De Gracieuse 2 April 1867 | Page 7

Verschillende ge-

haakte randen ter garneering.

Afb. No. 41―47.

Door genoemde voorbeel-

den geven wij onze lezeres-

sen de gelegenheid, in plaats van zich kostbare passementen ter garneering van klee-

dingstukken te moeten aanschaffen, deze door een weinig oefening zelve te kunnen

vervaardigen. Bovendien leeren deze modellen een nieuw haakwerk, een soort van

tamboureersteek, daar men bij het werken van de halve vaste steken, die het hoofd-bestanddeel van de randen vormen, niet, als gewoonlijk, in de richting van de rechter

naar de linker, maar van de linker naar de recht zijde haakt, zoodat men gedurig in

Breipatroon met geborduurd figuren.

Afbeelding No. 34.

Dit patroon wordt, al naarmate voor welk doel met het bestemt, met grover of fijner grondstof, in

heen- en teruggaande toeren gewerkt. De kleine sterren op de recht gebreide ruiten zijn er met

glasgaren met den point de poste op geborduurd. Op een opzetsel overeenkomstig de bestemming

van het werk ― het getal steken voor twee ruiten bedraagt 19 ― werkt men den 1. toer. * 11 r.,

dan vier maal afwisselend mind., omsl. Van * af tot aan het einde van den toer herhalen. ― 2. toer.

(Verkeerde zijde van het werk.) Deze wordt als de eerste doch averecht gebreid; evenwel moet men

bij dezen als ook bij alle volgende toeren, bij het minderen gedurig den steek met den daar-

achter liggenden draad te zamen breien, bovendien wordt telkens de laatste

steek van eene dichte ruit met den eersten omslagdraad van de volgende open

figuur te zamen gebreid. Het getal steken van deze laatste moet 8 bedragen. Het patroon bestaat

afwisselend uit deze beide toeren. Elk patroon telt 12 toeren, met den 13. toer worden de ruiten

volgens de afbeelding verzet. De sterren worden na voltooiing van het breiwerk met dubbel

garen er op geborduurd, daar men van het midden van elke dichte ruit af volgens de afbeel-

ding 5 lange ste-

ken werkt, die

men met een

kleinen steek

over den losliggen-

den draad

vast

hecht.

Verschil-

lende kwas-

ten van wol,

ter garneering

van portières,

meubelen, kus-

sens enz.

Afb. No. 35―40.

De eenvoudig-

heid van de grond-

stof en de gemak-kelijke vervaardi-

ging maken onze model-

len aanbevelenswaardig; tevens kunnen zij voor verschillende voorwerpen gebezigd worden.

De kwast, afbeelding No. 35, bestaat uit 4 strengen, waarvan elke uit een wollen franje

gevormd is. Men vervaardigt deze van een drievoudigen wollen en een enkelen zijden draad nauw-keurig volgens de afbeelding No. 36, daar men met eerstgenoemden een houtje van gewenschte breedte gelijkmatig omwoelt, daarna met den zijden draad elke omwinding met een steek beves-

tigt. Als men eene genoegzame lengte van deze franje heeft vervaardigd, dan bevestigt men een

vijfvoudigen wollen draad, die echter 1 d. langer moet wezen als men de lengte van den kwast wenscht te hebben, aan een met wol oversponnen houten balletje, als ook een eind van de franje, woelt deze dan spiraalvormig om den vijfvoudigen, strak getrokken wollen draad (zie afb. No. 37) en bevestigt haar met het andere einde zoodanig aan den draad, dat deze ongeveer nog 1 d. boven de omwinding van de franje uitsteekt. Aan dit overstekende gedeelte worden de

vier strengen voor den kwast vereischt, door een dubbelen draad te zamen gebonden. Op een dub-

bel eind draad dat aan de einden van de draden van de franje is vastgemaakt en ongeveer 8 d. moet

oversteken, plaatst met den knop van den kwast volgens de afbeelding, zijnde twee ringvormige

eindjes franje van eene afstekende kleur, en twee met wol overdekte houten vormen, maakt daarna van het

einde van den dubbelen draad eene lus, die men wijdloopig festonneert.

De kwast, afbeelding No. 38, is bijzonder fraai en wat de uitvoering betreft nog gemakkelijker, als de

hiervoor beschrevene. Hij bestaat uit zes chenilleachtige strengen, die uit afzonderlijke eindjes wol van gelijke lengte, op een dikken zijden draad geregen, vervaardigd worden. Men handelt daarbij naar aanwij-zing van afb. No. 39 en heeft slechts daarop te letten, dat de eindjes van de draden naar eene verschillende richting liggen. Aan ons model is elke streng met 4 nuancen groen uitgevoerd. De einden van de rijgdraden worden te zamen gebonden, volgens de afbeelding door eenige met wol

overtrokken houten vormen gestoken, en boven deze in eene lus geschikt.

Afbeelding No. 40 stelt een kwast van donker en licht groene zephirwol ge-

breid voor. Men zet met de donkere wol op stalen breinaalden tusschen beide van

grofte 16 steken op, breit in heen- en te-

ruggaande toeren: * met de donkere wol

1 toer aver.,1 toer recht, 1 toer aver.,

dan met de lichte wol: 2 toeren r., 1 toer aver., 1 toer r., 1 toer aver., 2 toeren r.

(de laatste toer weder met donkere wol), herhaalt van * nog zesmaal en breit dan nog 1 toer aver. met

de opzetsteken te za-

men. De aldus geslo-

ten ronding moet hier-door 7 diepliggende donkere, even zooveel

verheven lichtere

ribben tellen, waar-

van de eerste op de

rechte zijde van

het werk recht,

de laatste aver.

voorkomen. Voor den kop van den kwast zet men met

de donkere wol tamelijk stijf 16 steken op, sluit deze

tot eene ronding, breit met dezelfde wol 6 toeren recht,

dan met de lichte wol 6 toeren averecht,

en nogmaals met de donkere wol 6 toeren

recht, in den eersten hiervan breit men

evenwel gedurig 2 steken te zamen, het

getal steken is dus tot op de helft ver-

minderd; met den 7. Toer wordt deze

ronding door gedurig twee steken te

zamen te breien gesloten. Nu haalt

men het eerst gebreide hoofdgedeelte

van den kwast aan eene zijde een

weinig in en bevestigt het dan aan

den kop, waarvan het onderste

gedeelte volgens de afbeelding

naar boven gerold wordt, zoo,

dat de verkeerde zijde van het

werk naar buiten komt.

[2 April 1867. 5e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 75

den volgenden steek naar de rechter zijde naast den zoo even gewerkten steek steekt. De grondstof voor deze randen bestaat uit zwarte koordzijde en lankwer-pige zwarte kralen, die hetzij gelijktijdig mede ingehaakt worden en dan voor dit doel vooraf op de zijde geregen, of na voltooiing van het haakwerk van den rand volgens de afbeelding er op worden genaaid, het laatste kunnen wij als ge-

makkelijker aangegeven. De verkeerde zijde van het werk, waar de steken een fraai weefsel vormen, is de rechte zijde van den rand. Daar wij nu tot de ver-

klaring van elken rand afzonderlijk overgaan, willen wij nog aanmerken: dat elke

toer met halve vaste steken uitgevoerd, volgens genoemde wijze van de linker naar de rechter zijde gewerkt wordt, hetgeen wij in verloop van de beschrijving niet meer zullen vermelden, alle andere toeren met kettingsteken, stokjes of vaste steken wor-

den op de gewone wijze van de rechter naar de linker zijde vervaardigd.

De rand afb. No. 41 bestaat uit 4 toeren. 1. toer. * 22 kett., de 11 laatsten van deze

kett. worden tot een ring gesloten (met steekt hierbij aan de verkeerde zijde van het op-

zetsel door genoemden steek), 1 kett., 1 h. v. st. in den volgenden steek van den ring, † 2 kett.,

2 h. v. st. in de beide volgende steken van den ring, van † af 3 maal herhalen, 2

kett., 1 h. v. st. in den laatsten steek van den ring, 1 h. v. st.

in den eersten h. v. st., waar-

mede de ring gesloten is, 2 h. v. st. in de 2

volgende op-

zetsteken, die

zich buiten

den ring be-

vinden.

Daarna van

* af her-

halen tot dat men

de ge-

wenschte

lengte

voor den

rand heeft

verkregen. Om den

rechten rand hieraan te voltooien, werkt men nu den 2. toer. 1 v. st. in elk van de

kett., die de ringen verbinden. 3. toer. 1 st. (stokje) in den 1. steek van den vorigen toer, * 3 kett., 1 st. in den vierden daarop volgenden steek, van * af herhalen. 4. toer. 1 v. st. in het st.

van den vorigen toer, * 6 kett., 1 v. st. in het volgende st., van * af herhalen.

De gepunte rand afb. No. 42, heeft 6 toeren. Op een opzetsel van vereischte lengte werkt men den 1. Toer. in elken steek 1 h. v. st. 2. toer. * 3 v. st. op de 3 eerste steken, 11 kett., hiermede 5 steken overslaan, van * af herhalen. 3. toer. Geheel h. v. st., in den middel-

sten steek van elken kett.boog gedurig 1 h. v. st., 1 kett., 1 h. v. st. 4. toer. Als de 3. toer. Aan de andere zijde van het opzetsel haakt men het bovenste randje: 5. toer. 1 v. st. in den 1. steek, * 3 kett., 1 v. st. in den derden daaropvolgenden steek, van * af herhalen. 6. toer. 1 v. st. in

den middelsten steek van elken kett.boog, gedurig 3 kett. er tusschen.

De rand, afb. No. 43, bestaat uit een smal randje, dat op zich zelve en wel als de rand van afb. No. 41, alleen uitgenomen de laatste toer kleine kett.bogen gewerkt wordt. Voorts is hij uit afzonderlijke ruiten vervaardigd, die aan eerstgenoemden worden genaaid. Voor elke hier-van zet men 12 steken op, sluit deze met 1 h. v. st. tot eene ronding, haakt 1 kett., * 2 h. v. st.

in de 2 volgende steken, 2 h. v. st. in den volgenden steek en herhaalt van * af 3 maal; op dezen toer volgen

nog 5 gelijke toeren h. v. st., waarbij men evenwel gedurig in dezelfde richting als bij den 1. toer is aangege-

ven, telkens 2 h. v. st. in 1 steek haakt en wel gedurig in den tweeden van deze beide steken, die in den vo-

rigen toer in 1 steek gewerkt zijn, overigens telkens 1 h. v. st. in 1 steek van den vorigen toer. De aldus gevormde ruit wordt met 1 toer kett.-bogen, elk uit 3 kett. 1 h. v. st. in den derden volgenden steek bestaande omgeven, voor de kett.bogen evenwel aan elken hoek van de ruit haakt men 4 kett. en slaat hiermede 2 steken van den vorigen toer over. Het aannaaien van de ruiten aan het randje geschiedt volgens de afbeelding.

Voor den rand afb. No. 44, vervaardigt men eerst elk afzonderlijk de

hoofdfiguren als volgt: 4 kett. door 1 h. v. st. tot eene ronding gesloten. 1. toer.

In elken steek van den ring 2 h. v. st. 2. en 3. toer. in elken steek 1 h. v. st.

4. toer. In elken tweeden steek 2 h. v. st., in elken steek daartusschen 1 h. v. st.

5. en 6. toer. In elken steek 1 h. v. st. 7. toer. In elken derden steek 2 h. v. st., in elken steek daartusschen 1 h. v. st. 8. toer. In elken steek 1 h. v. st. Dan volgt

1 pic. (picot, deze bestaat uit: 10 kett. door 1 h. v. st. tot eene lus gesloten, en ― weder van de linker naar de rechter zijde ― in elken kett. 1 h. v. st.), 3 h. v. st. op de 3 volgende steken van den

8. toer, 3 pic., de middelste van 14 kett. en

even zooveel h. v. st., 3 h. v. st., 1 pic.

Daarna wordt de draad bevestigd. De rand, die deze figuren verbindt, be-

staat uit de 3 volgende toe-ren: 1. toer. 1 st. in den middelsten randsteek van

eene figuur, die zich

tegenover de 3 pi-

cots bevindt, na

elk st. 19 kett.

2. toer. Geheel v.

st. 3. toer. * 1 v.

st. in den naast-

aanzijnden steek van den vorigen toer, 2 kett., 1 pic. dat is 3 kett. 1 h. v. st. in den 1. hiervan, 2 kett., van

* af herhalen.

De ringvormige figuren van den rand

afb. No. 45 worden elk afzonderlijk uit-

gevoerd als volgt: * Men zet 20 steken

op, sluit deze met 1 h. v. st. tot eene ron-

ding (aan de verkeerde zijde van het op-

zetsel in genoemden steek gestoken),

haakt daarna 1 kett., dan 1 toer h. v. st.

in de opzetsteken van den ring, hierop

een tweeden toer insgelijks met h. v. st.,

daarna een 3. Toer om den ring als

volgt: * 1 h. v. st. in den volgenden

steek, 3 kett., van * af in de rondte

herhalen. Na voltooiing van dezen

toer wordt de draad bevestigd. De

rand, die deze figuren verbindt,

bestaat uit 4 toeren. 1. toer. * 1

v. st. in een kett.boog van een

ring, 20 kett., van * af herha-

len. 2. toer. 1 h. v. st. in elken

steek die de ringen verbindt. 3. toer. 1 st. in den 1. steek

van den vorigen toer, * 3 kett., 1 st. in den vierden steek, van * af herhalen. 4. toer. * 2 h. v. st. in de beide volgende steken van den vorigen toer, 3 kett., hiermede 1

steek overslaan, van * af herhalen.

Voor den rand, die door afb. No. 46 zonder eene versiering van kralen wordt voorgesteld, voert men eerst de bladeren uit, elk blaadje wordt uit het midden begon-

nen, waarvoor men 4 steken opzet, haakt daarop terug, den laatsten steek over-

slaande, 3 h. v. st. in de 3 volgende steken, 2 h. v. st in den vierden steek door 1 kett. gescheiden (dit vormt een punt van het blaadje, het eind van den draad wordt mede ingehaakt); nu werkt men aan de andere zijde van het opzetsel verder voortgaande,

No. 32. Gehaakte embrasse

voor gordijnen. Helft

van de oorspr. grootte.

No. 33. Breipatroon.

No. 37. Bewerking van een streng voor den kwast.

Bij afb. No. 35.

No. 36. Bewerking van de franje voor

den kwast. Bij afb. No. 35.

No. 35. Kwast van wol. Oorspronkelijke grootte.

No. 40. Gebreide kwast. Oorspr. grootte.

No. 35―40. Verschillende kwasten van wol, als garnituur voor portières, meubelen, kussens enz.

No. 38. Kwast van wol. Oorspronkelijke grootte.

No. 39. Bewerking van een streng voor den kwast.

Bij afb. No. 38.

No. 34. Breipatroon met geborduurde figuren.