twee rijen met kleine dichte steekjes op, zoodat de schuin liggende ruiten met de punten aan
elkaar sluiten, terwijl zich daartusschen echter weder een linnen vierkant bevindt. Onder het
tusschenzetsel knipt men het linnen voorzichtig weg, en zet dan om den buitenrand van den
kraag een kantje 1 d. breed dat er glad wordt aangenaaid. De kraag wordt met de onderchemi-
sette verbonden door middel van een recht boordje met een knoop en een knoopsgat voorzien.
Voor de mouw knipt men de manchette langs de dunne gladde lijn op het knippatr. Fig. 67 aan-
een, eveneens uit fijn linnen, de stof dubbel genomen, voor de onderste laag kan men echter ook
cambrie of cassa nemen, en hecht op de bovenzijde langs den buitenrand het tusschenzetsel; in
dit laatste moet men in het midden eene naad leggen; de ruiten moeten aldaar niet met de punten
maar met de rechte zijden aan elkaar sluiten. Nadat men onder het entre-deux het linnen
heeft weggeknipt, naait men de manchette van L tot M aan elkaar, zet er in de rondte een smal
kantje om en daarna aan een ondermouw van tulle of nansoek in den gewonen elleboogsvorm ge-
knipt. In plaats van guipure kan men voor het garnituur ook geborduurd of kanten tusschenzet-
sel, maar dan in een overeenstemmend patr. nemen. Hoe men deze guipure door haakwerk kan
nabootsen zullen zij in een der eerstvolgende afleveringen beschrijven.
Fluweelen ceintuur met schoot. Afb. No. 56.
Behalve ceinturen van reps of moiré lint, worden er ook van de stof van het kleedje of van
eene afstekende stof gedragen. Ons model bestaat uit bruin fluweel, de partij strikken die een
schoot vormt, uit fluweelen lint 3 d. breed; deze kan ook verkleind als garnituur voor een
kleedje, epaulette, patten voor zakjes enz. gebruikt worden. Om deze ceintuur te vervaardigen
heeft men een schuinen reep fluweel naar de wijdte van de taille, 20 d. breed noodig. Deze wordt
op een lap gaas even lang en 5 d. breed, in plooien die naar boven toe over elkaar
heen liggen geschikt, (zie de afb.) en met voering voorzien. De schoot die onder de ceintuur wordt gehecht bestaat uit 15 lussen, elk 5―6 d. lang, volgens de afb. op een stukje zwarte tulle geschikt. De ceintuur wordt aan de voorzijde met
haken en lussen dichtgemaakt.
Berthe van fluweelen lint met guipure kant.
Afb. No. 57―59.
Het fraaie effect dat men verkrijgt door een garneersel van zwart fluweel met
witte guipure kant, dat tegenwoordig veel voor allerlei kleedingstukken en ook
voor coiffuren gezocht is, geeft ook aan deze berthe een zeer lief en gedistingeerd
karakter. Het fluweelen lint voor ons model gebruikt, is 2 d. breed en zoo ge-
schikt dat het de taille met drie gelijkloopende rijen garneert, de reepen kruisen
zich op de schouders van voren en van achteren in het midden, vormen aldaar
een tralieachtig vlechtwerk, en loopen in afhangende
lussen en einden van afnemende grootte uit. Aan elk der
drie losliggende reepen lint, sluit zich een guipure kantje
2 d. breed, naar onderen gekeerd, glad aan. De afb. 57
en 58 stellen de berthe op de fig. geschikt voor, terwijl No. 59 de eene helft, het voorste gedeelte, nog meer uitvoerig te zien geeft. De wijze waarop men eene soortgelijke berthe, voor welke men 760 d. fluweelen lint en 156 d. kant noodig heeft, vervaardigt, wordt op de laatstgenoemde afb. duidelijk genoeg opge-
helderd, terwijl daarop het dooreenvlechten der linten en de schikking der lussen en der
einden voldoende is aangegeven. Het spreekt
van zelf dat de linten van den rug die op de afb. No. 59 op den schouder eindigen, bij het
vervaardigen van de berthe in dezelfde richting op het voorstuk doorloopen.
De wijdte van de berthe hangt van de gestalte van de persoon af.
Corset-gordel voor dames.
Afb. No. 60 en 61. Knippatr. keerz. v. h. Supple. No. XI, Fig. 36―41.
Deze gordel waarvan de voor- en de achterzijde op de gravuren wordt voorge-
steld, kan door middel van trekbanden op de afb. No. 61 zichtbaar, naar den omvang van de figuur min of meer wor-
den aangehaald, zonder daardoor plooien te vormen. Ons model bestaat uit eene
dubbele laag rood flanel; ― om den gor-
del te vervaardigen knipt men naar elk der Fig. 36, 37, 39 en 40 een, naar elk der Fig. 38 en 41 twee gedeelten van dubb. stof, naait in elk gedeelte der Fig. 36 en 37 de voorgeteekende plooien, knipt deze aan den binnenkant langs de vouw door, en legt de inslagen van den naad, naar beide zijden plat uit elkaar. De fig. 36 en 37 naait men, beide lagen der stof afzonderlijk, van K tot L aan een, en bevestigt de inslagen van de
naden aan beide zijden
op den bovenkant met een kruisnaad. Nu zet men volgens de gelijk-luidende letters op de knippatr., in de beide gedeelten Fig. 36 en 37 de geeren, mede eene dubbele laag der stof, zij worden op den rechter kant van den gordel, met stiksteken, aan de punt van de geer, met festonneer-steken er in genaaid. Nu worden de beide lagen der stof met el-
kaar verbonden, eerst op den verkeerden kant, dan keert men
Scherm voor een nachtlicht.
Afb. No. 48-50. Een houten plankje, 11 koperen stijltjes, 6 elk 15, en 5 elk 13 d. lang,
doorschijnende rijgkralen in verschillende nuancen groen en donker lilas, groote
kristallen en zwarte kralen, fijne naaizijde in groen, donker lilas, groene
en bruine zephirwol, dun ijzerdraad.
Een latwerk waar wijk beladen wijngaardranken zich omheen slingeren, door de vrou-
wenhand vervaardigd, is bestemd om het al te felle licht voor de oogen van den slapende
te temperen. Het hekje in den vorm van rond loofwerk, is uit 11 stijltjes van koperdraad
van de bovenvermelde hoogte samengesteld, deze zijn elk 2½ d. van elkaar verwij-derd, nu eens een lang, dan weder een kort stijltje op den ronden buitenrand van een zwart gepolitoerd houten plankje bevestigd. Dit plankje oorspr. cirkelrond 14 d.
in doorsnede, is aan de eene zijde in eene rechter lijn 10 d. lang afgezaagd, zoodat de
eene lijn in doorsnede nog slechts 11½ d. lang is, en tusschen het eerste en laatste
der stijltjes, die zich slechts om den buitenrand van het plankje bevinden, eene tus-
schenruimte van 10 d. open blijft. Deze biedt de noodige ruimte aan om er het nacht-
lichtje in te plaatsen, terwijl het plankje daarenboven in het midden nog een weinig
is uitgehold. Op de afb. No. 49 die het model verkleind voorstelt, kan men dit dui-
delijk waarnemen. De stijltjes worden eerst met een reep groene taf 9 d. breed, (zie
de hierbovengen. afb.) bekleed. Hieraan en ook aan de bovenste en onderste einden
van de stijltjes wordt het loof vastgemaakt. Aan ons model bestaat dit uit nagemaakte
wijngaardbladeren en ranken, in verschillende groene en geelachtig bruine nuancen
die men zich in alle magazijnen van kunstbloemen kan aanschaffen, zij worden door
middel van ijzerdraad tot grootere takken gevormd, waar tusschen in men nog tros-
sen druiven van lilas kralen vervaardigd, voegt. Wanneer men niet tegen de moeite
opziet dan kan men nog fraaier effect verkrijgen, door de bladeren ook uit aangere-
gen kralen in verschillende groene en bruine nuancen samen te stellen. Afb. No. 50
geeft hieromtrent de wijze van bewerking aan. Men vormt eerst den omtrek van het
blad van een eind ijzerdraad, waarop eerst het noodige aantal kralen geregen zijn,
maakt er dan de evenzoo gevormde aderen aan vast, en vult daarna de ledige tus-
schenruimten van het blad volgens afb. No. 50 als met den platten st. aan, door met een draad van de kleur der kralen, van de ader naar den omtrek,
schuine steken te spannen na er eerst de noodige kralen aangeregen te hebben.
Zoowel aan den omtrek als aan de ader wordt de draad steeds met een feston-
neerst. vastgehecht, terwijl er zich bij het overgaan van den eenen st. tot den anderen een of meer kralen tusschen moeten bevinden. Op deze wijze moet men
een tamelijk groot aantal bladeren van verschillende grootte vervaardigen en
ook halve bladeren en ranken, zooals op afb. No. 50 is voor-
gesteld. Voor de ranken neemt men een eind ijzerdraad 10 tot 14 d. lang, men rijgt er kralen op en windt die dan in
regelmatige lagen om een stalen breinaald heen. Als men aan
de punten van de bladeren en ranken eene
groote kristallen kraal vastmaakt, dan geeft
dit een uitnemend fraai effect, deze bootsen
dan als het loof bij elkaar is gewonden de
dauwdroppen na. Voor de druiven waarvan
er aan ons model 8―10 aan elke tros voor-
komen, maakt men eene groote ronde kris-
tallen of zwart kraal aan de punt van een
eindje ijzerdraad 2―3 d. lang vast en windt
er kleine lilas glaskralen op zijde van de-
zelfde kleur aangeregen omheen, waarbij
men den draad gedurig weder door de
groote kraal steekt, en tusschen elk der twee rijen die de groote kraal omgeven, een
of twee kortere rijen legt, opdat de ronding gelijkmatig bedekt worde, en er aan het
vereenigingspunt genoeg ruimte zij. Voor den steel van de druiven rijgt men onder
deze ook eenige kralen op het ijzerdraad aan, en windt dan, met het overige ijzer-
draad elk der druiven tot een tros te zamen en van deze worden wederom met groo-
tere en kleinere bladeren de ranken samengesteld, de hoofdtak van zulk een rank
wordt met groene of bruine wol omwoeld, en dan aan een der koperen stijltjes vast-
gemaakt. Wij laten het aan den goeden smaak
en aan den schoonheidszin van onze lezeressen
over, om deze takken goed te schikken en er
zooveel mogelijk getrouw naar de natuur wijn-
gaardranken uit samentestellen; voor ons mo-
del zijn 8 trossen druiven gebruikt.
Kraag en mouw “à damier.”
Afb. No. 54 en 55. Knippatr. keerz. v. h.
Suppl. No. XVIII, Fig. 66 en 67.
No. 52. Kraag à pointes ondulées.
Knippatr. voorz. v. h. Suppl. No. VIII. Fig. 23.
No. 55. Mouw behoorende bij den kraag
No. 54. Knippatr. voorz. v. h. Suppl.
No. XVIII, Fig. 67.
No. 56. Fluweelen ceintuur met schoot.
Bijvoegsel van de Gracieuse.
Deze lingerie is met smalle kant en met een
breed tamelijk stevig gui-
pure tusschenzetsel ver-
sierd. De kraag, namelijk
de spits toeloopende pun-
ten aan de voorzijde, zijn
met een tusschenzetsel
dat een uitnemend goed
effect maakt en waarvan
het patr. uit schuinlig-
gende, opengewerkte rui-
ten bestaat, zeer graai ge-
garneerd. Nadat men den kraag, van achteren in het midden aaneen, uit
fijn linnen heeft geknipt,
naait men er aan de hoe-
ken naar aanwijzing
op het knippatr.
het tusschen-
zetsel in
No. 59. Het voorste gedeelte van de berthe
van gevlochten lint uitvoerig voorge-
steld. Bij afb. No. 55 en 56.
No. 53. Mouw behoorende bij den kraag
No. 52. ― Knippatr. voorz. v. h. Suppl.
No. VIII, Fig. 24.
No. 54. Kraag à damier.
Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. XVIII. Fig. 66.
No. 51. Pennewisscher met plumeau.
Helft der oorspr. grootte.
No. 55. Berthe van fluweelen lint van guipure kant. Voorzijde.
No. 56. Berthe van fluweelen lint van guipure kant. Achterzijde.