[2 Maart 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 59
No. XVIII. Nachtjak met geborduurde reepen.
Afb. op bladz. 54.
Fig. 58a. Voorstuk . . . . . . . . . . . .
” 58b. Vorm v. h. bov. gedeelte v. h. geplooide voorstuk
” 59. Helft van den rug
” 60. Helft van den kraag
” 61. Helft van de mouw
” 62. Manchette
In ons model van fijn batist, zijn aan den voorkant smalle plooit-
jes gelegd, waarvan de 6 die het naast aan den breeden zoom van voren
liggen, tot aan den onderrand van het jak zijn vastgenaaid, terwijl
de overige die tot aan het armsgat in rijen van afnemende grootte voortloopen, een nauwsluitend schouderstuk vormen, en met drie
geborduurde einden entre-deux in den vorm van lussen of ban-den bedekt zijn. De mouw is in overeenstemming met dit garnituur versierd. Om dit jak te vervaardigen, knipt men naar fig. 58a twee gedeelten, maar zoo veel breeder als het omslag voor den zoom 2
d. breed aan den voorkant dit vereischt; naar fig. 59 een gedeelte aaneen langs de dunne lijn in het midden; bij beide gedeelten moet
men op den zoom aan den onderkant 4 d. breed rekenen. Nadat
men aan den voorkant in het voorstuk den breeden zoom heeft ge-
naaid, legt men plooien van hier af tot aan de lijn op fig. 58a als
het begin der plooien aangeduid, waarvan fig. 58b den afstand
en de breedte aangeeft. Als de plooien er in zijn gelegd, dan moe-
ten de voorstukken van boven den vorm van fig. 58b hebben.
Daarna hecht men zooals wij dit op fig. 58b hebben voorgeteekend
op elk voorstuk de geborduurde reepen of lussen, naait ze met op-
gestikte schuine reepen op het voorstuk vast, en knipt de gelooide stof er onder weg. Fig. 58a en 59 worden daarna volgens de overeenstemmende cijfers met een dunnen rol- of een dubbelen naad aan elkaar gezet. in den onderrand van het jak legt men een zoom, de omhoogstaande kraag wordt door middel van een opgestikten schuinen reep aan het uitsnijdsel van den hals gezet, deze kraag is uit een reep der stof waarin smalle loodrechte plooitjes zijn gelegd, naar fig. 60 vervaardigd; de bovenrand is met een geborduurd
strookje 1 d. breed gegarneerd. Twee soortgelijke geborduurde strook-
jes met de rechte randen tegen elkaar door een schuin reepje ver-bonden, vormen het garnituur aan den zoom aan den voorkant, die over den anderen heenslaat en bedekken de knoopsgaten, welke er aldaar zooals wij die hebben voorgeteekend in worden gemaakt. De zoom die er onder komt wordt met knoopen voorzien. De mouw
wordt naar fig. 61 langs de dunne lijn in het midden aaneen ge-
knipt, en van 13 tot 14, als ook van 15 tot 16 aan elkaar ge-
naaid. Men knipt de manchette naar fig. 62 aaneen uit een ge-
plooiden reep der stof, zet naar aanwijzing op fig. 62 op de bovenste
helft den geborduurden reep, en bovendien om den rand van on-
deren het geborduurde strookje. De manchette wordt van 14 tot 17
aan elkaar genaaid en zóó dat 14 op 14 en 15 op 15 valt, met
een schuin reepje op de mouw gestikt; daarna naait men haar met
16 aan 16 van het voorstuk in het armsgat.
No. XIX. Nachtjakje voor jonggeboren kinderen.
Afb. op bladz. 55.
Fig. 63. Helft van den romp
” 64. Helft van het stuk
” 65. Gedeelte van den kraag
” 66. Mouw
” 67. Helft van den revers
Dit jakje ― ons model bestaat uit diemet, ― is aan het uit-
snijdsel van den hals met een kraagje, aan de mouwen met kleine omslagen voorzien; het wordt van achteren dichtgemaakt en sluit zich door vier schuiven van voren in het midden aangebracht, om
de taille. Men knipt naar elk der fig. 63, 64 en 67 een gedeelte aaneen, naar fig. 64 het stuk, bovendien van shirting voor voe-
ring, verder naar elk der fig. 65 en 66 twee gedeelten. Het ge-
deelte van den romp fig. 63 wordt aan den rand van onderen, en
als er aan de zijkanten geen eggen zijn, ook aan dezen gezoomd,
daarna worden er de schuiven in gemaakt. Dit geschiedt door er
aan den verkeerden kant, van onderen en van boven langs de dunne
gladde lijnen op het knippatroon, een lap shirting even lang en
even breed tegen te zoomen en het dan langs de overige dunne lij-
nen met de bovenstof driemaal door te naaien. De romp wordt aan
den bovenrand van voren van 18 tot 19, van achteren aan elken
kant van 20 tot 21 ingerimpeld en daarna met een ingeregen
koordje tusschen de dubbele stof van het stuk gezet, waarbij de-
zelfde cijfers van de twee gedeelten op elkaar moeten vallen; van
achteren wordt de voering tegen de bovenstof van het stuk ge-
naaid. In de beide gedeelten van den kraag legt men een zoom,
zet er een geborduurd strookje om, en naait hem met een smal
schuin reepje dat tevens als schuif dient aan het uitsnijdsel van den
hals, punt aan punt en ster aan ster. Men naait de mouw van 22
tot 23 met een dubbelen naad te zamen, zet er aan den rand van
onderen den revers die eerst gezoomd en met een geborduurd strookje
is versierd aan, waarbij 23 en kruis van de twee gedeelten op el-
kaar moeten vallen, rimpelt haar aan den bovenrand van punt tot
ster in, en naait de mouw eindelijk met 22 aan 22 van den romp
in het armsgat, met een ingeregen koordje voorzien.
No. XXII. Nachtjak met een gepunt garnituur.
Afb. op bladz. 55.
Fig. 81. Voorstuk
” 82. Helft van den rug
” 83. Helft van den kraag
” 84. Helft van het halsboordje
” 85. Mouw
” 86. Gedeelte van het garnituur van de mouw
” 87. Gedeelte van het garnituur van voren
Het fatsoen van dit jak uit fijn shirting vervaardigd, is zeer
eenvoudig; het garnituur bestaat uit punten in den vorm van re-
vers, van de stof van het jak; rondom deze punten loopt een ge-
borduurd strookje met een kantje er omheen. men knipt naar fig.
81 twee gedeelten, naar elk der fig. 82 tot 84 een gedeelte aan-
een, het laatste, het halsboordje bovendien uit dubbele stof, verder naar fig. 85 voor elke mouw twee gedeelten, waarvan het onderste den juisten vorm verkrijgt door de afwijkende lijnen te volgen, naar fig. 87 acht punten voor de voorstukken, naar fig. 86 voor elke
mouw twee punten. Eerst legt men om elk der punten zooals de afbeelding dit aanwijst het garnituur. Voor het borduursel op de batisten reepen, die met een of meer rijen stiksteken op de gladde stof van het jak worden genaaid, geven wij op fig. 86 een bor-
duurpatroon. De kant 2 d. breed die er omheen loopt, wordt een weinig ingerimpeld en dan vlak onder de festonnen aan het strookje
gezet. Eerst naait men de bovenste en daarna de drie overige pun-
ten met het dubbele punt aan punt, op dezelfde teekens aan den voorkant van fig. 81, maar zóó dat de punten van de stof tegen
elkaar komen, terwijl het garnituur van de punten er steeds overheen valt. De middelste spits van elke punt wordt op het jak vastgehecht. In elke punt van het rechter voorstuk maakt men vol-gens aanwijzing op fig. 87 in de dubbele stof een knoopsgat, en
zet op het linker den daarmede overeenstemmende knoop. Nu
worden de rug en de voorstukken aan de zijden elk van 45 tot 46,
verder op den schouder met een dubbelen naad aan elkaar gestikt,
en in den onderrand van het jak een zoom 1 d. breed gelegd. Men
garneert den kraag op dezelfde wijze met de puntjes en zet hem
met een halsboordje en naar de overeenstemmende cijfers en tee-
kens aan het jak; het halsboordje wordt aan den voorkant met een
knoop en een knoopsgat voorzien. Men naait de mouw van 51 tot
52, verder van 53 tot 54 toe, versiert haar aan den onderrand
met een revers, door twee puntjes gevormd, rimpelt haar van bo-
ven van 51 tot punt en kruis in, en naait haar zóó dat 54 op 54
van het voorstuk valt in het armsgat, eerst met een ingeregen
koordje voorzien.
No. XXIII. Doopkleedje. Afb. op bladz. 55.
Fig. 88. Helft v. h. voorste gedeelte v. d. rok en v. h. lijfje
” 89. Zijpand
” 90. Rug
” 91. Mouw
Deze lange jurk is wel eenvoudig opgemaakt, maar toch zeer
lief en bevallig. Het kleedje bestaat geheel en al uit neteldoek, met
strookjes van dezelfde stof en met kant versierd; dit garnituur loopt
langs het voorstuk en het lijfje aaneen door. Men knipt het eerst-
genoemde gedeelte naar fig. 88, dat de helft van het fatsoen geeft,
uit een breeden reep neteldoek waarin smalle plooitjes in de dwarste zijn gelegd, afgewisseld met entre-deux, vervolgens de twee zij-
panden naar fig. 89 en den rug naar fig. 90, bij den laatsten
rekent men aan elk der achterkanten op een zoom 1 d. breed, die
met knoopen en knoopsgaten worden voorzien. Als de rug en de
zijpanden van 55 tot 56 en van 57 tot 58 aan elkaar zijn ge-
naaid, dan zet men tegen den rand van onderen een reep neteldoek
1 d. breed, deze wordt aan de gedeelten van den rug met de bo-
venstof doorgenaaid, om er zooals wij dit hebben voorgeteekend
twee trekbanden doorheen te kunnen steken. Voor elke mouw moet men naar fig. 91 een gedeelte knippen, deze aan de beide lange zijden inrimpelen, de dwarszijden van 55―59 aan elkaar naaien,
en er van onderen een reepje entre-deux met kant er omheen,
17 d. wijd, dat als boordje dient, aanzetten; hierna wordt de mouw,
met een ingeregen koordje in het armsgat genaaid. Nu verbindt
men het voorstuk met de zijpanden van het lijfje van 60 tot 61,
en dan met den rok, die met overhandsche steken aan het lijfje
wordt genaaid. Deze laatste is aan ons model een omslag (zoom) 7 d.
breed medegerekend 60 d. lang, zonder het afzonderlijk ingezette voor-
stuk 156 d. wijd en moet ― de bovenrand wordt ingerimpeld ―
natuurlijk met den voorrand van het zijstuk van de taille eene
rechte lijn vormen. Aan den onderrand krijgt het voorstuk mede
een zoom, deze wordt er afzonderlijk aangezet. Door een strookje, dat uit een ingerimpelden reep neteldoek met een kantje 1 d. breed er omheen bestaat, van onderen 4 d. breed maar naar de taille tot
op 2 d. breedte schuin bijgeknipt, wordt aan beide zijden het aan-
zetten van het voorstuk bedekt; het loopt om den hals van de
taille voort. Dit uitsnijdsel is even als de buitenrand van de mouw, bovendien nog met een afzonderlijk kantje 1 d. breed versierd. Aan den onderrand van de taille wordt in elken zijnaad een neteldoek-
sche reep 70 d. lang en 6 d. breed, gezoomd en tot op 1 d.
breedte op elkaar gevouwen, met een rijtje stiksteken vastgehecht;
in deze banden wordt als men het kleedje aandoet een strik ge-
legd, en hiermede het dichtmaken van het lijfje van achteren in
het midden bedekt.
split, tot aan het uitsnijdsel van den onderromp 42 d. lang. Elk
gedeelte van den pantalon is van onderen 62 d. wijd en aldaar
met een zoom 4 d. breed en een smal gefestonneerd randje voor-zien. Fig. 68a geeft het bovenste gedeelte van eene helft van den voorromp. Men knipt het op dezelfde wijze als het hemd No. I,
maar men moet aan het uitsnijdsel van den hals en langs de
schouders van den voorromp op en tamelijk breeden inslag re-kenen. Den achterromp knipt men van boven slechts tot aan de
gepunte lijn, op fig. 68a als hoogte van den achterromp aange-geven. Eer men de beide helften van den voor- en van den ach-
terromp in het midden aan elkaar zet, legt men in de beide
voorste gedeelten van den voorromp loodrechte plooien, die vol-
gens ons model elk een stroohalm breed en met even zoo veel
tusschenruimte, van den bovenrand af tot op de hoogte van de
split worden vastgenaaid. Het begin van het geplooide gedeelte is
op fig. 68a door eene dunne gladde lijn aangeduid. Door deze plooien moet de wijdte van den romp, van de zoo even genoemde gladde lijn tot aan den zoom van de split, tot op 12 d. breedte worden teruggebracht, waarna men er de ronding voor den hals en den vorm voor de schouders naar fig. 68b inknipt; dit knip-
patroon geeft het fatsoen voor den geplooiden voorromp, maar komt verder niet in aanmerking. Nu naait men de beide helften
van den voorromp van 24 tot van onderen aan het uitsnijdsel
aan elkaar, voert het onderste gedeelte van het hemd op dezelfde wijze uit als wij dit bij het dameshemd No. I beschreven hebben, en legt eveneens het garnituur om de split van den voorromp.
Men rimpelt den bovenrand van den achterromp van het midden
(van 25) aan beide zijden tot aan het dubbele punt in en zet het
dan tusschen de dubbele stof van het stuk fig. 69, zóó dat de overeenstemmende cijfers en teekens op elkaar vallen. Nu stikt
men het stuk van 28 tot 29 op den voorromp, en voorziet de-
zen met knoopen en knoopsgaten. De kleine kraag wordt naar
fig. 70 uit eene enkele laag stof, in het midden aaneengeknipt,
het gefestonneerde strookje dat er omheen loopt met een smal schuin reepje er opgestikt, waarbij het garnituur aan de voorste hoeken van den kraag tevens wordt vastgehecht. Dit garnituur bestaat uit een lapje der stof, waarin zeer smalle plooitjes zijn genaaid; het wordt naar aanwijzing op het knippatroon, zoo dat
de plooitjes schuin loopen op den kraag gelegd, om den buiten-
rand van dit gedeelte bevindt zich eveneens een gefestonneerd strookje met een schuin reepje er op gestikt. Men zet den kraag door middel van het boordje naar fig. 71 geknipt, naar aanwij-
zing van de cijfers en teekens op het hemd, en voorziet het
boordje met een knoop en een knoopsgat. De mouw naar fig. 72 aaneengesneden, wordt met een dun rolnaadje van 30 tot 31 aan elkaar genaaid, en aan den onderrand van het midden uit naar beide zijden tot aan punt ingerimpeld. Men knipt de manchette naar fig. 73 uit dubbele stof, zet er aan den rand van onderen
en aan de eene dwarszijde een gefestonneerd strookje door middel
van een schuin reepje aan, verder naar aanwijzing op het knip-
patroon een geplooid gedeelte op dezelfde wijze gegarneerd, waarna
zij van 32 tot 33 aan elkaar wordt genaaid, maar zóó dat het
gefestonneerde strookje er aan de dwarszijde los opligt. Nu zet
men de manchette aan de mouw; de overeenstemmende cijfers
moeten op elkaar sluiten, en het gegarneerde gedeelte van de man-
chette bovenop komen. De mouw wordt in het armsgat tot aan
het stuk van den romp met een breeden zoom- of rolnaad gezet (eerst stikken en den inslag plat zoomen), terwijl de mouw daar waar zij geplooid is, tusschen de dubbele stof van het stuk wordt
genaaid. De mouw moet met 30 aan den zijnaad 26 van den
romp vallen.
No. XXI. Overhemd voor knapen van 12 tot
14 jaar. Afb. op bladz. 55.
Fig. 74. Helft van den voorromp
” 75. Helft van den achterromp
” 76. Helft van het stuk
” 77. Helft van den kraag
” 78. Helft van het halsboordje
” 79. Helft van de mouw
” 80. Manchette
Om dit hemd te vervaardigen knipt men van linnen of shir-
ting naar fig. 74 den voorromp, naar fig. 75 den achterromp,
beide gedeelten aaneen, langs de dunne lijn in het midden; men geeft het hemd de noodige lengte door in de richting van elk
der lijnen met een pijl geteekend voort te knippen. Eerst worden
de voor- en de achterromp aan de zijkanten van 34 af, aan el-
kaar genaaid, tot op een split 17 d. lang; in deze en ook in
den rand van onderen legt men een smallen zoom en zet er een klein toegevouwen ruitje (driehoekje) in. In het midden van den
voorromp wordt van den bovenrand tot aan ster een split ge-
knipt, aan elke zijde van deze zooals wij dit hebben voorgetee-
kend een zoom of reep genaaid; deze dient aan den rechter kant om er de knoopen op te zetten, terwijl er aan den linker kant
nog een afzonderlijken reep, die de knoopsgaten bevat, tegen wordt gezoomd. Daarna legt men in de stof aan beide zijden van
de split 2 plooien, door elk der 2 lijnen aan den bovenrand door
kruisen, aan het eind van de chemisette door punten aan-
geduid, met a aan a, b aan b aan elkaar te naaien. Daar waar
de plooien eindigen stikt men er naar aanwijzing op fig. 74 een recht boordje op. Als men er dit boordje opnaait dan hecht men
tegelijk, op dezelfde wijze als wij dit bij het overhemd voor hee-
ren beschreven hebben, de patte voor het knoopsgat, uit dub-
bele stof vervaardigd vast. De achterromp van het hemd wordt
van 35 uit, naar beide zijden tot aan punt ingerimpeld, daarna
zet men hem volgens de overeenstemmende cijfers aan het stuk, dat naar fig. 76 uit dubbele stof en in het midden aaneen wordt geknipt. Op den schouder wordt het stuk van 37 tot 38 op den voorromp gestikt. Fig. 77 geeft de helft van den kraag. Hij
wordt uit dubbele stof aaneen gesneden, in de rondte doorgestikt en met het boordje naar fig. 78 geknipt, naar aanwijzing der teekens aan het hemd gezet. Elke mouw knipt men naar fig. 79 langs het midden aaneen, naait haar van 41 tot 42 toe, en
zoomt de split die open blijft. De onderrand van de mouw wordt
van het midden uit naar beide zijden tot aan kruis ingerimpeld
en aan de manchette, naar fig. 80 uit dubbele stof vervaardigd, gezet. Men voegt de alsnu voltooide mouw in het armsgat, met
41 aan den zijnaad 34 en met ster aan ster van het stuk, en
vat bij het uitvoeren van dezen naad, tevens een schuinen reep
1½ d. breed mede; deze moet de inslagen van de naden bedekken
en wordt op de breedte op fig. 74 voorgeteekend, op de mouw
vastgezoomd.
No. XX. Dames-nachthemd à pantalon.
Afb. op bladz. 55.
Fig. 68a en b. Gedeelte van den voorromp
” 69. Helft van het stuk van achteren
” 70. Helft van den kraag
” 71. Helft van het halsboordje
” 72. Helft van de mouw
” 73. Manchette
Onze lezeressen kunnen aan dit hemd dezelfde doelmatige her-
vorming waarnemen, als aan het languitgesneden hemd No. I, en
het knippatroon, dat wij niet geheel konden afteekenen, kan naar
het bovengenoemde tot op de vereischte lengte worden overgenomen.
Ons model van fijn cambrie is van het armsgat af tot aan den rand
van onderen 106 d., van het ondereind van het garnituur van de
No. XXIVa en b. Kraag en mouw bij een négligé-
toilet. Afb. op bladz. 55.
Fig. 92. Helft van den kraag
” 93. Helft van het halsboordje
” 94. Voorstuk van de chemisette
” 95. Helft van den rug
” 96. Helft van de mouw
” 97. Manchette
Deze kraag is even als de manchette van de mouw, uit fijn lin-
nen vervaardigd, en met 6 rijen ingenaaid koord gegarneerd. Men
knipt den kraag uit dubbele stof, de onderste laag van shirting,
naar fig. 92 in het midden aaneen. Langs den buitenrand worden