De Gracieuse 2 January 1867 | Page 12

len, zijn de bestanddeelen van dit sierlijke geheel. Bij het ver-

vaardigen van dit model worden eerst voor den fond uit witte stijve tulle naar fig. 77 twee ge-lijke gedeelten en wel elk langs de dunne lijn in het midden aan-een gesneden. Als deze van ster tot punt (op den schouder) aan elkaar zijn genaaid, dan bedekt men de voorstukken en den rug van den onderrand naar beide zijden tot aan de gepunte lijn op fig. 77 met zijden tulle, waarin fijne loodrechte plooitjes 1 d. breed zijn gelegd, de schouder echter, namelijk de ruimte tus-

schen de gepunte lijn van den

rug en de voor-

stukken met een dof van een reep zijden tulle 45 d. lang en 14 d. breed. Daarna wordt de rand aan het uitsnijdsel van den hals, in punten uitge-

sneden, op de bovenzijde met een schuinen reep taf 1½ d. breed, op ½ van de breedte toegevouwen be-dekt, men versiert ze op regelmatige afstanden met glazen kralen, aan de binnenzijde wordt er eene ge-punte blonde 1 d. breed en hoogstaande tegengezet. Nu legt men volgens de afbeelding op de voorstuk-

ken en op den rug het garnituur van dezelfde schuine reepen, die aan het voorstuk met smalle blonde be-dekt worden. Voor de écharpes aan den onderrand van den rug knipt men uit stijve tulle twee gedeel-

ten, elk 30 d. lang, aan het boveneinde 3, aan het ondereinde 12 d. breed en aldaar puntig bijgeknipt, bedekt ze met zijden tulle, waarin dwarsloopende plooien 1 d. breed zijn gelegd, en zet er eene smalle

blonde die op

de stof ligt, om. Als de écharpes naar afb. No.

102 aan den rug van de fichu zijn gehecht,

dan zet men om den buitenrand, (behalve

om het uitsnijdsel van den hals), alsook

om de écharpes eene blonde 5 d. br.

en een weinig ingerimpeld, op den

schouder is de blonde, door er een

reep tulle aan te zetten, echter 2 d. breeder. Het aanzetten van deze blonde wordt volgens de af-beelding op de écharpes met een schuinen reep met kralen ver-

sierd, bedekt, rondom den bui-

tenrand van de fichu met een ru-che van een uitgetanden reep taf 3 d. breed. Onder het middelste gedeelte van de voorstukken en

van den rug, door de schuine reepen afgesloten, wordt de stijve tulle weggeknipt, even als onder het geplooide gedeelte van de écharpes. Ein-

delijk worden op de bovenvermelde plaatsen bladvormige figuren van

blonde op de tulle geappliqueerd.

Jaquette voor knapen van 9 tot 11 jaar.

Afb. No. 103. Knippatr., keerz. v. h. Suppl. No. XX, Fig. 74―76.

Het model van deze jaquette bestaat uit donker grijs bukskin en

is rondom den buitenrand met eene rij stiksteken van zwarte koord-

zijde versierd, die tevens een omslag 1 d. breed op de binnenzijde

van de jaquette vasthecht. Bij het vervaardigen knipt men uit

bovenstof en voering van elk naar fig. 74 twee gedeelten, naar

fig. 75 een gedeelte langs de dunne lijn in het midden aaneen,

naar fig. 76 de mouwen, waarbij men op de afwijkende lij-

nen voor de onderste helft moet letten. Eerst rijgt men de

gedeelten bovenstof en voering die bijeen behooren op el-

kaar, dan zet men langs den voorrand van de voorstukken

aan de binnenzijde een reep der bovenstof 8 d. breed, en

voorziet ze volgens de afb. met knoopen en knoopslussen.

Naar aanwijzing op fig. 74 maakt men in het linker voorstuk eene insnijding voor het borstzakje, boort de

afgeknipte randen met veterband en zet er een lap der bovenstof 12 d. lang, van de noodige breedte en van on-deren afgerond tegen. Fig. 74 en 75 worden hierna volgens de overeenstemmende cijfers met elkaar ver-

bonden, aan het uitsnijdsel van den hals wordt de ja-

quette met een ingeregen koordje geboord, aan den buitenrand de voering tegen de bovenstof genaaid. Te-

gen den onderrand van de mouwen van 43 tot 44 en van 45 tot 46 aan elkaar genaaid, zet men aan de bin-

nenzijde een reep der bovenstof 8 d. breed. Men voegt de mouw zóó dat zij met 46 op 46 sluit in het armsgat.

Costuum voor knapen van 4―6 jaar.

Afbeelding No. 104.

De pantalon en

de kiel van dit cos-

tuum bestaan uit

zwart cotton-silk,

de eerste is op zijde

gegarneerd met ge-

oxydeerde knoopen,

de laatste wordt

met zoodanige

dichtgemaakt.

Van voren in het midden en

op de mouwen is

de kiel met schuine

reepen zwart gros-

grain versierd, op

de mouw bootsen zij

een revers na. De cein-

tuur is uit garnituur-

stof, stijf gaas en voe-

ring samengesteld en 4½ d. breed. Bij het ver-

vaardigen van dezen

kiel, kan men het knippatroon van dien afb. No. 34 gebruiken en er

naar goedvinden eenige verandering in aanbrengen. Van pantalons voor

kleine knapen hebben wij ook reeds herhaaldelijk knippatronen gege-

ven; wij onthouden ons dus van alle verdere beschrijving daar deze modellen steeds, met geringe uitzonderingen, op dezelfde wijze worden

vervaardigd en bovendien niet moeilijk zijn na te maken.

Lampsluier van krip.

Afbeelding No. 106. Groene (ver-

schillende nuancen), zwarte,

roode, licht en donker bruine

krip, dun en dik goudkoord,

waspaarlen en gouden

kralen.

Het licht van de lamp zal,

op dezen dunnen fond met bla-

deren en druiventakken versierd, zeer zacht doorschijnen. De grond en de bladeren zijn van krip, de druiven van waspaarlen en gou-den kralen vervaardigd; door dik goudkoord worden de stelen en ranken, door dunner goudkoord de aderen van de bladeren weêr-gegeven. De lampsluier bestaat

uit 6 ge-

deelten; afbeelding No. 106 stelt een hiervan in oor-

spronkelijke grootte voor. Voor den fond van den lampsluier knipt men overeenkomstig den vorm van dit gedeelte voor elk van de 6 ge-

deelten drie lagen licht groene krip ― rondom 1 d. breedte van de stof bijgevoegde ― en appliqueert hierop, volgens de afbeelding de bladeren, die van acht lagen krip genomen moeten worden, met festonneersteken van fijne groene zijde in overeenkomende kleur. Om evenwel de eentoonigheid van kleur te vermij-den, worden alleen de 6 onderste stoflagen

van elk blad uit licht groene, de beide bo-

venste daarentegen uit lichter of donkerder groene, zwarte, roode, licht of donker bruine

krip ver-

vaardigd, waardoor men eene verscheiden-

heid van schakeeringen verkrijgt. De drui-

ven zijn, zooals vermeld is, van was-

paarlen gevormd, waarvan elk door

een gouden kraal bevestigd wordt.

Het goudkoord wordt volgens de

afbeelding met korte steken van

zwarte zijde die het overspant opgenaaid. Nadat de 6 gedeel-

ten zoover voltooid zijn, ver-

krijgen zij eene dubbele voe-

ring van groene krip, die men langs den buitenrand op de verkeerde zijde met wijdloo-

pige festonneersteken bevestigt. De 6 gedeelten volgens deze afbeelding geschikt, hecht men

van den bovenrand af langs het koord tot aan het begin van het

gefestonneerde blad aan elkander.

Verschillende soorten van opzetten, hielen en

toonen voor het breien van kousen.

Afbeelding No. 107―117.

De hierbij behoorende beschrijving kunnen uithoofde van plaats-

gebrek eerst in het volgende nummer worden opgenomen.

Beschrijving van de parijsche modeplaat.

Baltoilet. Coiffure empire.

Wit taffen kleedje.

Tullen corsage in den vorm van een tuniek, gegarneerd

met lint en rozen. De ruime tullencorsage is van voren

over elkaar gekruist en met slingers rozen versierd.

Tullen dofmouwen met linten strikken.

De tuniek is op zijde open; zij is gegarneerd met

een tullen bouillonneersel tusschen lint ingesloten,

er is een kant omheen gezet.

Daar waar de tuniek open is, wordt de taffen rok

gegarneerd met lint en slingers rozen.

Huistoilet. Vestje van laken, gegarneerd met

laken patten, met zwart galon en zwarte grelots ver-

sierd.

Zijden (of zijden popeline) kleedje met uitgepunte montants met zwart galon geboord en op den rok

vastgehecht.

Klein meisje van zeven à negen jaar.

Blauw taffen kleedje. Paletot en rok van lichtkleurige taf, gegarneerd met biais van dezelfde kleur als het kleedje. Laarsjes versierd met rozetten van dezelfde

kleur.

Onder het “allernieuwste” op het gebied der mode behoort, (wat de kleedjes betreft) de robe “lady,” waar-

om wij deze zoo nauwkeurig mogelijk (ook zonder afb.)

willen beschrijven.

Rok van paars fluweel;

deze eerste, bovenste

rok, is kort, en van

boven geheel nauwslui-

tend, hieronder komt de

tweede rok van

“Isabelle”

kleurig satijn

tevoorschijn,

met een bree-

den volant ge-

garneerd. De paars

fluweelen rok; hoe-wel van voren en op zijde tamelijk kort, vormt van achteren een sleep; deze kan wanneer hij bij het loopen hindert opgeno-

men en aan de

ceintuur worden

vastgehecht. De corsage vierkant en laag uitgesneden bestaat uit satijn, met fluweel en gitten bladeren gegarneerd; de mouw “chinoise” uit

fluweel met een satijnen voering.

Het borduursel (genre oriental) treedt weer meer op den voorgrond, onlangs zagen wij een wit cachemiren “sortie de bal” zeer rijk met

figuren met gekleurde zijden en goud geborduurd.

24 DE GRACIEUSE. [2 Januari 1866. 5e Jaargang.]

Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende knippatronen.

UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.

No. 115. Toon van de kous.

No. 107―112. Verschillende opzetsels

voor breiwerk.

No. 106. Lampesluier van krip.

Zesde gedeelte in oorspronkelijke grootte.

No. 110.

No. 112.

No. 109.

No. 108.

No. 107.

No. 111.

No. 116. Toon van de kous.

No. 117. Toon van de kous.

No. 113. Hiel van de kous.

No. 114. Hiel van de kous.