De Gracieuse 2 April 1867 | Page 8

in de rondte nog 2 toeren h. v. st., waarbij men ge-

durig in de kett. aan de punt van het blaadje 2 h. v. st. door 1 kett. geschei-

den werkt, in elken h. v. st. gedurig 1 h. v. st., bo-

vendien nog in den 2. toer,

daar, waar de blaadjes la-

ter verbonden worden, tusschen de 2 h. v. st. 1 kett. Aan het einde van den 2. toer wordt aan de buitenste punt van het blaadje slechts 1 h. v. st. ge-werkt, dus niet meer gemeerderd. Hiermede is een blaadje voltooid en men knipt den draad af, het eind dat door den laatsten steek wordt gehaald blijft intusschen hangen. Nu vervaardigt men een aantal van zoodanige blaadjes,

als voor de lengte van den rand vereischt wordt, verbindt ze evenwel tege-

lijkertijd aan elkan-

der, daar men bij het

werken van den laatsten

toer van het tweede blaadje

volgens afbeelding No. 46 on-

middellijk voor het afwerken van den kett., den kettingsteek

aan de zijde van het blaadje hiermede overeenko-

mende medevat. De rand, die van boven aan de blaad-jes grenst bestaat uit 2 toeren. 1. toer. 1 v. st. in de punt van het blaadje, * 5 kett., 1 v. st. in de punt van het volgende blaadje, van * af herhalen. 2. toer.

In elken steek van den vorigen

toer 1 v. st., de einden van de

draden die aan de blaadjes

zijn blijven hangen, moeten in dezen toer mede worden ingehaakt. ― Voor

den rand afbeelding No. 47 werkt men eerst de blaadjes elk afzonder-

lijk op dezelfde wijze, als die van den rand afbeelding No. 46, alleen

werkt men aan het einde van den laatsten toer van elk blaadje na den h.

v. st. die aan de punt van het blaadje gewerkt is, nog 1 h. v. st. in den

volgenden steek. De schuine ligging van de blaadjes verkrijgt men

door bij het aanhaken hiervan in den 1. toer van den rand telkens

den vasten steek niet in de punt van het blaadje, maar in den naast-

aanzijnden steek voor dezen te werken, gedurig 9 kett. tusschen

elken v. st. Ter voltooiing van

het randje volgt dan nog 1

toer: 1 v. st. in den 1. steek

van den vorigen toer, * 5

kett., 1 v. st. in den vier-

den steek, van * af her-

halen.

Mandje van randen stroo, taf en kant.

Afb. No. 48 en 49. Knippatr. van den bodem: keerz. van het

Supplem. No. XI, Fig. 33.

Dit fraaie werkmandje is uit randen rijststroo 1½ d. breed

samengesteld en met een dof 3 d. br. en een uitgetand strookje 5 d.

breed van lichtgele taf versierd; dit laatste wordt bedekt met eene inge-rimpelde zwarte kant van dezelfde breedte. Tegen den bovenrand van het mandje is een soortgelijke reep gele taf 18 d. breed en van de noodige wijdte genaaid, deze kan zoowel voor voering als voor een zak dienen, voor het laatstgenoemde doel wordt hij aan den bovenrand met een

schuif voorzien. Fig. 33 geeft het knippatroon van den bodem en de

aanwijzing hoe de randen stroo in de rondte aan elkaar moeten wor-

den genaaid. De zijrand van het mandje die op dezelfde wijze als de

bodem en hieraan verbonden wordt uitgevoerd, is 8 d. hoog en

wordt naar boven toe 5 d. nauwer. Afb. No. 49 geeft den vorm op eene verkleinde schaal te zien die het mandje, alleen van stroo vervaardigd moet hebben. Van binnen moet het mandje met licht geel katoen worden gevoerd. Het hengsel van het mandje bestaat uit een dubbelen rand stroo 34 d. lang met dik zijden koord ver-sierd. Bij het aanzetten van dezen beugel is een lus van randen stroo 2½ d. lang gehecht, waarin een kleine ring van zijden koord

hangt. Eindelijk versiert men het mandje met twee rozetten van

taf en van stroo en met zijden koord.

Paletot van zwart poult de soie, bij het cos-

tuum voor jeugdige lidmaten.

Afb. No. 50. Knippatr., voorz. van het Suppl. No. II, Fig. 4―9.

Deze wijde paletot is van zwart poult de soie vervaardigd;

de revers op de zakjes en op de mouwen worden gevormd

door patten van dezelfde stof met een satijnen boord-

sel ½ d. breed afgezet. Fig. 4 tot 9 geven het

knippatroon van den paletot die op de bekende

wijze wordt samengesteld. De insnijding voor

het zakje, met een naar binnen hangend zakje

van lustrine in de voorstukken aangebracht,

wordt met de revers, volgens de overeen-

stemmende letters er op gehecht, bedekt.

De revers bestaat zooals fig. 7 aantoont,

uit 4 patten van poult de soie, met

stijf gaas voorzien, met lustrine gevoerd

en met satijn geboord, zij worden aan

de reepen poult de soie op dezelfde

wijze gegarneerd gezet. Men versiert

deze reepen bovendien met kleine git-

ten knoopjes. Aan het uitsnijdsel van

den hals wordt op den paletot een

kraag gezet, van bovenstof, gaas

en lustrine voering vervaardigd,

en met boordsel voorzien; de

inslagen van de naden met een

schuin reepje poult de

soie ¾ d. breed bedekt.

Als de mouwen volgens

fig. 1 tot 3 van elk twee gedeelten, maar rekent bij de bovenstof van fig. 1 op een omslag 4 d. breed aan den voorrand. Bij het knippen moet men er op letten dat de draad van het fluweel naar beneden gestre-

ken ligt. Nu wordt de bovenstof op de voering geregen, daarna naait men de beide gedeelten van den rug eerst van achteren langs het mid-

den aan elkaar, en zet er verder de voorstukken zoodanig aan, dat de inslagen van de naden binnen in liggen. Aan den onderrand wordt de lustrine tegen het fluweel genaaid, aan den voorrand de omslag omge-

zoomd. Aan het uitsnijdsel van den hals wordt de kraag, met een in-

geregen koordje op

de talma gezet. Over

het boren met ingere-

gen koord leze men de

beschrijving bladz. 40 van dezen jaargang. De talma wordt dichtgemaakt met

eenige vlakgewelfde knoopen en lussen van dik

zijden koord.

Robe, bijzonder geschikt om ruime

kleedjes naar de nieuwste mode

te veranderen.

Afbeelding No. 52. Knip-

patroon, keerzijde van het Supplement No. VI, Fig. 19―22.

De snede van deze robe is bijzonder geschikt voor gedragen kleedjes met

geplooide rokken, die men naar de mode wenscht te veranderen. Op

deze wijze kan men bijv. aan een zwart taffen japon, die zooals men

weet zeer spoedig op de plooien slijt, met weinig kosten een fraai

aanzien geven. Men maakt van den rok van zulk een kleedje een

volant, even als aan ons model 190 d. hoog, hij is van onderen

560 d. wijd en naar boven toe een weinig schuin bijgeknipt.

Nu knipt men van eene nieuwe stof, natuurlijk zooveel moge-

lijk overeenkomende met de

oude, verder van shirting voor

voering, naar fig. 19 en 20

twee gedeelten (van fig. 19

moet men eerst de omsla-

gen afzonderlijk overne-

men en aan het geheel hechten), verder naar fig.

21 een gedeelte langs de

dunne lijn in het midden aaneen, naar fig. 22 de mou-

wen. Men kan dit knippatroon naar goedvinden tevens

voor een geheel nauwtoeloopend kleedje gebruiken, in dit

geval moet men natuurlijk fig. 19 tot 21 tot op de noo-

dige lengte doorknippen, men kan tevens het onderste gedeelte

van het knippatroon tot aan de taille, voor de rokken van zulke

kleedjes gebruiken die men op deze wijze wil verlengen of moder-

niseeren. ― Men zet de gedeelten van de robe op de bekende wijze aan elkaar, wij merken slechts aan dat men bij het innaaien van de borstplooien aan elke zijde in de tweede plooi een split open laat

13 d. lang, waar een zakje van voering in wordt gezet. De split

wordt volgens de afb. bedekt met eene patte, naar de vereischte

lengte van bovenstof en voering geknipt, de patte is aan den on-

derrand waar zij een weinig schuin wordt bijgesneden, 6 d. br.,

maar neemt naar boven tot op 3 d. breedte af. De patte wordt

met kralengalon 3 d. breed gegarneerd, de mouwen met het-

zelfde galon, verder met grelots van gitten versierd. De vo-

lant wordt hetzij geheel met gaas, of wel met een dunne wol-

len stof gevoerd, of anders zet men er aan de verkeerde zijde een reep gaas 20―30 d. hoog en een reep der bovenstof 10

d. hoog tegen. Aan den bovenrand wordt de volant met een “hoofdje” 2 d. br. op het kleedje genaaid, en het aanzetten

met smal kralengalon bedekt.

Beschrijving van de parijsche modeplaat.

Wandeltoilet. Hoed Watteau (Alexandrine) van

fluweel met satijnen lint. Deze hoed heeft een ronden plat-

ten bodem, in de rondte met satijnen lint gegarneerd, waarin van voren een strik is gelegd. De pas een weinig

ingebogen, heeft van voren een punt, loopt op zijde

naar beneden en eindigt met een hoek onder de

fluweelen strikbanden. De onderzijde van de

pas is gegarneerd met een satijnen rouleau.

Zwart zijden kleedje (grosgrain) met een

garnituur van satijn. De robe (forme

princesse) is van boven geheel glad, zonder plooien, behalve onder de drie

figuren, van achteren het langste en

aan elke zijde een door het garni-

tuur gevormd. ― De banen van

den rok zijn zoodanig gesneden dat zich aan elke zijde een diepe

en van achteren een dubbele plooi

vormt; zij wordt met het

garnituur bevestigd. Dit laat-

ste vormt van achteren eene

berthe, het loopt om den

schouder heen en aan elke

zijde tot op de heup af.

Men kan ditzelfde costuum

van fluweel en satijn ver-

vaardigen of van satijn

met een garnituur van

fluweel.

Baltoilet. De coiffure is versierd met een fluweelen torsade, eene agraffe,

snoeren paarlen en een struisveder. De taffen rok van voren kort, van ach-

teren lang, is van onderen gegarneerd met drie taffen ruches en twee taffen

doffen met een strookje.

Corsage en jupe-peplum van taf; de eerste zeer laag uitgesneden, is

versierd met dik koord en gouden grelots; de taille is rond en kort. Cein-

tuur van geweven gouddraad. Korte taffen mouwen.

De tuniek heeft aan elke zijde twee punten en is van voren hol uitge-

sneden; zij wordt op zijde met gouden koord en kwasten, op regel-

matige afstanden met elkaar verbonden; er loopt geheel in de rondte

een kant omheen.

Men kan hetzelfde costuum vervaardigen van effen fluweel of van

velours epinglé met een satijnen rok en tullen doffen.

In het eerstvolgende nummer van de Gracieuse geven wij op ver-

zoek van eenige dames vele artikelen voor de luiermand; aan het verlangen van de geabonneerden uit ’s H. zal zoo spoedig mogelijk

worden voldaan.

76 DE GRACIEUSE. [2 April 1867. 5e Jaargang.]

Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende knippatronen.

UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.

No. 49. Grondvorm van het mandje van randen stroo. Bij afb. No. 48.

No. 48. Mandje van randen stroo, taf en kant.

Knippatr. van den bodem: keerz. v. h. Supplem. No. XI, Fig. 33.

No. 50. Paletot van zwart poult de soie bij het

costuum voor jeugdige lidmaten.

Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. II, Fig. 4―9.

No. 52. Robe, bijzonder geschikt om ruime kleedjes naar de nieuwste mode te

veranderen. Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. VI, Fig. 19―22.

de overeenstemmende cij-

fers aan elkaar zijn ge-

voegd, dan zet men er de revers op, zij wordt even als die voor

de zakjes vervaardigd. De reep waaraan de patten voor de revers

zijn gezet, moet echter in de rondte om de mouw heen loopen.

De mouw wordt met 14 op hetzelfde cijfer van het voorstuk

in het armsgat gezet.

Talma van zwart fluweel.

Afb. No. 51. Knippatr., voorz. van het Supplement

No. I, Fig. 1―3.

Deze talma is zeer eenvoudig en daarom bijzonder geschikt bij het costuum voor jeugdige lidmaten; zij

is van fluweel samengesteld en met lustrine gevoerd. Bij het vervaardigen knipt men van bovenstof, voe-

ring en gaas, dat er tusschen wordt gelegd, naar

No. 41.

No. 42.

No. 43.

No. 44.

No. 45.

No. 41―47. Verschillende gehaakte

garnituren.

No. 47.

No. 46.

No. 52. Talma van zwart fluweel.

Knippatr., voorz. van het Supplem. No. I, Fig. 1―3.