60 DE GRACIEUSE. [2 Maart 1866. 4e Jaargang.]
met twee rijen stiksteken vast. Daarna zet men den kraag vol-
gens aanwijzing der teekens tusschen de dubbele stof van het boordje, nadat dit aan de onderste lange en aan de beide dwars-
zijden aan elkaar is genaaid. Naar aanwijzing op fig. 111 wordt
het boordje van achteren in het midden met een knoopsgat en van
voren met een knoop en ene knoopsgat voorzien.
No. XXXII. Heerenkraag “Richmond.”
Afb. op bladz. 54.
Fig. 112. Helft van den kraag
” 113. Helft van het boordje
Deze kraag onderscheidt zich door de zeer breede hoeken aan de voorzijde. Tusschen de voering en de bovenstof legt men langs den buitenrand van den kraag een schuinen reep 1 d. breed en naait daarna de drie lagen der stof op elkaar. Nu keert men den kraag zoodanig om, dat de inslagen der naden binnen in liggen en hecht den schuinen reep op den bovenkant van den kraag langs de ge-deeltelijk voorgeteekende lijnen met twee rijen stiksteken vast. Aan het uitsnijdsel van den hals zet men den kraag tusschen de dubbele stof van het boordje, dat naar het boordje van den vorigen kraag
wordt geknipt.
No. XXXIII. Heerenkraag “Czarewitsch.”
Afb. op bladz. 54.
Fig. 114. Helft van den kraag
” 115. Helft van het boordje
Men vervaardigt dezen omhoogstaanden kraag, met een breeden reep driemaal doorgestikt, geboord, naar de fig. 114 en 115 op dezelfde wijze als wij bij de voorgaande kragen beschreven hebben.
In het eerstvolgende nummer geven wij de beschrij-
ving van het Doopmutsje.
Beschrijving van de parijsche modeplaat.
Baltoilet. ― Coiffure. Het voorhaar loopt in kleine gegolfde
doffen om het voorhoofd heen, waartusschen takjes belles de jour
afhangen. Een slinger van dezelfde bloempjes is om den chignon
gelegd. Deze laatste wordt gevormd door een strik Apollon en
heeft een vlecht in de rondte. Een cache-peigne met lokken vol-
tooit de coiffure.
Wit taffen onderkleedje, tulle lijf geboord met lint, waarover-
heen een witte guipure is gelegd; het lint wordt door twee smalle
guipure kantjes ingesloten. Korte dofmouwen.
Lange tullen rok, gegarneerd met lint met guipure bedekt. Eene tweede tullen rok, opgenomen met bouquetjes en guirlandes van belles de jour.
Taffen ceintuur, en lint met guipure bedekt, waarmede de rok
wordt opgenomen.
Kamertoilet. ― Coiffure van geborduurde tulle, met kant
gegarneerd. De tulle vormt een lankwerpig-vierkant (genre des catalanes). Om de geborduurde tullen strikbanden en om den fond
loopt een smal taffen ruche. Eene menigte taffen rozetten.
Nauw toeloopend onderkleed geheel met satijn gegarneerd, van
boven tot onderen met guipure versierd, die er glad op is gelegd.
Par-dessus van voren recht, van achteren geplooid, en met een
taffen lint met gesatineerde strepen bij elkaar gehouden. Het overkleed
is in de rondte, van de taille af, met een ruche gegarneerd. Eene
guipure beginnende aan den hals vormt een soort van vestje, loopt
naar achteren op den rok, wordt daar vastgestrikt en eindigt in
twee loshangende punten.
Mouwen op dezelfde wijze als de par-dessus gegarneerd, aan de
binnenzijde eene satijnen ruche.
Beschrijving van de borduurplaat.
Fig. 1. Bouquet om met den langen steek en met kralen te borduren;
de aren van de bladeren zijn van zwarte zephirwol en de bladeren
in eene nuance van solferino wol gewerkt, waarvoor men 5 kleu-
ren wol en voor de lichtste kleur zijde bezigt; de schakeering van
de kleuren is op de teekening aangewezen. De bloemen worden om de welving te verkrijgen een weinig met katoen opgevuld en met
vier verschillende kleuren, namelijk: stalen, glas, melk- en krijt-
witte kralen gewerkt; met de letters k, m, g en s geven wij de schik-
king der kleuren van de kralen aan; de harten van de bloemen zijn
van gouden kralen. ― 2. Piqué bavette met soutache. ― 3, 7, 8,
25, 26 en 27. Hoeken voor zakdoeken. ― 4, 5, en 6. Piqué kin-derschoentje met soutache en point russe. ― 9 tot 17. Kinderjurk.
9. Voorzijde, 10. Achterzijde van het jurkje. 11. Helft van den
rug. 12. Voorstuk (dat volgens ons model geplooid, doch op het
patroon glad genomen is). 13. Zijpand. 14. Helft van de mouw.
15. Rand voor den rok. 16. Entredeux, waar het strookje 17
met een weinig ruimte wordt aangezet. Het shawltje op het jurkje wordt van een recht eind entredeux gevormd, zooals afbeelding 9 en 10 voorstelt. ― 18 en 19. Kindermutsje. ― 20. Kraag,
21. Manchette, beide langs den rand met 3 opgestikte biais. ―
22. Kraag, 23. Manchette, rondom het borduurwerk met een smal
open naaisel. ― 24. Figuur voor soutache.
de gedeelten van den kraag op elkaar genaaid, dan keert men het
werk zoodanig om, dat de inslagen van de naden binnen in liggen.
Naar aanwijzing van de evenwijdig loopende gladde lijnen op fig.
92, stikt man dan het dunne witte koord dat er eerst tusschen is gelegd door. De eerste rij koord geeft den buitenrand van den
kraag aan. De onderchemisette die hierbij behoort vervaardigt men van batist naar de knippatronen 94 en 95, en zet er den kraag
met het boordje naar fig. 93 geknipt, aan.
De manchette voor de mouw wordt naar fig. 97 uit dubbele
stof gesneden, men maakt er aan de eene dwarszijde zooals wij dit
hebben voorgeteekend knoopsgaten in, zet aan de andere dwarszijde
de noodige knoopen, en naait de manchette volgens de overeen-
stemmende cijfers aan de mouw naar fig. 96 uit neteldoek, batist
of nansoek vervaardigd.
No. XXV. Mouw met eene manchette van linnen
en kant. Afb. op bladz. 54.
Het garnituur van deze mouw van fijn batist, bestaat uit eene
rechte manchette van fijn linnen en kant vervaardigd, 7½ d. breed en 28 d. lang, die even als eene patte aan het eene eind puntig
is bijgeknipt. In de lengte is de manchette, die eene voering van
shirting heeft, telkens door een opengewerkt randje, aan beide zij-
den door een schuin opgestikt reepje ½ d. breed omgeven, in vier
ruiten afgedeeld. Door elk dezer ruiten loopt weder kruiselings een
kanten entre-deux 1 d. breed; het vierkant wordt hierdoor in
vier driehoeken afgedeeld. Om den buitenrand van de manchette
loopt insgelijks een schuine reep ½ d. breed en hieromheen weder
eene valencienne een weinig ingerimpeld.
No. XXVI. Pantalon met een onderlijfje voor
knaapjes van 3 tot 5 jaar. Afb. op bladz. 55.
Fig. 98. Helft van het onderlijfje. . . . .
” 99. Voorste
” 100. Achterste
” 101. Reep voor de split
” 102. Helft van het boord van achteren
Dit model kan men vervaardigen uit wit piqué, uit gekleurd
flanel, uit dunne of dikkere wollen stoffen zoo als bukskin, laken,
cotton silk enz. Uit een van deze stoffen knipt men de taille
naar fig. 98 van voren in het midden aaneen, en rekent aan den rand van onderen en van achteren op een zoom, zoo breed als wij dien hebben voorgeteekend. Naar elk der fig. 99 en 100 knipt
men twee gelijke gedeelten, van onderen 4 d. langer voor den zoom; naar fig. 102 een gedeelte aaneen langs de dunne lijn in het mid-
den, naar fig. 101 twee gelijke gedeelten uit dubbele stof; deze
moet aan de lange zijde worden toegevouwen. Nu naait men het
lijfje op de schouders volgens de overeenstemmende cijfers aan el-
kaar, zet aan elken kant op den zoom van onderen een knoop, op het knippatroon voorgeteekend, voorziet het van achteren met
knoopsgaten en knoopen, en legt in den bovenrand en ook rondom
het uitsnijdsel voor den arm een smal zoompje of boort het met
een ingeregen koordje. Hierna worden de beide gedeelten van elke
helft van den pantalon van 74 to 75 en van 76 tot 77 met el-
kaar verbonden, daarna de twee helften van achteren in het mid-
den van 77 tot 78, van voren in het midden van 77 tot punt en
van 80 tot ster; in de split die van ster tot punt open blijft legt
men een smal zoompje. Aan elk voorstuk zet men van 74 tot 81
een dubbelen reep der stof naar fig. 101 geknipt, deze moet aan
het gedeelte fig. 100, dat eenvoudig met een smal zoompje is
voorzien onder uitkomen en langs de lijn bij 74 voorgeteekend wor-
den vastgestikt. Als men den pantalon volgens de afbeelding langs den zijnaad en boven den zoom met soutache heeft versierd, dan legt men in den bovenrand eenige plooien, door elk kruis op het daarnaast liggende punt te hechten, zet den bovenrand van het voorste gedeelte onder den zoom van de taille, welke naad wordt
bedekt door er een eindje band tegen te naaien, en naait het ach-
terste gedeelte van den pantalon tusschen de dubbele stof van het
boord, naar fig. 102 geknipt; hiermede wordt de pantalon na-
tuurlijk aan het lijfje vastgeknoopt.
No. XXVII. Pantalon voor meisjes van 6 tot
8 jaar. Afb. op bladz. 54.
Fig. 103. Helft van den pantalon
” 104. Helft van het boord
” 105. Helft van het achterste gedeelte van het boord
Van het garnituur onder aan dezen pantalon, zullen wij in de
eerstvolgende aflevering afbeeldingen in natuurlijk grootte geven. Om dezen pantalon te vervaardigen, knipt men naar fig. 103 uit
fijn shirting of diemet twee gedeelten aaneen, langs de lijn die op
het knippatroon als toegevouwen zijkant is aangeduid, de
voorste helft van den pantalon wordt langs de afwijkende gladde lijnen uitgesneden; verder naar fig. 104 twee gedeelten uit dub-
bele stof, naar fig. 105 eveneens een gedeelte uit dubbele stof
langs de dunne lijn in het midden aaneen. Men naait elke helft
van den pantalon van 82 tot 83 aan elkaar, zoomt het uitsnijdsel
van 82 tot 84 en van 82 tot 86 smal om, of zet er voor de
meerdere stevigheid een linnen bandje tegen en verbindt dan beide
helften van voren van 84 tot ster, van achteren van 86 tot het
dubbele punt met een overhandschen naad. In elken halven panta-
lon maakt men van boven van 85 tot punt een split, deze wordt
aan het eene, het voorste gedeelte met een reep 1½ d. breed ge-
boord, aan het andere gedeelte dat er onder komt wordt een rechte
reep der stof van dezelfde breedte gezet. het boordsel wordt van
onderen aan de dwarszijde op het andere gedeelte van de split vast-
Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende knippatronen.
UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.
gehecht. Nu rimpelt men den bovenrand van den pantalon in en zet hem tusschen de dubbele stof van het boord, met 84 en 85
op dezelfde cijfers van het voorste, met 86 tot 87 aan die van
het achterste gedeelte van het boord. Het voorste wordt echter vooraf van voren in het midden aan elkaar genaaid, men maakt in het eene einde het voorgeteekende knoopsgat en zet op het andere gedeelte den knoop, zooals wij dit hebben voorgeteekend.
No. XXVIII. Geborduurde bavette voor kin-
deren. Afb. op bladz. 55.
Fig. 106. Helft van de bavette
Hier sierlijke garnituur van dit bavetje van piqué, bestaat uit
gestikte ruiten en een borduursel met den point russe met
rood garen uitgevoerd. Fig. 106 geeft de helft van het bavetje
met het borduurpatroon; men knipt het alzoo aaneen, trekt daarna het patroon op de stof over, legt om den buitenrand van
de bavette eene rij festonnen met wit borduurkatoen en boven de
schelpen een randje schuine steelsteken met rood garen of met
zwarte zijde die niet verbleekt. Het borduursel en ook de stik-steken kunnen even goed met zwarte zijde worden uitgevoerd. Het gedeelte met ruiten doorgestikt, wordt met een smal schuin reepje of een smal veterbandje omgeven. Ten einde het bavetje
te kunnen dicht maken, zet men er van achteren aan de dwars-
zijden knoopen aan en maakt er een paar knoopsgaten in.
No. XXIXa en b. Kraag en gladde manchette
voor kleine meisjes. Afb. op bladz. 55.
Fig. 107. Helft van den kraag
” 108. Manchette
Deze kraag met de manchette kunnen wij, daar zij zeer lief staan, voor zeer jonge meisjes ten volle aanbevelen; zij zijn uit fijn linnen vervaardigd, en met eene rij puntjes gegarneerd, die op een gekleurd lint dat er onder is gelegd zeer fraai uitkomen. Om dezen kraag te vervaardigen, knipt men naar fig. 107 twee gedeelten aaneen en naait beide gedeelten der stof aan de eene lange en aan de beide dwarszijden tegen elkaar. Het garnituur bestaat uit afzonderlijk vervaardigde puntjes. Elk dezer puntjes wordt van een lapje linnen 3½ d. in het vierkant gemaakt, door het eerst tot een driehoek en dit nogmaals tot een tweeden drie-hoek samen te vouwen, zoodat de stof vierdubbel ligt. Als men het noodige aantal puntjes vervaardigd heeft, dan hecht men ze in de richting op fig. 107 aangeduid op den kraag, ongeveer
½ d. onder den bovenrand, vouwt de afgeknipte randen naar buiten om, en zet er dan een smal schuin reepje op, waarmede
tevens het aanzetten van de puntjes bedekt wordt. Met een ge-kleurd fluweelen lint waarop de puntjes rusten en dat van voren wordt toegestrikt, is het garnituur van den kraag voltooid. De manchette welke bij dezen kraag behoort, op dezelfde wijze uit dubbele stof naar fig. 108 vervaardigd, wordt om haar te kun-
nen sluiten met knoopen en knoopsgaten voorzien.
No. XXX. Laarsje voor kinderen beneden het
jaar. Afb. op bladz. 55.
Fig. 109. Helft van het laarsje
Een sierlijk laarsje voor het nog sierlijker voetje, dat nog niet met den ruwen bodem in aanraking komt. Om dit model na te maken, waarvoor fig. 109 de helft van het eenvoudige fatsoen
geeft, kan men verschillende stoffen en een verschillend garnituur gebruiken; het hier afgebeelde laarsje bijv. bestaat uit wit flanel, met een borduursel en met strikken van ponceau lint versierd. Voor elken schoen knipt men naar fig. 109 een gedeelte, langs de dunne lijn in het midden aaneen, naait de bovenstof en de voering ― als men het schoentje voert ― op elkaar, en boort
het in de rondte met een reepje stof of een taffen lintje 1 d.
breed, van eene afstekende kleur. Hierop verbindt men het ge-
deelte eerst van achteren in het midden van 88 tot 89, legt
den naad met 89 op het punt en naait den schoen van daar af
van elk punt naar beide zijden tot aan 90 aaneen. Dit geschiedt
ook langs het midden van het voorblad van 91 tot 92 en (92
op ster liggende) van elke ster tot aan 93. Men zet nu aan elk
der beide bovenste hoeken van het laarsje een eind lint 2½ d.
breed, waarin volgens de afbeelding een strik wordt gelegd.
No. XXXI. Heerenkraag “Shakespeare.”
Afb. op bladz. 55.
Fig. 110. Helft van den kraag
” 111. Helft van het boordje
De buitenrand van dezen kraag is met een reepje stof dat er
op is gestikt geboord. Aan ons model bestaat de bovenste laag
der stof uit fijn linnen, de onderste uit shirting. Daarna boort
men de beide gedeelten van den kraag op elkaar met een schuin
reepje 1½ d. breed, dit wordt er ¾ d. van den buitenrand af op den verkeerden kant met achtersteken opgenaaid. Nu slaat men den schuinen reep naar de rechter zijde om, legt in elken hoek een plooitje en naait het boordsel volgens aanwijzing op fig. 110
gedeelte van den pantalon