
een omslag rijkelijk 3 d. breed voor de veterga-
ten, en bovendien bij al de naden op een zeer breeden inslag rekenen, omdat al de stukken tamelijk ver over elkaar heen moeten komen. Op
de plaats van de baleinen wordt er een eind lin-nenband, waarvan de breedte op de knippatro-
nen door gepunte lijnen is aangegeven, tegenge-
naaid. Dit heeft mede aan de voorzijde voor de
stalen veer plaats. Al deze linnen banden zijn
op de bovenzijde van het corset vastgestikt. De
verschillende gedeelten van het corset worden
volgens de overeenstemmende letters op de knip-
patronen aan elkaar gezet, eerst op de rechter-zijde gestikt, en deze naad aan de verkeerde zijde vastgezoomd. De geeren die men ook tamelijk veel grooter als de knippatronen moet snijden, worden aan de stompe punt zonder omslag met een dichten kruisnaad op de verkeerde zijde van het corset vastgenaaid. Dit laatste wordt dan weder op de rechter zijde in elke insnijding met
festonneersteken op de geer vastgehecht. De ba-
leinen die men er in schuift moet men aan beide de einden met lange kruissteken van witte zijde tegenhouden. Aan de bovenzijde van deze balei-
nen sluiten zich zoo als fig. 44 dit aangeeft vijf eindjes inge-
naaid koord aan, waarmede men het uitsteken van de punten der
baleinen voorkomt. Het corset wordt aan den boven- en onderrand met wit linnen band geboord en naar aanwijzing van fig. 44 met
veterga-
ten voor-
zien. Twee koorden, elk 200 d. lang wor-
den er dan aan vastgehecht en op de be-
kende wijze doorheen gestoken.
Verschillende patronen voor
oostersch borduurwerk.
Afbeelding No. 39―42.
De hiernevensgaande modellen van ran-
den met een der doorloopende patronen zijn bijzonder geschikt ter versiering van
cachemiren doeken die tegenwoordig veel
[2 September 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 159
No. 41. Rand in oostersch borduurwerk.
No. 38. Lang corset. Knippatroon, keerz. v. het
Supplement No. IX, Fig. 40―45.
No. 42. Rand in oostersch borduurwerk.
No. 43. Gehaakte antimacassar. Verkleind.
No. 39. Patroon in oos-
tersch borduurwerk.
No. 37. Kralenwerk voor servet-ringen.
Oorspronkelijke grootte.
No. 40. Patroon in oos-
tersch borduurwerk.
No. 36. Kralenwerk voor servet-ringen.
Oorspronkelijke grootte.
No. 35. Servet-ring met kralen versierd.
Verkleind.