in de rondte nog 2 toeren h. v. st., waarbij men ge-
durig in de kett. aan de punt van het blaadje 2 h. v. st. door 1 kett. geschei-
den werkt, in elken h. v. st. gedurig 1 h. v. st., bo-
vendien nog in den 2. toer,
daar, waar de blaadjes la-
ter verbonden worden, tusschen de 2 h. v. st. 1 kett. Aan het einde van den 2. toer wordt aan de buitenste punt van het blaadje slechts 1 h. v. st. ge-werkt, dus niet meer gemeerderd. Hiermede is een blaadje voltooid en men knipt den draad af, het eind dat door den laatsten steek wordt gehaald blijft intusschen hangen. Nu vervaardigt men een aantal van zoodanige blaadjes,
als voor de lengte van den rand vereischt wordt, verbindt ze evenwel tege-
lijkertijd aan elkan-
der, daar men bij het
werken van den laatsten
toer van het tweede blaadje
volgens afbeelding No. 46 on-
middellijk voor het afwerken van den kett., den kettingsteek
aan de zijde van het blaadje hiermede overeenko-
mende medevat. De rand, die van boven aan de blaad-jes grenst bestaat uit 2 toeren. 1. toer. 1 v. st. in de punt van het blaadje, * 5 kett., 1 v. st. in de punt van het volgende blaadje, van * af herhalen. 2. toer.
In elken steek van den vorigen
toer 1 v. st., de einden van de
draden die aan de blaadjes
zijn blijven hangen, moeten in dezen toer mede worden ingehaakt. ― Voor
den rand afbeelding No. 47 werkt men eerst de blaadjes elk afzonder-
lijk op dezelfde wijze, als die van den rand afbeelding No. 46, alleen
werkt men aan het einde van den laatsten toer van elk blaadje na den h.
v. st. die aan de punt van het blaadje gewerkt is, nog 1 h. v. st. in den
volgenden steek. De schuine ligging van de blaadjes verkrijgt men
door bij het aanhaken hiervan in den 1. toer van den rand telkens
den vasten steek niet in de punt van het blaadje, maar in den naast-
aanzijnden steek voor dezen te werken, gedurig 9 kett. tusschen
elken v. st. Ter voltooiing van
het randje volgt dan nog 1
toer: 1 v. st. in den 1. steek
van den vorigen toer, * 5
kett., 1 v. st. in den vier-
den steek, van * af her-
halen.
Mandje van randen stroo, taf en kant.
Afb. No. 48 en 49. Knippatr. van den bodem: keerz. van het
Supplem. No. XI, Fig. 33.
Dit fraaie werkmandje is uit randen rijststroo 1½ d. breed
samengesteld en met een dof 3 d. br. en een uitgetand strookje 5 d.
breed van lichtgele taf versierd; dit laatste wordt bedekt met eene inge-rimpelde zwarte kant van dezelfde breedte. Tegen den bovenrand van het mandje is een soortgelijke reep gele taf 18 d. breed en van de noodige wijdte genaaid, deze kan zoowel voor voering als voor een zak dienen, voor het laatstgenoemde doel wordt hij aan den bovenrand met een
schuif voorzien. Fig. 33 geeft het knippatroon van den bodem en de
aanwijzing hoe de randen stroo in de rondte aan elkaar moeten wor-
den genaaid. De zijrand van het mandje die op dezelfde wijze als de
bodem en hieraan verbonden wordt uitgevoerd, is 8 d. hoog en
wordt naar boven toe 5 d. nauwer. Afb. No. 49 geeft den vorm op eene verkleinde schaal te zien die het mandje, alleen van stroo vervaardigd moet hebben. Van binnen moet het mandje met licht geel katoen worden gevoerd. Het hengsel van het mandje bestaat uit een dubbelen rand stroo 34 d. lang met dik zijden koord ver-sierd. Bij het aanzetten van dezen beugel is een lus van randen stroo 2½ d. lang gehecht, waarin een kleine ring van zijden koord
hangt. Eindelijk versiert men het mandje met twee rozetten van
taf en van stroo en met zijden koord.
Paletot van zwart poult de soie, bij het cos-
tuum voor jeugdige lidmaten.
Afb. No. 50. Knippatr., voorz. van het Suppl. No. II, Fig. 4―9.
Deze wijde paletot is van zwart poult de soie vervaardigd;
de revers op de zakjes en op de mouwen worden gevormd
door patten van dezelfde stof met een satijnen boord-
sel ½ d. breed afgezet. Fig. 4 tot 9 geven het
knippatroon van den paletot die op de bekende
wijze wordt samengesteld. De insnijding voor
het zakje, met een naar binnen hangend zakje
van lustrine in de voorstukken aangebracht,
wordt met de revers, volgens de overeen-
stemmende letters er op gehecht, bedekt.
De revers bestaat zooals fig. 7 aantoont,
uit 4 patten van poult de soie, met
stijf gaas voorzien, met lustrine gevoerd
en met satijn geboord, zij worden aan
de reepen poult de soie op dezelfde
wijze gegarneerd gezet. Men versiert
deze reepen bovendien met kleine git-
ten knoopjes. Aan het uitsnijdsel van
den hals wordt op den paletot een
kraag gezet, van bovenstof, gaas
en lustrine voering vervaardigd,
en met boordsel voorzien; de
inslagen van de naden met een
schuin reepje poult de
soie ¾ d. breed bedekt.
Als de mouwen volgens
fig. 1 tot 3 van elk twee gedeelten, maar rekent bij de bovenstof van fig. 1 op een omslag 4 d. breed aan den voorrand. Bij het knippen moet men er op letten dat de draad van het fluweel naar beneden gestre-
ken ligt. Nu wordt de bovenstof op de voering geregen, daarna naait men de beide gedeelten van den rug eerst van achteren langs het mid-
den aan elkaar, en zet er verder de voorstukken zoodanig aan, dat de inslagen van de naden binnen in liggen. Aan den onderrand wordt de lustrine tegen het fluweel genaaid, aan den voorrand de omslag omge-
zoomd. Aan het uitsnijdsel van den hals wordt de kraag, met een in-
geregen koordje op
de talma gezet. Over
het boren met ingere-
gen koord leze men de
beschrijving bladz. 40 van dezen jaargang. De talma wordt dichtgemaakt met
eenige vlakgewelfde knoopen en lussen van dik
zijden koord.
Robe, bijzonder geschikt om ruime
kleedjes naar de nieuwste mode
te veranderen.
Afbeelding No. 52. Knip-
patroon, keerzijde van het Supplement No. VI, Fig. 19―22.
De snede van deze robe is bijzonder geschikt voor gedragen kleedjes met
geplooide rokken, die men naar de mode wenscht te veranderen. Op
deze wijze kan men bijv. aan een zwart taffen japon, die zooals men
weet zeer spoedig op de plooien slijt, met weinig kosten een fraai
aanzien geven. Men maakt van den rok van zulk een kleedje een
volant, even als aan ons model 190 d. hoog, hij is van onderen
560 d. wijd en naar boven toe een weinig schuin bijgeknipt.
Nu knipt men van eene nieuwe stof, natuurlijk zooveel moge-
lijk overeenkomende met de
oude, verder van shirting voor
voering, naar fig. 19 en 20
twee gedeelten (van fig. 19
moet men eerst de omsla-
gen afzonderlijk overne-
men en aan het geheel hechten), verder naar fig.
21 een gedeelte langs de
dunne lijn in het midden aaneen, naar fig. 22 de mou-
wen. Men kan dit knippatroon naar goedvinden tevens
voor een geheel nauwtoeloopend kleedje gebruiken, in dit
geval moet men natuurlijk fig. 19 tot 21 tot op de noo-
dige lengte doorknippen, men kan tevens het onderste gedeelte
van het knippatroon tot aan de taille, voor de rokken van zulke
kleedjes gebruiken die men op deze wijze wil verlengen of moder-
niseeren. ― Men zet de gedeelten van de robe op de bekende wijze aan elkaar, wij merken slechts aan dat men bij het innaaien van de borstplooien aan elke zijde in de tweede plooi een split open laat
13 d. lang, waar een zakje van voering in wordt gezet. De split
wordt volgens de afb. bedekt met eene patte, naar de vereischte
lengte van bovenstof en voering geknipt, de patte is aan den on-
derrand waar zij een weinig schuin wordt bijgesneden, 6 d. br.,
maar neemt naar boven tot op 3 d. breedte af. De patte wordt
met kralengalon 3 d. breed gegarneerd, de mouwen met het-
zelfde galon, verder met grelots van gitten versierd. De vo-
lant wordt hetzij geheel met gaas, of wel met een dunne wol-
len stof gevoerd, of anders zet men er aan de verkeerde zijde een reep gaas 20―30 d. hoog en een reep der bovenstof 10
d. hoog tegen. Aan den bovenrand wordt de volant met een “hoofdje” 2 d. br. op het kleedje genaaid, en het aanzetten
met smal kralengalon bedekt.
Beschrijving van de parijsche modeplaat.
Wandeltoilet. Hoed Watteau (Alexandrine) van
fluweel met satijnen lint. Deze hoed heeft een ronden plat-
ten bodem, in de rondte met satijnen lint gegarneerd, waarin van voren een strik is gelegd. De pas een weinig
ingebogen, heeft van voren een punt, loopt op zijde
naar beneden en eindigt met een hoek onder de
fluweelen strikbanden. De onderzijde van de
pas is gegarneerd met een satijnen rouleau.
Zwart zijden kleedje (grosgrain) met een
garnituur van satijn. De robe (forme
princesse) is van boven geheel glad, zonder plooien, behalve onder de drie
figuren, van achteren het langste en
aan elke zijde een door het garni-
tuur gevormd. ― De banen van
den rok zijn zoodanig gesneden dat zich aan elke zijde een diepe
en van achteren een dubbele plooi
vormt; zij wordt met het
garnituur bevestigd. Dit laat-
ste vormt van achteren eene
berthe, het loopt om den
schouder heen en aan elke
zijde tot op de heup af.
Men kan ditzelfde costuum
van fluweel en satijn ver-
vaardigen of van satijn
met een garnituur van
fluweel.
Baltoilet. De coiffure is versierd met een fluweelen torsade, eene agraffe,
snoeren paarlen en een struisveder. De taffen rok van voren kort, van ach-
teren lang, is van onderen gegarneerd met drie taffen ruches en twee taffen
doffen met een strookje.
Corsage en jupe-peplum van taf; de eerste zeer laag uitgesneden, is
versierd met dik koord en gouden grelots; de taille is rond en kort. Cein-
tuur van geweven gouddraad. Korte taffen mouwen.
De tuniek heeft aan elke zijde twee punten en is van voren hol uitge-
sneden; zij wordt op zijde met gouden koord en kwasten, op regel-
matige afstanden met elkaar verbonden; er loopt geheel in de rondte
een kant omheen.
Men kan hetzelfde costuum vervaardigen van effen fluweel of van
velours epinglé met een satijnen rok en tullen doffen.
In het eerstvolgende nummer van de Gracieuse geven wij op ver-
zoek van eenige dames vele artikelen voor de luiermand; aan het verlangen van de geabonneerden uit ’s H. zal zoo spoedig mogelijk
worden voldaan.
76 DE GRACIEUSE. [2 April 1867. 5e Jaargang.]
Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende knippatronen.
UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.
No. 49. Grondvorm van het mandje van randen stroo. Bij afb. No. 48.
No. 48. Mandje van randen stroo, taf en kant.
Knippatr. van den bodem: keerz. v. h. Supplem. No. XI, Fig. 33.
No. 50. Paletot van zwart poult de soie bij het
costuum voor jeugdige lidmaten.
Knippatr., voorz. v. h. Supplem. No. II, Fig. 4―9.
No. 52. Robe, bijzonder geschikt om ruime kleedjes naar de nieuwste mode te
veranderen. Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. VI, Fig. 19―22.
de overeenstemmende cij-
fers aan elkaar zijn ge-
voegd, dan zet men er de revers op, zij wordt even als die voor
de zakjes vervaardigd. De reep waaraan de patten voor de revers
zijn gezet, moet echter in de rondte om de mouw heen loopen.
De mouw wordt met 14 op hetzelfde cijfer van het voorstuk
in het armsgat gezet.
Talma van zwart fluweel.
Afb. No. 51. Knippatr., voorz. van het Supplement
No. I, Fig. 1―3.
Deze talma is zeer eenvoudig en daarom bijzonder geschikt bij het costuum voor jeugdige lidmaten; zij
is van fluweel samengesteld en met lustrine gevoerd. Bij het vervaardigen knipt men van bovenstof, voe-
ring en gaas, dat er tusschen wordt gelegd, naar
No. 41.
No. 42.
No. 43.
No. 44.
No. 45.
No. 41―47. Verschillende gehaakte
garnituren.
No. 47.
No. 46.
No. 52. Talma van zwart fluweel.
Knippatr., voorz. van het Supplem. No. I, Fig. 1―3.