men uitgaande, van onderen aan den rand aan de regter zijde van den hoed in elkaar
geslingerde lussen te zien geven. Paarse strikbanden; een dezer linten is van achte-
ren in het midden op den hoed gezet, en tot op de helft van de breedte in elkaar ge-
plooid, hiermede wordt de rand van den hoed aan de linker zijde geboord, terwijl er
nog een krippen bandeau overheen valt. Van onderen zijn aan den bodem van den
hoed nog eenige breede krippen strikken aangebragt.
Afb. No. 59. Wit krippen hoed. Boven op de pas in het midden, vertoonen
zich drie waaijerachtige doffen van witte taf, die tevens het intérieur voltooijen en aan den bovenrand door eene guirlande bladeren wor-den afgesloten. In plaats van een
bodem is op die plaats een wit taf-
fen strik met lange einden aange-bragt, deze is met zwarte kant en
met een tak meidoornbloesem met nagebootste daauwdroppen, be-
dekt. Wit taffen strik-banden, met tullen
echarpes.
Afb. No. 60. Groen krippen hoed,
met doffen van groene
tulle, die met kleine stalen pail-
letten in
den vorm van ster-
retje zijn bezaaid.
Het zeer
oorspron-
kelijke gar-
nituur van dezen hoed bestaat uit twee groen taffen linten met tullen doffen bedekt; deze linten zijn in het midden van de breedte toege-
vouwen; van voren aan de pas van den hoed
vastgehecht, loopen zij naar achteren toe over
den hoed heen, en worden er aan de zijde waar
het lint is toegevouwen met een steekje op
vastgehecht zoodat het aan den tegenoverge-
stelden kant eenigzins in de hoogte staat; aan den rand van den fond loopen deze linten in twee strikken met einden met zwarte kant er
door heen geslingerd, uit. Aan de linkerzijde
van den fond eene ster van stalen loovertjes. Binnen in de pas een diadeem van witte tulle,
zwarte kant, meibloempjes, groen taffen strik-
banden; deze worden er van achteren in het midden aangezet, de beide kanten van den hoed er mede geboord, waarna zij nog met
een tullen ruche worden bedekt.
Afb. No. 61. Hoed van witte tulle.
De bodem is geheel bedekt met takjes paarse meibloempjes die in nagebootste daauwdroppels eindigen, aan den rand van onderen is
eene breede witte kant gezet, over een strik met lange einden neervallende. De pas is met een reep paarse taf geboord en gegar-
neerd met eene wit tullen echarpe die aan beide zijden met lange ein-den afhangt. Paars taffen strikbanden. Interieur van tulle, met
paarse klokjes.
AAN DE DAMES.
Wij geven nu de Supplementen, de Knippatronen
voor mantels enz. bevattende, eens zoo groot als
die welke bij de andere nummers behooren. Onze abon-nées welke gewoon zijn, zelve deze kleedingstukken te vervaardigen, zullen het zeker op prijs stellen, dat
wij
hier-
door
aan
een
alge-
meen
geuiten wensch
voldoen. Nog nooit hebben wij, in de vele fransche tijd-schriften aan de mode gewijd, een volledig patroon, natuurlijke grootte, voor een mantel
of burnous gevonden, zooals wij dit thans aan onze lezeressen kunnen aan-bieden. Ook de teekenaar heeft hiertoe
op eene vernuftige wijze medegewerkt, door bijv. de helft van den mantel “demi saison” nog in tweeën te splitsen. Om
het geheel te kunnen overzien stellen wij sommige modellen, nogmaals tot op een 16de ver-kleind op het Supplement voor.
Bij het overnemen van deze groote omtrekken, komt het copieermachinetje, waarvan wij nog onlangs op het Supplem. No. 3 de afbeelding, en op bladz. 32 de beschrijving gaven,
uitnemend goed te pas.
tingst., 16 dub. st. in de opening of lus aan de punt van het blad, 3 kettingst., 1 v. st. in
den 4den vasten steek aan de andere zijde van het blad, zoodat men 3 v. st. heeft overge-slagen, 3 kettingst. Herhaal van * af.
4de toer. * 1 v. st. van boven in het puntje, 2 kettingst., 1 v. st. in het 1ste van de 16
st., 7 kettingst., 1 v. st. in elk derde daaropvolgende van de 16 st., waar tusschen ge-
durig 7 kettingst. gewerkt worden, zoodat men om den stokjesboog 5 kettingsteekbogen
heeft, dan 2 kettingst. Van * af herhalen.
In elken uit 7 kettingsteken
bestaanden boog van den
vorigen toer knoopt men 7 draden voor de franje in, waardoor
men bosjes van 14 draden dikte ver-krijgt, men kan
de lengte hiervoor volgens de afbeel-
ding nemen.
Borduurpa-
troon
voor een hee-
renmuts.
Afb. No.
54 en 55.
Het voor ons liggende
uiterst be-
vallige en
rijke pa-
troon, is
vooral op de beschrevene
wijze uitgevoerd, door de gemakkelijke
en spoedige bewerking aanbevelends-waardig. Zonder den smaak te willen
beperken, geven wij eene nadere ver-
klaring omtrent het borduurwerk, dat
tot rigtsnoer kan dienen, doch evenwel wat grondstof en kleur betreft aan de
keuze der dames wordt overgelaten. De
grondstof echter van ons ori-gineel is volgens de afbeelding van donker blaauw fluweel, de geslingerde lijnen van het patroon zijn met een smal zwart kralen randje opge-naaid, de knoopjes of moes-jes, als ook de takjes van dun goud koord vervaardigd. Ook kan men voor den fond van de muts blaauw laken nemen en het patroon met soutache en
gekleurde zijden uitvoeren. Bij het in elkander zetten wordt de muts met zijde of dun leder gevoerd en ter versiering een kwast aangebragt dien men overeenkom-
stig het borduurwerk van goud koord of gekleurde zijde kan nemen. Het patroon No. 55 is ook benevens het bestemde doel, zeer geschikt ter garneering voor randen van rokken en No. 54 de bodem van de muts, tevens een uitmuntend
patroon voor schellekleedjes, enz.
Zomerhoeden.
Afb. No. 56―61.
Al wat de mode heden ten dage voortbrengt, is even bevallig en op eene
gracieuse wijze vervaardigd. Hoe luchtig en hoe lief zien er bijv. de hoeden uit,
die zij met hare fijne, teêre vingeren vervaardigt! Maar nu wij ons neerzetten om
eenige dezer niewste voortbrengselen uit haar rijk te beschrijven, bemerken wij
eerst regt, hoe ontoereikend de graveerstift en de pen zullen zijn, om eene juiste
voorstelling te geven van het geheel. Wij hopen dat onze lezeressen hare phan-tasie zullen te hulp roepen, om zich al het bekoorlijke dat de kleurenpracht aan
de afbeelding zou bijzetten voor oogen te kunnen stellen.
Afb. No. 56. Hoed van rijststroo met blaauwe krip. Deze laatste wordt
ingerim-
peld, even als een dof aan het
driehoekig
uitgesneden gedeelte
van den
hoed gezet, en vormt
alzoo een
ruimen bo-dem. Rond-om den
voorkant
van de pas loopt eene ruche van gevlochten
paardehaar, met zwarte
geslepen kralen versierd, rondom het uitsnijdsel boven op aan de achterzijde
eene franje uit dezelfde stof vervaardigd,
die uit twee over elkaar heen liggende
slingers bestaat. Verder is de hoed gegar-
neerd met een tak vergeet-mij-niet-
jes, een vogel van stroo en met lus-
sen of kettingen van witte glazen kralen. Blaauw taffen strikban-
den.
Afb. No. 57 en 58. Grijs krippen hoed, geheel en al uit vlechtwerk bestaande. Het garnituur geeft paarse, stervor-mige meibloempjes te zien, die van achteren aan de regterzijde in eene touffe vereenigd, aan den linkerkant naar de binnenzijde van den hoed oploopen; verder slingers van platte kwikzilver kralen die aan den voorkant van de pas slechts aan den linker-kant, van buiten aan den regter ook van binnen om het krap zijn gewonden en van de touffe bloe-
88 DE GRACIEUSE. [2 Mei 1865. 3e Jaargang.]
Bij deze Aflevering is een Supplement; bevattende borduur- en knippatronen.
UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.
No. 56. Hoed vam rijststroo met blaauwe krip.
No. 57. Grijs krippen hoed. Voorzijde.
No. 58. Grijs krippen hoed. Achterzijde.
No. 61. Hoed van witte tulle met paarse meibloempjes.
No. 59. Wit krippen hoed.
No. 60. Groen krippen hoed.