naad twee plooien legt, door elk kruis op het punt te hechten; daarna zet men de
mouw zoo dat zij met J op den naad C valt in het armsgat en stikt er de patte van
E tot G op. De geplooide rok wordt nu aan den onderkant van het lijfje genaaid en de
inslagen van den naad aan den binnenkant met een smal reepje van de stof bedekt. Bo-
venop komt de ceintuur over den naad heen. Deze ceintuur bestaat insgelijks uit tus-
schenzetsel, is even als de pattes met soutache gegarneerd en met voering voor-
zien. Van achteren wordt de ceintuur met haken en oogen gesloten en met een rozet
versierd. Deze heeft 5 d. in doorsnede, is ui reepen van de stof van het
kleedje 2½ d. breed en met gladde rijen soutache belegd vervaardigd, en
in het midden met een linnen knoop bedekt. De taille is van voren en
van achteren in het midden en langs de borstplooien met dezelfde knoopen
bezet. Het uitsnijdsel van den hals en de boordjes van de mouwen zijn
met smalle geborduurde strookjes voorzien.
Gehaakte étagère.
Afb. No. 5―7. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. XIV. Fig. 51 en 52. Brei-
katoen tusschenbeide van grofte, lijm, zwart lak, enz.
Deze sierlijke étagère hebben wij te danken, aan het
voor eenige jaren uitgevonden lijmen en lakken van het haakwerk waardoor het een élégant aanzien verkrijgt. De
étagère bestaat uit twee opengehaakte, aan den buitenrand
uitgepunte vlakten of plankjes, die met een insgelijks ge-lijmde, doch in plooien afhangende kant gegarneerd zijn. Voor de bewerking der plankjes geeft afb. No. 6 het haak-
patroon in oorspr. grootte aan, voor den vorm vindt men
op het Suppl. Volgens de knippatr. fig. 51 en 52 de helft voor-geteekend. Het opzetsel wordt volgens aanwijzing van de rechte lange zijde van elk plankje genomen en daarop in
heen- en teruggaande toeren gewerkt.
1ste toer. Afwisselend 3 vaste steken, 4 kett., waarmede
men 3 steken overslaat.
2de toer. 3 kett., * 3 stokjes in den kett.boog van den
vorigen toer, 3 kett., 3 st. in denzelfden boog. Van * af
herhalen.
Als deze toer worden alle volgende toeren ge-
werkt, echter met inachtneming van het knippa-troon, daar men aan beide zijden door meerderen en minderen den gebogen vorm verkrijgt. De vier punten van voren aan elk plankje worden elk
afzonderlijk door 3 toeren afgepunt. Uitgenomen de rechte lange zijde werkt men rondom elk plankje in heen- en teruggaande toeren de kant, waarvan afb. No. 7 een gedeelte in oorspr. grootte voorstelt.
1ste toer van de kant. Deze toer bestaat uit
stokjes, langs den buitenrand van het plankje ge-
haakt. Het spreekt van zelf dat men aan de hoe-
ken en welvingen moet meerderen, ook bij de 2 volgende toeren, omdat de 3 eerste toeren van de
kant vlak moeten liggen daar zij den vorm van
het plankje moeten voortzetten.
2de toer. Afwisselend 1 st., 1 kett. waarmede men 1 steek van den vorigen toer overslaat.
3de toer. Als de 1ste toer.
4de toer. Afwisselend 1 v. st., 5 kett., met de 5 kett. slaat men slechts 1 steek over.
5de en 6de toer. Als de 4de toer, naar aanwijzing der afbeelding.
7de toer. In elken kett.boog 3 st., tusschen elke 3 aan 3 st. in 1 kett.
8ste toer. In elken kett. 1 v. st., gedurig met 5 kett. er tusschen.
Den eersten stokjestoer van de kant, omzet men met een dun, den tweeden stokjestoer, als ook den
langen rechten rand met een dik gedraaid katoenen koord. Benevens deze 2
plankjes heeft men nog 8 kleine rozetten te haken, die aan koorden waarmede
de plankjes zijn verbonden worden bevestigd, en eerstgenoemde als het ware
dragen.
Voor elk van deze rozetten zet men 12 steken op, verbindt deze tot eene
rondte en haakt hierin een toer afwisselend 1 v. st. en 5 kett., met dezen laat-
sten 1 steek van het opzetsel overslaande, zoodat de toer 6 kett.bogen heeft. In
elk van deze kett.bogen werkt men 1 v. st., 5 st., 1 v. st.
Alle gehaakte gedeelten worden in dikke doch vloeibare gekookte lijm gestoken en daarna uitgeperst; dan spijkert men de beide vlakke gedeelten op de hiertoe vooraf met olie bestreken plankjes van denzelfden vorm; (deze moeten beide naar
de knippatronen, echter zooveel groo-ter genomen worden, als de 3 eer-
ste toeren van de kant bedragen)
en laat het werk daarop droogen.
De kant wordt, eer zij geheel hard
is, behoorlijk uitgehaald en met be-
hulp van een rond houten stokje (b. v. een potlood) in plooien gevormd. De rozetten worden insgelijks voor zij droog zijn tot haren oorspronkelij-ken vorm uitgehaald. Nadat einde-lijk de hard geworden gehaakte ge-deelten gelakt en volkomen droog zijn, schikt men de beide plankjes volgens de afbeelding door twee
dikke gekleurde koorden boven elkander, terwijl men de einden van de koorden, door de plankjes ― aan de vier hoeken ― haalt, zoodat zij onder het grootste plankje uitkomen. Na elk plankje schuift men tevens eene ro-
zet op het koord en bevestigt de rozetten zoodanig, dat hierdoor de plankjes goed recht en op re-gelmatigen afstand gehouden worden. De lus die voor het ophangen van de étagère dient, wordt
door eene rozet van koord of door een strik met afhangende kwasten verborgen.
Patroon voor een sigarenkoker, voor notitieboekjes, enz.
Application.
Afb. No. 8. Bruin marokijn, groen
moiré, fijn goudkoord, gouden kra-
len, donkerbruin galon, donker-
blauwe koordzijde.
De Afbeelding No. 8 geeft een bor-duurpatroon voor een sigarenkoker of een notitieboekje dat op bruin leder, moiré, laken of reps uitgevoerd een
zeer fraai effect maakt. Aan ons mo-
del uit lichtbruin marokijn bestaande
is de binnenste ruimte met groen moiré gevuld en ruitsgewijze met goudgele koordzijde overspannen. Rondom dit middenvak zijn twee evenwijdig loo-pende rijen galon met gouden kralen
er tusschen aangebracht, terwijl er op elk der kruispunten van de zijden dra-den, een steek van bruine koordzijde is gelegd. De vederachtige steken die zich aan beide zijden van het galon dat er slingersgewijze is opgelegd bevinden, zijn met dezelfde zijde gewerkt. De beide evenwijdig loopende lijnen en de ster-
retjes bestaan uit fijn goudkoord.
Gehaakt overtrek voor een bloempot.
Afbeelding No. 9. Ponceau zephirwol, kleine en grootere hoorntjes, ijzerdraad,
een stukje rood wollen band, enz.
Deze bloempotbekleeding op een koraalrooden grond met schitterende hoorntjes ver-
sierd vertoont zich bijna als een voortbrengsel der zeer en beveelt zich zoowel door het
schoone effect, als door de gemakkelijke bewerking aan onze lezeressen aan. Het fonda-
ment wordt gevormd door een drievoudige vlecht van een eenigszins dik,
met roode wol omwoeld ijzerdraad, die tot een ring van 10 d. in door-
snede te zamen wordt gevoegd en op drie over kruis liggende staafjes van koperdraad rust. Laatstgenoemde zijn insgelijks met wol omwoeld, daar
waar zij zich kruisen zijn zij met dezelfde stof aan elkander verbonden
en de einden een weinig over de vlecht heen reikende, aan deze beves-
tigd. De bloempot-vorm die zich op dezen bodem verheft, bestaat uit 6
dicht over dunne stokjes gehaakte rechte strepen 11½ d. hoog en rijke-
lijk 3 d. breed, die door een opengewerkten bogenrand omgeven en door dezen aan elkander verbonden zijn. Voor elke streep bezigt men 6 houten
stokjes volgens opgegeven lengte waarvan de dikte genomen moet worden naar
die van eene stalen breinaald die men bezigt voor wol te breien.
Men omwoelt de stokjes elk afzonderlijk met roode wol
en omhaakt ze in heen- en teruggaande toeren met vaste
steken, waarbij men tevens nog een dun ijzerdraad mede
inlegt, dat in verband met elkander heen- en wederloo-
pende, den eenen toer aan den anderen verbindt. Men
steekt bij den 2den tot den 6den toer gedurig door den
geheelen steek van den voorgaanden toer. De strepen
omgeeft men ― uitgenomen hunne onderste dwarszijden ― elk
afzonderlijk met een toer over dun ijzerdraad gehaakte bo-
gen, waarbij men bij den inlegdraad, om dezen te bedek-
ken, er nog 2 of 3 draden wol omheen voegt. Elke boog
heeft volgens ons oorspronkelijk model 12 vaste steken en
is met den 13den vasten steek aan den buitenrand van de
gehaakte streep verbonden. Het getal van de bogen is op
de afbeelding zichtbaar. Een tweede bogentoer die slechts
7 bogen telt, begint op den 3den boog van den vorigen
toer en eindigt op den 5den boog van het eind
van den vorigen toer af geteld, waardoor het haakwerk naar boven toe breeder wordt. Nadat alle 6 gedeelten zoover voltooid zijn, versiert men ze naar welgevallen, of volgens aanwijzing van onze afbeelding met verschillende hoorntjes of kralen (de eerste worden voorzichtig doorboord en met roode zijde opgehecht) en naait dan de gedeelten volgens de afbeelding aan de bogen te zamen, drie bogen van boven aan elken rand
vrij latende.
Nu hecht men het overtrek aan den bodem, zoodat het eerste van onderen ongeveer 1 duim over de vlecht heen steekt, legt boven den on-
derrand een streng roode wol van 30 draden
dikte en overhaakt deze met dezelfde wol of met
roode filozelle op dezelfde wijze, als voor de vervaardiging van den bijenkorf op bladzijde 136 (Af-
levering van 18 juli) beschreven is, daar men namelijk afwisselend 3 kettingsteken, 1 vasten steek
werkt en bij den laatsten de streng gedurig aan het overtrek verbindt. Aan de binnenzijde van den
onder de vlecht vooruitstekenden rand van het aldus vervaardigde overtrek naait men een rood
wollen band tegen.
Patroon voor een kreeften-servet.
Afb. No. 10. Grijs linnen of fijne witte katoenen stof, als piqué
of dergelijke. Purperkleurig katoen, fijn en grof echt rood
garen, fijn wit borduur- en grof breikatoen.
Daar men bij het voordienen van kreeften bijzondere servetten geeft, bieden
wij onzen lezeressen onder afbeelding No. 10 een zoodanig model aan. Het oor-
spronkelijke is van wit katoen (watertwist) en het borduurwerk gedeeltelijk in appli-
cation, gedeeltelijk met den ketting- en steelsteek, als ook met den point
russe vervaardigd. 2½ duim lange franje, afwisselend van rood en wit garen,
omgeeft de buitenranden van het servet. Nadat men het laatste gezoomd en
het patroon door middel van kopi-eer-papier op de stof heeft over-gebracht, voert men er het borduur-werk op uit (de witte lijn die het
eene medaillon doorsnijdt geeft het midden van het patroon aan). De
kreeft, dien men natuurlijk in de
vier hoeken van het servet plaatst,
wordt van purper katoen vervaar-
digd en, den buiten omtrek vol-gende, met festonneersteken van fijn wit borduurkatoen op de stof
bevestigd. De pooten en voelers wor-
den met den platten steek met rood
garen, de op het lijf van het beest
aangegeven dunne lijnen met wit
katoen met den steelsteek gewerkt. De omtrekken van den rand, die zich op de afbeelding als kettingsteken
voordoen, worden met rood garen weêrgegeven; de kleine sterren en kreeften daarentegen in het midden van den
rand voert men met den point russe uit. Het tralieachtige patroon wordt door draden van rood ga-
ren gevormd, die over de stof gespannen en aan hunne kruispunten elk met een kruissteek er op
bevestigd worden. De franje, afwisselend van dik rood en wit garen, wordt langs de buitenranden
van het servet gewerkt, daar men hiervoor den draad telkens eens om een 2½ duim breed houtje
slaat en hem door een festonneersteek bevestigt. Vervolgens worden de draden van de franje in
het midden doorgesneden.
Keukenschort.
Afbeelding No. 11. Knippatroon,
keerzijde v. h. Supplement,
No. X. Fig. 46 en 47.
Worden er ook keukenschorten door
de feeënhanden der mode vervaardigd?
Wel zeker en zelfs heele sierlijke ten
gerieve van vrouwen en meisjes die niet
alleen in de balzaal willen schitteren,
maar zich ook in keuken en kelder
te huis gevoelen. Het hiernevens afge-beelde schort is uit fijn gebloemd wit
piqué vervaardigd, van onderen afge-
rond, met een lijfje met bretellen en
een zakje voorzien, en in de rondte
met een strookje 2 duim breed gegar-neerd. Het model van dit schort is 88 duim breed en 90 duim lang, hoewel
de lengte en de breedte natuurlijk naar verkiezing kan gewijzigd worden. Het lijfje wordt naar Fig. 46 aaneen gesneden,
voor de bretellen die ook wat lan-
ger of wat korter kunnen zijn knipt
men naar Fig. 47 twee gelijke stukken.
154 DE GRACIEUSE. [2 September 1865. 3e Jaargang.]
No. 8. Patroon voor een sigarenkoker, voor notitie-boekjes enz. Application.
No. 7. Gedeelte v. d. gehaakte kant v. d. étagère.
Oorspr. grootte.
No. 5. Gehaakte étagère. Verkleind. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. XIV. Fig. 51 en 52.
No. 4. Gedeelte van den geborduurden schou-
derreep van het jurkje voor meisjes. Bij afb.
No. 3. Oorspr. grootte.
No. 6. Haakpatroon voor den bodem van de étagère.
Oorspr. grootte.