er slechts ondergehecht), door in een lap neteldoek 97 d. lang, 188 d. wijd, aan den onder-rand met een zoom 4 d. br. voorzien, het garnituur in den vorm van een shortje, waarvan wij met fig. 6 de helft geven, in te zetten. Hiertoe naait men afwisselend, zooals wij dit ge-deeltelijk op fig. 6 hebben voorgeteekend een dof ― een reep neteldoek, bijna 4 d. br., van de noodige lengte en aan de beide lange zijden ingerimpeld, aan een geborduurd tusschen-zetsel van neteldoek, met ruiten van geknoopt guipure versierd, en naar het patroon dat wij
met afb. No. 71 geven en met behulp der beschrijving vervaardigd. Dit garnituur wordt, nog eer men het in den rok zet, aan beide zijden door een smal guipure tusschenzetsel afge-
sloten, men vindt het patroon afb. No. 72, en nadat het er in is gezet, behalve aan de bo-venste dwarszijde, met een geborduurd neteldoeksch strookje een weinig ingerimpeld omge-ven; het snijdt in eene rechte lijn, met den zoom van den rok af; aan de onderste hoeken van het garnituur is het 6 d. br., in elk moet het een punt vormen, en neemt naar de bovenste
hoeken van het garnituur tot 2½ d. breedte af. Voor de kleine taille knipt men naar fig. 1 een gedeelte langs de dunne lijn in het midden aaneen, naar elk der fig.
2 en 4 twee gedeelten, bij den rug fig. 2 rekent men echter op een omslag 1 d. br. aan den rand van achte-ren, verder moet men naar fig. 3, de bretelle van het garnituur voor het voorstuk in den vorm van een lijfje,
en naar fig. 5 voor
elke bovenmouw, twee gedeelten van geborduurd tus-
schenzetsel knip-pen. Als men het garnituur voor het
lijfje naar den vorm
op fig. 1 voorge-
teekend uit een ge-
borduurd tus-
schenzetsel met
geknoopte guipure ruiten en twee ne-teldoeksche doffen heeft samenge-
steld, dan zet men het mede naar aanwijzing op het patroon op het voorstuk, knipt er de gronfstof on-der uit en sluit het met de bretelle af, waarbij 5, 6 en 10 van de twee gedeelten op elkaar moeten slui-ten. Heeft men in de gedeelten van den rug (de ge-punte lijn op het knippatr. fig. 2 komt bij het doop-kleedje niet in aanmerking) een zoom 1 d. breed ge-legd, den bovenrand tot op eene wijdte van 12 d.
ingerimpeld en dezen met een geborduurd strookje 1 d. br. in den vorm van eene berthe versierd, dan zet men de gedeelten van den rug van 1 tot 2 aan elkaar. De mouw, aan den onderrand, zooals dit is voorgeteekend, met een smal guipure tusschenzet-sel omgeven, wordt van 8 tot 9 toegenaaid, hierna
hecht men er aan den bovenrand de bovenmouw van punt tot punt ingerimpeld op, waarbij
8 op den naad 8, verder punt aan punt van de ondermouw moet sluiten. De einden van de
bovenmouw onder welke een lap roze lustrine, in den-
zelfden vorm geknipt en eveneens ingerimpeld, is
gehecht, liggen glad over elkaar. Bij het inzetten
van de mouw in de taille, de boven- en ondermouw
natuurlijk te gelijk, moet 10 van de mouw op 10
van het voorstuk, 3 aan 3 van den rug, en 8 op
den naad 1 sluiten. Men zet tegen den boven-
rand van de taille, zóó dat de afgeknipte ran-
den bedekt zijn, een reep neteldoek 1 d. br.,
en steekt door de schuif hierdoor ontstaan
een roze taffen lintje. Bovendien wordt de
taille aldaar met een smal opstaand gebor-
duurd strookje gegarneerd. Aan den on-
derrand rimpelt men de taille tot op eene
wijdte van 86 d. in, en zet haar dan
aan den rok eveneens ingerimpeld,
waarbij men moet zorgen dat het gar-
nituur aan den voorkant van de
taille juist op den rok sluit. Deze
naad wordt aan den verkeerden
kant bedekt met een reep netel-
doek 2 d. br., op de rechter-
zijde met een geknoopt gui-
pure tusschenzetsel, dit komt
op het roze taffen trekbandje
fraai uit. Men moet er nu nog
volgens de afb. de strikken van roze taffen lint 6½ d. br.
ophechten. De rok van den onderjapon wordt even lang en even wijd als die van het bovenkleedje, de taille naar de knippatronen
fig. 1, 2 en 4 vervaardigd.
Doopmutsje.
Afb. No. 70. Knippatr., keerz. v. h. Supple. No. VIII,
Fig. 34 en 35.
Dit mutsje voegt zeer goed, wat het garneersel betreft, bij het doopkleedje afb. No. 69. De breede pas en de bavolet zijn uit ge-knoopt guipure tusschenzetsel en smalle doffen samengesteld, de kleine ronde bodem daarentegen uit geborduurd neteldoek. Het garnituur aan den voorkant bestaat uit eene ruche van fijne tulle met een aangezet guipure kantje en uit smal en breed roze taffen lint. Bij het vervaardigen van het mutje verbindt men eerst, zooals dit op fig. 34 is voorgeteekend, dat de helft van het voor-ste gedeelte van de pas geeft, een dubbelen reep effen neteldoek, waarop later het garnituur van den voorkant wordt genaaid, met een tusschenzetsel van geknoopte guipure en hieraan weder een neteldoeksche dof. Voor de uitvoering van het guipure tusschen-
zetsel raadplege men afb. No. 72 en de daarbij be-
hoorende beschrijving. Aan deze neteldoeksche dof wordt andermaal een tusschenzetsel genaaid, dat echter zoo lang moet zijn, dat het aan beide zijden ongeveer 4 d. voorbij het eerste komt, en met de dwarszijden aan elkaar genaaid, eene rondte vormt. Men rim-pelt het overblijvende eind tusschenzetel in, en zet er dan een netel-
doeksche dof, aan de dwarsranden eveneens toegenaaid aan, de an-
dere lange zijde moet zoover worden ingerim-peld, dat de bodem naar fig. 35 met borduurwerk voorzien, juist in de ope-
178 DE GRACIEUSE. [2 October 1866. 4e Jaargang.]
ning past. De onderrand van het mutsje wordt met een smal schuin reepje neteldoek geboord
en door dit boordsel een koordje gestoken, om het mutsje te kunnen inhalen. Voor den bavo-let naait men een eind tusschenzetsel aan een reep neteldoek 38 d. lang en 2 d. br., zet er een guipure kantje 1 d. br. aan, rimpelt den bovenrand van den bavolet in en verbindt hem bo-ven het boordje met het mutsje. De ruche die er aan den voorkant met drie rijen op wordt
gezet, en de lussen lint en touffen binnen in, worden volgens de afbeelding aangebracht.
Tusschenzetsel in geknoopt guipure en wit borduurwerk,
voor doopkleedjes, lingeriën enz. Afbeelding No. 71.
Het geknoopte guipure van dit tusschenzetsel wordt in afzonderlijke ruiten gewerkt,
waarvan elk 8 gaatjes in de hoogte en breedte telt. Zooals aan onze lezeressen door de ver-
schillende voorbeelden door ons gegeven bekend zal zijn, werkt men eerst eene rechte ge-
knoopte ruit, die men aan een hoek met 2 steken op-zetten begint, daarna in heen en teruggaande toeren waarbij men aan het einde van elken toer 1 st. meerdert, dus 2 knoopen in 1 steek knoopt, totdat het getal steken 1 meer bedraagt als men voor de hoogte of breedte van de ruit bestemd heeft; dan volgt er 1 toer zonder meerderen,
waarna men nu re-gelmatig aan het einde van elken toer 1 steek mindert (dus 2 steken te zamen knoopt), totdat het getal steken weder tot op 2 verminderd is. Het guipure pa-
troon moet zeer juist uitgevoerd, en de geknoopte grond in een klein raam gespannen worden, doch wanneer het kleine ruiten zijn is
het voldoende ze gelijkmatig en strak op papier te spannen. De versiering van den rand wordt volgens ons model door den point d’esprit gevormd, die uit twee gefestonneerde rijen vervaardigd wort,
zooals afb. No. 73 aantoont; het kleine kruisje van
de afb. toont het begin van de eerste rij feston-
neersteken aan. Hierna werkt men de rozetten die elk 4 rijen gaatjes innemen, en van het midden af naar afb. No. 74 begonnen worden. Men slaat dus den draad aan den middelsten knoop van de beide binnenste geknoopte stokjes, die een recht kruis vormen, voert hem tot aan knoop a, onder dezen door weder naar het midden terug, waarbij de eerste laag van den draad meermalen omwonden wordt, en spant ― deze bewerking naar de volgorde van de
letters voortzettende ― op deze wijze een schuin kruis van draden, dat volgens de afb. door
een wieltje in het midden uitgevoerd, wordt afgesloten; onder
het randje wordt de draad bevestigd. Daarna legt men hem
weder op die plaats op afb. No. 75 met a aangegeven, aan,
voert hem met festonneersteken om de geknoopte stokjes,
omwoelt eerstgenoemde nogmaals en voert den draad, na-
dat de kring, die de gefestonneerde lussen verbindt (elke
onregelmatigheid vermijdende), gesloten is, weder tot
een wieltje, waar hij zorgvuldig wordt vastgenaaid.
Nu moeten nog slechts de dichte, ster-
achtige gedeelten uitgevoerd worden,
waarvoor men telkens 3 pijlfiguren naar
afb. No. 76 in verband met elkander en
in point de reprise op de vol-
gende wijze werkt: men verbindt den
draad aan knoop a, voert hem naar
†, onder het geknoopte stokje door
naar b, aldaar onder den knoop
weder tot † terug, terwijl men
vooraf den gespannen stokjes-
draad eenige malen omwoelt en
voert dan het eerste pijlfiguur in
point de reprise (stop-
steek) uit, zooals de afb. aan
de tweede nog onvoltooide fi-
guur duidelijk aantoont.
Hierna wordt de draad om den knoop b gewonden, dan
tot aan punt gevoerd, van daar naar c, en vervolgens naar de afb.
verder voortgezet. ― Als men ene genoegzaam aantal van zulke rui-
ten heeft vervaardigd, dan hecht men ze naar afb. No. 71 in eene
regelmatige ligging op de strook neteldoek of nansoek die men voor het tusschenzetsel bestemd heeft, en volgens genoemde afb. met
point russe en fransch borduurwerk versierd is. Aan den buiten-
rand worden de guipure ruiten, zooals zichtbaar is, op de grondstof
gefestonneerd, daarna knipt men laatstgenoemde onder de ruiten
weg.
Tusschenzetsel in geknoopt guipure.
Afbeelding No. 72.
Voor den geknoopten grond van dit tusschenzetsel, dat
zes rijen gaatjes breed is, begint men insgelijks aan den
hoek met 2 steken opzetten, werkt dan 5 toeren, waarbij telkens aan het einde 1 steek gemeerderd wordt, zoodat de laatste
van deze toeren 7 steken telt, en zet nu de strook onver-
anderd in dit getal steken voort, terwijl men gedurig afwisselend aan het einde van den eenen toer 1 steek mindert (2 steken te zamen knoopt), aan het einde van den anderen 2 steken in een
knoop werkt, dus 1 st. meerdert. Als de streep de vereischte lengte heeft verkregen, dan eindigt men hem natuurlijk op gelijke, doch tegenover-gestelde wijze als het be-gin. Daar het guipure-patr. Met het tusschen-zetsel van afb. No. 71 overeenstemt, zoo kan de bovenstaande be-schrijving, als ook de afzonderlijke afbeeldin-gen er onder begrepen, hiervoor tot maatstaf dienen. Aan beide lange zijden wordt het tus-
schenzetsel door eene rij festonneerst. afgesloten. De rand hierboven ge-geven, om het knoop-werk op te spannen, geldt
ook voor dezen rand.
Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende knippatronen.
UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.
No. 72. Tusschenzetsel van geknoopte guipure.
No. 69. Doopkleedje.
Knippatr. keerz. van het Supplem. No. I, Fig. 1―4.
No. 64. Kraag “Marguerite.”
No. 71. Tusschenzetsel van geknoopte guipure en wit borduurwerk voor doopkleedjes, lingeriën enz.
No. 68. Gehaakte tak bloemen.
Bij afb. No. 69 en 70.
No. 66. Manchette “Fleurette.”
Knippatr., keerz. v. h. Supp. No. X, Fig. 37.
No. 65. Manchette behoorende bij den
kraag “Marguerite.”
Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. IX,
Fig. 36.
No. 74. Afzonderlijk ged. bij afb. No. 71.
No. 76. Point de reprise.
Bij afb. No. 71.
No. 70. Doopmutsje.
Knippatr., keerz. van het Supplem.
No. VIII, Fig. 34 en 35.
No. 72. Point d'esprit.
Bij afb. No. 71.
No. 67. Gehaakte tak bloemen.
Bij afb. No. 69 en 70.
No. 75. Afzonderlijk gedeelte
bij afb. No. 71.