Daarna wordt het midden gedeelte op dezelfde wijze als de pattes met passement en koord bedekt, men hecht er zie Afbeelding No. 26 en
27 de lussen koord, kwasten en knoopen aan, legt op de schouders de slingers elk 35―40 d. lang en garneert ook het omhoog staande kraagje, op den naad waarmede het op den mantel is gezet, met smalle en breede ingerimpelde kant, verder
met passement en koord. Dit laatste,
dat van achteren in het midden tot van onderen aan den rand van de breede
kant afhangt, vormt een strik met twee einden met kwasten voorzien,
die er met een knoop en eene rozet op vastgehecht zijn. van voren aan het
uitsnijdsel van den hals, wordt de mantel met haken en oogen gesloten.
Knoopen en garni-turen van koord, soutache en kralen grelots, voor man-
tels, enz.
Afb. No. 28―50.
Heeft de rustelooze mode voor mantels, hoeden
enz. eene waarlijk verkwistende weelde tentoonge-
spreid, menigvuldig zijn de van kralen schitterende randen, kwasten, kralen borduursels, knoopen en andere fraaijigheden van passementwerk die de ver-
siering van het toilet vormen en onze lezeressen aan-
leiding geven hiervoor naar eigen smaak nouveautés
op dit terrein te kunnen voortbrengen.
De Afbeelding No. 28―37 zijn knoopen, waarvan
de vormen van hout gedraaid zijn, gedeeltelijk met
zwarte zijde oversponnen, deels met de stof overtrok-
ken en met gedraaid zwarte zijden koord, zijden sou-tache en kralen versierd, zooals men op de afbeel-
ding duidelijk kan onderscheiden.
No. 28 en 29. Twee ronde platte knoo-pen, met de stof overtrokken. Op No. 28 is het over den knoop gespannen gekleurde soutache aan de kruispunten met kruissteken van zwarte zijde ge-
hecht. Op No. 29 vereenigen zich de koordl-ussen rondom
eene kleine verhevenheid, die een soort van knoop vormt.
No. 30. Vierkante knoop, met taf overtrokken en met zijden
koord en gekleurd zijden veterband belegd.
No. 31. Vierkante knoop, met gedraaide zijden koord overspannen, waarvan in het midden eene zwarte geslepen kraal is bevestigd, zooals de afbeel-ding duidelijk aantoont.
No. 32. Ronde, in het midden diep uit-geholde knoop, met platte zijde oversponnen
en daarover met dun zijden koord omwoeld, in het
midden een kleine knoop of kraal.
No. 33. Ronde, verheven knoop, met platte zwarte zijde omwoeld. Van boven in het midden is eene ster met zwarte koordzijde gewerkt en deze kruis-gewijze met glaskralen en zijden soutache gegarneerd.
No. 34―36. Drie ronde, platte knoopen met taf bekleed, met koord, zijden veterband en sta-
len kralen versierd.
No. 37. Kogelknoop, met de stof overtrokken.
Van boven in het midden eene kleine met zwarte koord-zijde geborduurde ster, overigens met gedraaide zijden
koord en gitten versierd.
De met afbeelding No. 38―50 gegeven grelots-randen zijn meest uit gedraaid zijden koord, veter-
band, gitten, stalen en zwarte kralen vervaardigd. Men kan deze grelots afzonderlijk vervaardigen en dan aan het veterband of aan den rand bevestigen. Wanneer men de randen zelve wil vervaardigen, ra-den wij aan, om die van 39―43 op een stijf papier te bewerken. Men teekent eerst op het papier volgens de afbeelding de omtrekken van het patroon en hecht,
alle kronkelingen van de teekening volgende, het sou-
tache er op. Daar waar het soutache elkander aan-
raakt of kruist, verbindt men het door een zijden draad
eenige keeren er door te halen, terwijl men gedurig den draad weder
aan de bovenzijde terug voert, en tevens zooals de afbeelding aan-toont de kralen versiering aanbrengt. De afhangende grelots van No. 39, 40 en 43 bevestigt men eerst, nadat de rand van het papier is af-
genomen, en neemt de zijde die op het papier heeft gelegen als regte, of boven zijde van het garnituur.
No. 38. Zijden rand als gaasge-weven, met kralen doorwerkt, die zoo-
wel smal als breed ter garnering voor
mantels, jaquettes enz. kan gebezigd wor-den en aan den paletot “chevalier”, (zie afbeelding No. 16 en 17) een gedeelte van
het belegsel vormt.
No. 39 en 40. Twee randen van
vierkant soutache, gedraaid zij-
den koord, en zwarte lange gre-lots, de laatstgenoemde zijn aan No. 40
fijn geript.
No. 41 en 42. Twee kralenranden. No. 41 bestaat uit gedraaide lussen van gitten en kralen; No. 42 uit lange, loshan-
gende grelots van groote geslepen kralen, gitten en stalen kralen, die aan een zijden
veterband bevestigd worden.
No. 43 en 44. Twee garnituren van grelots. De aan beide garnituren voorkomende ronde kralen zijn roode schuim paarlen, de lange kralen van gesle-pen zwart glas; de andere grondstof bestaat uit zijden koord, stalen kralen en gitten.
No. 45 en 46. Twee smalle ran-den, bestaande uit zwart geslingerd veter-band en grelots van zwarte kralen en gitten.
No. 47. Galon van gedraaid zij-den koord, met grelots van gitten en
kralen.
No. 48 en 49. Twee garnituren van grelots, van zwarte geslepen, schuim en stalen kralen, die aan soutache
bevestigd worden.
No. 50. Grelot rand van zijden koord en kralen. In de open gebleven
plaats tusschen de lussen worden
grelots van groote en kleine kra-
len aangebragt.
Franje van vederen als
garnituur voor hoeden.
Afbeelding No. 51.
In overeenstemming met het luch-
tige en ligtbeweeglijke dat den tegen-woordigen tijd kenmerkt, staan de vederen thans meer als vroeger in de gunst van de godin “de mode”; zij wendt die bij voorkeur aan om er als
franje, hoeden, costumen en kleedje mede te garneeren terwijl zij ook in
verschillende handwerken in borduurwerk worden nagebootst. Als hoe-
dengarnituur geeft de hiernevensgaande afbeeldingen eene franje in den vorm van een punt te zien welke uit verschillende veertjes, die alle over
elkaar heenliggenden, bestaat.
Aan den bovenkant zijn zij aan een taffen lintje gezet, terwijl de punt van elk
veertje met een witte lang-werpige satijnkraal, als
grelot is voorzien. Deze
franje die men zich zoowel in eene witte als in verschillende andere kleuren zoo als blaauw, roze, licht bruin, paars enz. kan aanschaffen wordt op stroo- of andere hoeden, van het “bibi” model, van achteren aan den rand van den fond gezet, valt op den chignon neer, en neemt alzoo de plaats van den
bol of bodem in.
Gehaakte kant met kwasten, ter gar-
neering van écharpes, dasjes, ta-
felkleeden, spreijen enz.
Afbeelding No. 52. Glansgaren, haakgaren of
zwarte zijde.
Voor de bewerking van de kant volgens de grootte van de Afbeelding No. 52, wordt meestal glansga-ren of zwarte zijden gebezigd waarmede men een zeer fraai garnituur voor écharpes, dasjes, toiletkussens
enz. kan ver-vaardigen. Men zet de lengte voor de kant op
en werkt haar niet heen en weder maar gedurig van eene zijde af.
1ste toer. Afwisselend 1 stokje, 1 kettingsteek, waarmede men 1
steek overslaat.
2de toer. Op de 6 eerste steken van den vorigen toer 1 vaste steek, * 4 kettingst., in den 4den steek gestoken 3 st. op de 3 volgende steken, 4 kettingst., in den 4den steek 11 v. st. op de 11 steken van den vo-
rigen toer. Van * af wordt herhaald.
3de toer. 5 v. st. op de 5 eerste steken van den vorigen toer, * 4 kettingst. 5 door 1 kettingst. ge-scheiden st. op de 3 st. van den vorigen toer, 4 ket-tingst., 9 v. st. op de 11 v. st., zoodat aan elke zijde
1 v. st. onbewerkt blijft. Van * af herhalen.
4de toer. 4 v. st. op de 4 eerste steken, * 4 kettingst., 5 door 2 kettingst. gescheiden st. op de 5 st. van den vorigen toer, 4 kettingst. 7 v. st. op de 9 v. st. aan elke
zijde 1 steek onbewerkt laten. Van * af herhalen.
5de toer. 3 v. st. op de 3 eerste steken, * 4 ket-tingst., 14 st. waarvan het eerste en laatste op het eerste en laatste van de 5 st. moet komen, 4 kettingst., 5 v. st. op de 5 middelste van de 7 v. st. Van * af her-
halen.
6de toer. 2 v. st., * 4 kettingst., 8 door 3 ket-tingsteken gescheiden st. op de 14 st. verdeeld, 4 ket-tingst., 3 v. st. op de 5 v. st. Van * af wordt herhaald.
7de toer. 1 v. st., * 4 kettingst., op elk van de 8
st. 1 v. st., gedurig met 5 kettingst. er tusschen, 4 kettingst., 1 v. st. in den middelsten van de 3 v. st.
Van * af herhalen.
8ste toer. 1 v. st. in den v. st., 5 kettingst., in
de 7 kettingst. bogen haakt men 6 bogen, waarvan de beide eerste uit 7, de beide volgende uit 9 en de beide laatste weder uit 7 kettingst. bestaan moeten, 4
kettingst. Van af * herhalen.
Aan de beide grootste, de middelste kettingsteekbogen brengt men
doorgaans een kwast aan. deze vervaardigt men van dezelfde stof als de kant, men bezigt hiervoor 34 draden van 6 Ned. duim lengte die
men in het midden van den kettingsteekboog doorhaalt, de draden als-dan dubbel vouwt, en volgens de afbeelding met een draad omwoelt
en vast bindt.
Gehaakte kant met franje.
Afbeelding 53. Zwarte zijde, wit haak-
of glansgaren.
Dit garnituur wordt even als het zoo even beschrevene voor hetzelfde doel ge-bezigd; hiervoor wordt de lengte van de kant opgezet en van eene zijde begonnen.
1ste toer. Afwisselend 1 st., 1 kettingst.
waarmede men 1 steek overslaat.
2de toer. 2 v. st., * 5 kettingst. in den 2den en 1sten van dezen in elk 1 st. zoodat
de 3 laatste kettingst. een puntje vormen, 1 v. st. in den vierden daaropvolgenden
steek van den vorigen toer, zoodat men
hiermede 3 steken heeft overgeslagen; 5 kettingst., in den 2den en 1sten hiervan 1 st., zoodat zich hierdoor weder als voren een klein puntje vormt; dat men met 1 v. st. aan den vierden steek verbindt, dus
weder 3 steken overslaat; in den volgenden steek 1 v. st., 8 kettingst., waar men 7 v. st. op terug werkt; om deze hierdoor ge-vormde ader van het blad werkt men nu nog 1 toer, eerst aan de zijde van het op-zetsel 7 v. st., dan 7 kettingst., aan de andere zijde weder 7 v. st., zoodat de 7 ket-tingst. een lus aan de punt van het blad vormen, in de beide volgende steken van den
vorigen toer 1 v. st. Van * af herhalen.
3de toer. * 1 v. st. van boven in het
oogje van het eerste puntje, 1 puntje *uit 5 kettingst. en 2 st. bestaande), 1 v. st. van boven in het volgende puntje, 3 ket-tingst., 1 v. st. in den middelsten van de 7 v. st. aan deze zijde van het blad, 3 ket-
[2 Mei 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 87
No. 51. Vederen franje voor hoedengarnituur.
Helft v. d. Oorspronkelijke grootte.
No. 52. Gehaakte kant met kwasten.
No. 53. Gehaakte kant met franje.
No. 54. Patroon voor den bodem van een heerenmutsje.
No. 55. Patroon voor den rand van een heerenmutsje.