De Gracieuse 2 January 1867 | Page 2

Patroon voor een rond kleed in schuin

knoopwerk.

Afbeelding No. 7. Haakgaren tusschenbeide van grofte. 1 knoop-,

1 dikke stalen breinaald, plat katoen.

Afbeeld. No. 7 stelt een zesde gedeelde van een rond geknoopt kleed voor. Men begint den fond van het midden af te vervaardi-gen met een op-zetsel van 6 ste-ken en werkt in de rondte 165 toeren, waarbij men elken toer, in eene regel-

matige tusschenruimte en wel gedurig op dezelfde plaats 1 steek meerderende, met 6 ste-ken vermeerdert. Daarna wordt de fond naar aanwijzing van de figuren die op het patroon wit voorkomen met plat ka-

toen, de figuren daarentegen die mat van kleur zijn met

fijn garen doorgestopt. Het kleed wordt door eene inge-

knoopte franje of eene ge-

knoopte kant afgesloten.

Hooge gehaakte laars

voor dames.

Afb. No. 10. 7 lood grijze, 1

lood zwarte, een weinig witte castorwol, 2 vilten zolen volgens

ons model 24 d. lang.

Deze warme laars is met grijze cas-

torwol met den gevlochten haaksteek

gewerkt en met eene zwart vilten zool

voorzien. Het pelsachtige garnituur

bestaat uit eenige rijen franje, die

met zwarte wol met vaste steken

over een knoophoutje van 2

d. breedte gehaakt, dan open-

gesneden en uitgekamd wordt.

Tusschen de rijen franje zijn

enkele vlokjes van witte wol

opgenaaid. Van voren in

het midden wordt de laars

door koorden vastge-

maakt. De genoemde

gevlochten haaksteek

is een bastaardsoort

van den tunischen

haakst. en wordt

op de volgende

wijze in pa-

troontoeren

(elk 2 toe-

ren) uitgevoerd: ― 1. toer van den patroontoer.

Men steekt gedurig in het midden van den loodrecht lig-

genden steek onder den vasten kettingrand van den

vorigen toer, neemt aldaar een lus op. ― 2. toer. Elke

lus wordt met 1 kett. afgewerkt. Men begint de

laars met een opzetsel van 57 steken (lengte van

den voet, van den toon tot aan den hiel) en

werkt hierop in de 60 volgende pat. toeren

de eene helft van de laars. De 1. pat. toer

wordt met den bekenden tunischen haaksteek

gewerkt, met den 2. pat. toer begint ech-

ter de uitvoering van de hierboven be-

schreven gevlochten haaksteek. De vorm

van de laars wordt door meerderen

en minderen verkregen, dat gedeel-

telijk aan het begin van een pat.

toer (voor de 1. helft de toon

van de laars), deels aan het

einde hiervan (dus aan den

hiel) plaats heeft. In de pat.

toeren, waar het meerde-

ren en minderen niet uit-

drukkelijk wordt ver-

meld, blijft het getal

steken onveranderd.

2. en 5. patroon

toer. Aan het be-

gin telkens 1

steek

(1 kettingst.)

meerderen.

8.―11. toer. pat.toer. Aan

het begin gedurig 2 steken

verkorten (minderen); in den 11.

pat. toer bovendien aan het einde 1 steek

minderen. ― 12.―20. pat. toer. Aan het begin tel-

kens 1 steek verkorten; in den 15. en 20. pat. toer wordt

ook aan het einde 1 steek geminderd. De volgende pat.

toeren worden aan het begin verkort, en wel de

21. en 22. pat. toer telkens 2 steken, van den 23. tot 27.

pat. toer 1 steek, de 28. pat. toer 2 steken, van den 29. tot 32. pat. toer telkens 1 steek. Boven-

dien meerdert men in den 29. en 32. pat. toer aan het einde

1 steek. In den 38., 44. en 50. pat. toer wordt aan het begin

en einde 1

steek gemeer-

derd. Met den

60. toer en nadat het werk uit-

genomen den onderrand in de rondte met vaste steken is omhaakt, is de eene helft van de laars voltooid. Eene tweede helft op gelijke wijze vervaar-

digd, waarbij men de toeren evenwel van den hiel af be-gint, wordt met de eerste

door h. v. st. op de rechte

zijde verbonden en wel van achteren in het midden, als ook op 11 d. lengte in het midden van het voetblad (aan den toon van de laars begin-nende). Van voren in het

midden aan

beide zijden van de split brengt men op regel-

matige tusschenruimten lussen van koord aan en

naait de tot dusverre vervaardigde laars aan

de binnenzijde op de zool vast. Eindelijk om-

geeft men de split van de laars naar aan-

wijzing op de afbeelding 2 maal, aan den

rand van boven 3 maal met bovenge-

noemde franje.

Gehaakte muil voor dames.

Afbeelding No. 11. 2¾ lood witte, ¼

lood zwarte zephirwol, 280 d. rood

taffen lint van 2 duim breedte, een

knooppen 2½, een knooppen 1 d.

in omvang.

Het model van deze sierlijke

muil bootst op de boven-

vlakte hermelijn na, zij is

rondom met eene ruche

van rood taffen lint

omgeven en met eene

dikke vilten zool

voorzien, die men met eene gehaakte voering, met rijen lussen

bedelt. Om deze muil te vervaardigen haakt men eerst, aan den

toon beginnende, het voorblad, voorts de voering van de zool,

beide met witte wol in heen en teruggaande toeren met v. st. waar-

bij men gedurig in den geheelen steek steekt. De grootte van

het voorblad en de zool worden naar den voet waarvoor zij be-

stemd zijn genomen, er blijft ons slechts te vermelden, dat de

meer- en minderingen om den vereischten vorm te verkrijgen

aan het begin of einde van de toeren geschiedt. om het her-

melijn na te maken haakt men in elken tweeden vol-

genden toer van het tot dusverre voltooide voorblad

eene rij franje met enkele wol als volgt: Men beves-

tigt eerst den draad aan den 1. steek van den 2. toer,

* slaat den draad eenmaal om het breedste knoop-

pennetje, steekt met de naald in den daaraanvol-

genden steek en werkt vlak boven het stokje 1

h. v. st. Van * af gedurig herhalen. Hierbij

moet worden in acht genomen, dat de franje

naar den toon van de muil moet loopen.

Na voltooiing van eene rij wordt de franje

in het midden doorgesneden en wanneer

alle rijen voltooid zijn eerst elk afzon-

derlijk, daarna het geheel zorgvuldig

uitgekamd. De zwarte vlokjes van

het hermelijn zijn elk afzonderlijk

van 3 of 4 uitgekamde wollen

draden vervaardigd, die men

op de bestemde plaatsen op-

naait. Op dezelfde wijze,

doch met dubbele witte

wol en over het dunste

pennetje haakt men

de rijen lussen op de

voering van de zool,

die evenwel niet

doorgesneden

worden, naait

daarna eerst de voe-

ring op de vilten zool die

van gelijken vorm wordt gesne-

den, vervolgens het voorblad er op.

Laatstgenoemd wordt vooraf aan eene zijde met

eene ruche van taffen lint met stolpplooien versierd, die vol-

gens de afb. ook de zool langs den buitenrand omgeeft.

No. 5. Kinderbavette met een

ceintuur. Achterzijde.

No. 3. Gehaakte kant.

No. 2. Houtmand met borduurwerk.

No. 8. Tapisseriesteek. Bij afb. No. 9.

14 DE GRACIEUSE. [2 Januari 1867. 5e Jaargang.]

No. 4. Kinderbavetje met een cein-

tuur. Voorzijde. Knippatr. keerz.

van het Supplem. No. XXII. Fig. 78.

No. 7. Patroon voor een rond kleed in schuin knoopwerk. Zesde gedeelte.

No. 6. Gevlochten koord op gaas.