74 DE GRACIEUSE. [2 April 1867. 5e Jaargang.]
Breipatroon.
Afb. No. 33.
Dit breipatroon kan met wol of katoen worden uitge-
voerd en is geschikt voor randen aan kousen, kleine de-
kens, als ook voor een rand aan een gebreiden onderrok. Het getal steken moet, wanneer het patroon regelmatig
herhaald wordt, door 18 deelbaar zijn. Op een opzetsel
van vereischt wordende lengte breit men het volgende:
1. toer. * 4 r., omsl., mind., omsl., mind., 4 r., 6
aver. Van * af herhalen.
2. toer. De steken in den vorigen toer averechts wor-
den nu recht, de recht gebreide steken en de omslagdra-
den averecht gebreid; doch wanneer men het in de rondte
b. v. voor een rand aan eene kous breit dan worden de
rechte steken recht en de averechte averecht gebreid.
Na elken patroontoer wordt deze toer herhaald.
3. toer. * 6 r., omsl., mind., omsl., mind., 6 r., 2 aver.
5. toer. 4 aver., * 4 r., omsl., mind., omsl., mind., 4
r., 6 aver.
7. toer. 2 r., * 2 aver., 6 r., omsl., mind., omsl.,
mind., 6 r.
9. toer. 2 r., * 6 aver., 4 r., omsl., mind., omsl.,
mind., 4 r.
11. toer. * 6 r., 2 aver., 6 r., omsl., mind., omsl.,
mind.
13. toer. Omsl., mind., * 4 r., 6 aver., 4 r., omsl., mind., omsl.,
mind.
15. toer. * omsl., mind., omsl., mind., 6 r., 2 aver., 5 r.
De verdere voortzetting blijkt uit het tot dusverre verkregen werk
en de afbeelding. Voor eene geoefende breister zal het niet moeielijk zijn
dit patroon ook nog voor andere voorwerpen te gebruiken als wij hierboven hebben opgenoemd; eerst-
beginnende kunnen er echter met wit katoen een fraai wiegedekentje naar vervaardigden.
haakt teruggaande 4 v. st. in de 4 volgende steken. Op
deze steken heen- en teruggaande en in de achterste
lus van elken steek stekende, haakt men nog 5 toeren v.
st., waar men aan het einde telkens 1 kett. werkt, die evenwel in den volgenden toer gedurig onbewerkt blijft. Dan verbindt men den eersten en laatsten toer door h.
v. st., neemt daarna alle lussen van de steken aan den bo-
venrand van de hierdoor ontstane kleine figuur door 1 h. v. st. te zamen en haakt dan in elken opzetsteek 1 h. v.
st. Voor het bosje bindt men een zeer dikke streng dra-
den van ongeveer 12 d. lengte in het midden met een
draad te zamen, bevestigt daar de 5 meeldraden in, daar-
na het bosje met de draden in de bloem, zoodat de dra-
den van het bosje in eene gelijke lengte afhangen. Ter vervaardiging van de bladeren die elk afzonderlijk gewerkt en volgens de afbeelding aan het koord bevestigd worden, werkt men den 1. toer. 17 steken opzetten, haakt daarop terug den laatsten steek overslaande, 16 v. st., dan 1 kett.
en aan de andere zijde van het opzetsel insgelijks 16 v.
st. Rondom de steken voortwerkende, haakt men als volgt: 2. toer. 2 v. st. door 1 kett. gescheiden in den volgenden
kett., 2 v. st. in den volgenden v. st.; in elk van de 14
volgende v. st. 1 v. st., 2 v. st. in de volgende v. st.,
in elk van de 14 volgende v. st., 1 v. st., 2 v. st. in
den laatsten steek van den voorgaanden toer. In de 4 vol-
gende toeren van het blad haakt men in elken v. st. 1
v. st., alleen in den kett. aan de punten van het blad haakt men
gedurig 2 v. st. door 1 kett. gescheiden. De 5. (laatste) toer van het
blad bestaat afwisselend uit 2 kett., 1 v. st., de v. st. telkens in den
v. st. van den vorigen toer. Na voltooiing van dezen toer aan de eene
punt van het blad gekomen zijnde, haakt men voor den steel hiervan
8 kett. en haakt daarop heen- en teruggaande 3 toeren h. v. st., waarbij men den laatsten steek van
den 1. en 3. toer aan het blad verbindt.
No. 30. Hangtasch. Knippatr. keerz. van het Supplem.
No. IX, fig. 30.
Verklaring der kleuren: No. 31. Patroon voor chassinetten. Application.
Grijs. Tusschensoort groen. Donkergroen. Goudgeel. Paars. Rood. Geelbruin. Lichtgroen. Lilas.