De Gracieuse 2 April 1867 | Page 2

70 DE GRACIEUSE. [2 April 1867. 5e Jaargang.]

4 dubb. kn., dan * na een draad tus-

schenruimte van 1½ d. voor de eerste

hoofdfiguur: 2

dubb. kn., 1 kl. pic.

(klein picot), 2

dubb. kn., den

draad aan den laat-sten pic. van den kleinen ring ver-

binden, 2 dubb. kn., 1 kl. pic. 2 dubb. kn. aan den

eersten pic. van

denzelfden ring ver-bonden, 2 dubb. kn., 1 kl. pic. 2 dubb. kn., † 1 l. pic., 2 dubb. kn.,

1 kl. pic., 2 dubb. kn., van † af nog 6 maal herhalen, dan wordt de rij knoo-

pen tot een ring gesloten. Hierna volgt weder op 1½ d. afstand een kleine

ring: 4 dubb. kn., den draad aan den laatsten l. pic. van de hoofdfiguur verbinden, 3 dubb. kn., aan den vol-

genden l. pic. van dezelfde figuur verbonden, 2 dubb. kn., 1 l. pic., 3 dubb. kn., 1 l. pic., 4 dubb. kn. Men

herhaalt nu van * af zoo dikwijls tot dat men de vereischte lengte voor het tusschenzet-

sel verkregen heeft. De verbindingsdraden tusschen de kleine ringen en de hoofdfi-

guren worden elk met 7 dubb. kn. op dezelfde wijze als bij het hierboven beschre-

ven tusschenzetsel overgewerkt, alleen laat men den draad aan de hoofdfiguur

volgens de afbeelding telkens ruim een stroohalm breed onbewerkt, zoo-

danig, dat aldaar een lange pic. wordt nagebootst. Men voltooit nu het

tusschenzetsel volgens de afbeelding, daar men ook aan de andere zijde

hiervan eerst de kleine ringen, elk uit 16 dubb. kn. bestaande werkt

(natuurlijk in eene tegenovergestelde bewerking), waarbij men even-

wel geen pic. maakt, maar den draad gedurig aan den overeenko-

menden l. pic. van de hoofdfiguur verbindt; insgelijks verbindt

men ook tusschen elke 2 ringen den verbindingsdraad aan den

middelsten l. pic. van de hoofdfiguur; eindelijk worden dan

deze draden aan den tegenoverliggenden buitenrand elk met

7 dubbele kn. overgewerkt.

Randen voor

soutache.

Afbeelding No. 2 en 3.

Deze beide randen zijn zeer geschikt ter versiering van ver-

schillende kleeding-stukken, tafelkleedjes enz. en worden met soutache en met veter-band uitgevoerd. Wij

merken echter aan, dat het patroon van afb. No. 2 in twee

verschillende rijen wordt vervaardigd en de punten tusschen

de figuren in, met zwarte kralen worden weergegeven. Bij de

uitvoering van elk figuur No. 3 begint men aan het eindpunt aan

de rechterzijde aan de onderste rij.

Toiletzak voor linnengoed.

Afb. No. 7. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. XIV, Fig. 36 en 37.

3½ lood roode zephirwol, rood cachemir, dik rood wollen koord,

roode naaizijde, bordpapier, 1 balein, 1 knoophoutje van 1 en

van 2 d. in omvang, 1 knoopnaald.

Deze zak is van roode wol geknoopt, met een deksel van bordpapier met rood cachemir overtrokken voorzien en met eene geknoopte ruche gegar-

neerd, aan den bovenrand met een gepunt lambrequin van rood cachemir en

met eene geknoopte kant omgeven versierd. Ter vervaardiging van ons model zet men ― aan den bovenrand beginnende ― over het knoop-

houtje, dat een draad van 2 d. lengte omspant, 104 mazen op een dub-

belen draad op en sluit deze tot eene ronding. Nu werkt men steeds in

de rondte 38 toeren in een gelijk getal mazen. Met den 39. toer worden de mazen met de helft verminderd, daar men gedurig 2 mazen van den vor. toer als 1 knoop te zamen werkt. Na 8 toeren, die zonder minderen gewerkt worden, volgt weder 1 toer, waarin men telkens 2 mazen van den vor. toer als 1 maas te zamen knoopt, zoodat het getal steken weder

tot op de helft verminderd is; daarna knoopt men nog 1 toer zonder minderen en sluit dan

de opening, daar de nog overgebleven mazen op een draad worden geregen en men ze daarna

dicht te zamen schuift. Later worden aldaar tot afsluiting van onderen aan den zak 5 kwasten

van ongeveer 7 d. lengte van rood wol aangebracht. Nu neemt men een eind balein van 34

en een eind van 54 d. lengte elk 1 d. breed, buigt nadat men hiervoor de vereischte insnijding

gemaakt heeft ― de einden van het langste stuk ongeveer 2 d. om en bevestigt het met deze

aan de einden van het korte balein, zoo, dat dit een rechte lijn, eerstgenoemd een halven kringvormigen boog vormt; dit balein overtrekt men eerst met wit papier en omwoelt het dan gelijkmatig met dubbele roode wol, waarbij men telkens een van de opzetsteken die men van den draad afneemt medevat. Voor het lambrequin aan den bovenrand van den zak knipt men van rood cachemir naar fig. 36 een gedeelte in zijn geheel en zoomt het in de rondte aan

den buitenrand smal om. Voor het geknoopte garnituur aan den gepunten rand van het lambrequin zet men

over het smalste houtje 180 mazen op, werkt nog 1 toer over hetzelfde, dan 2 toeren over het breede en weder 2 toeren over het smalle houtje, bevestigt het garnituur aan den rand van het lambrequin, daarna aan den zak.

Voor het deksel knipt men naar fig. 37 langs de mid-

denlijn in zijn ge-

heel een gedeelte van bordpapier en 2 gedeelten van ca-

chemir; de cache-

miren gedeelten over het bordpapier bevestigd zijnde, brengt men langs den buitenrand er het garnituur aan. Dit bestaat uit een geknoopte strook waarvoor een op-

zetsel van 175 ma-

zen wordt vereischt en waarin bij het opnaaien telkens op 6 d. afstand van elk-ander, eene platte stolpplooi van 3 d. br. wordt gelegd; in het midden van elke plooi worden de buitenranden van

de strook met eenige stek. te zamen gevat.

Gebreide

beurs met

kralen.

Afbeelding No. 4.

Koordzijde tus-

schenbeide van

grofte, kleine krijt-

witte kralen, 5 fijne

stalen breinaalden.

Deze beurs is met zwarte koord-zijde en krijtwitte

kralen geheel

recht in de rondte gebreid, waarbij de kralen volgens

het patroon telkens aan de bestemde plaats worden aan-

geschoven. Het

aanschuiven van de

kralen geschiedt

hierbij niet op de

gewone wijze voor of na een afgebreiden steek, maar elke kraal wordt tege-

lijke met den omgeslagen draad door den steek dien men afbreit gehaald, waardoor de kraal aan de rechte zijde

van het werk komt. Nadat men eenige rijen kralen op de zijde heeft aangeregen, zet men op stalen breinaalden

van overeenkomende grofte 120 steken op, sluit deze tot eene ronding en breit 6 toeren geheel recht.

De 7. toer wordt met kralen in bovengenoemde wijze gewerkt. Wij zullen de steken die met kra-

len gebreid moeten worden alleen (kr.) kralensteek noemen om ze van de overige steken die (r.)

recht en zonder kralen gebreid worden te onderscheiden, * 4 kr., 7 r., 4 kr., 5 r. Van * af

nog 5 maal herhalen. De gedurige herhaling van * tot aan het einde van den toer achten

wij bij onze lezeressen als genoegzaam bekend en zullen het dus in deze beschrijving niet

verder vermelden. Na elken toer die met kralen gewerkt is volgt een toer geheel zon-

der kralen, waarbij men de kraal van den vorigen toer gedurig verdraaid afbreid.

9. toer. * 4 r., 1 kr., 5 r., 1 kr., 4 r., 1 kr., 3 r., 1 kr. ― 11. toer. * 5 r.,

1 kr., 1 r., 1 kr., 1 r., 1 kr., 6 r., 1 kr., 1 r., 1 kr., 1 r. ― 13. toer. * 2 r., 2 kr.,

2 r., 3 kr., 2 r., 2 kr., 3 r., 1 kr., 1 r., 1 kr., 1 r. ― 15. toer. * 1 r., 2 kr., 3

r., 3 kr., 3 r., 2 kr., 3 r., 1 kr., 2 r. ― 17. toer. * 1 r., 2 kr., 2 r., 1 kr.,

1 r., 1 kr., 1 r., 1 kr., 2 r., 2 kr., 2 r., 3 kr., 1 r. ― 19. toer. * 2 r., 3 kr.,

2 r., 1 kr., 2 r., 3 kr., 2 r., 2 kr., 1 r., 2 kr. ― 21. toer. * 6 r., 3 kr., 6 r.,

2 kr., 1 r., 2 kr., ― 23. toer. * 5 r., 2 kr., 1 r., 2 kr., 6 r., 3 kr., 1 r.

― 25. toer. Als de 23. toer. ― 27. toer. * 6 r., 3 kr., 8 r., 1 kr., 2 r. ―

29. toer. * 7 r., 1 kr., 9 r., 1 kr.,

2 r. ― 30―35. toer geheel

recht zonder kralen. ― Met

den 36. toer beginnen de sterfiguren. * 3 r., 1 kr., 8

r. ― 38. toer. * 1 r., 1 kr.,

1 r., 1 kr., 1 r., 1 kr., 6 r.

40. toer. * 2 r., 3 kr., 7 r.

42. toer. Afwisselend 7 kr., 5 r. ― 44. toer als de 40.,

de 46. als de 38., de 48. als

de 36. toer. ― Deze figuren (36―48. toer) worden nog tweemaal, echter verzet liggende (zie de afb.) herhaald; dan breit men na eene tusschenruimte van 6 toeren den rand zooals aan den onderrand van de beurs, daar men van den 29. tot den 1. toer volgens de beschrij-

ving doch teruggaande werkt. In den laatsten toer van dit gedeelte van de beurs breit men gedurig 2 steken te zamen en begint dan het à jour patroon, het middelste gedeelte van de beurs, in 40 heen en

teruggaande toeren op de volgende wijze:

1. toer. Afwisselend minderen, omslaan. Van 2.―40. toer wordt

op dezelfde wijze gewerkt, doch men breit gedurig den steek met

den daarachter liggenden omslagdraad te zamen en

moet vooral zorgen, dat het getal steeds hetzelfde blijft. Na den 40.

toer sluit men de steken weder tot eene ronding en werkt het boven-

ste gedeelte van de beurs even als het onderste, met den eersten toer

beginnende, evenwel vermeerdert men het getal steken in dezen toer weder tot 120, daar men van elken steek en elken omslag 2 steken, en wel 1 r., 1 aver. breit. Als men den tweeden rand van het boven-

gedeelte van de beurs heeft vervaardigd, dan sluit men haar evenals een toon van een kous, volgens afb. No. 60 op bladz. 44 met de daarbij behoorende beschrijving op bladz. 46 van dezen jaargang af. De beurs wordt voltooid door een kwast van zwarte kralen aan de afgeronde zijde, eene franje van kralen aan de rechte zijde en met zijde oversponnen ringen, nadat men namelijk vooraf den rechten

rand van de beurs, door 1 toer vaste steken heeft dichtgemaakt.

Tusschenzetsels van frivolité.

Afb. No. 5 en 6. Haakgaren No. 60.

Het tusschenzetsel volgens afb. No. 5 wordt in

twee gelijke gedeelten of helften gewerkt. Men begint de

eerste hiervan als volgt: 10 dubb. kn. (elk uit 1 aver. en 1 r. be-

staande), 1 picot, 3 dubb. kn., 1 pic., 10 dubb. kn., sluit de rij knoo-

pen tot een ring, werkt nu op 1 d. afstand een tweeden gelijken ring, waarbij men in plaats van den 1 pic. den draad aan den 2. pic. van

den eerste vervaardigden ring verbindt, laat vervolgens een draad tus-schenruimte van ½ d. en herhaalt nu deze beide ringen op gelijke

wijze tot dat men de vereischte lengte voor het tusschenzetsel heeft

verkregen. Dan omwerkt men de verbindingsdraden tusschen de ringen, namelijk de langste telkens met 10,

de kortere elk met 4 dubb. kn., waarbij men voor dit doel den draad op een knoopnaald woelt vervolgens re-gelmatig afwisselend eens van boven naar onderen, den volgenden keer van onderen naar boven om den ver-

bindingsdraad

werkt, overigens even als bij gewoon

festonneeren te

werk gaat. Als vol-

gens deze aanwij-

zing de eene helft van het tusschen-

zetsel is voltooid, dan voert men op dezelfde wijze ook de tweede helft uit en verbindt ze vol-

gens de afbeelding door middel van de pic. aan de eerste

helft.

No. 3. Rand voor soutache.

Het fraaie effect

van het tusschen-

zetsel afb. No. 6 wordt door de lan-

gere en kortere pi-

cots verkregen.

Men werkt als

volgt: eerst een kleinen ring van 9 dubb. kn., 1 l. pic.

(lange picot), 3

dubb. kn., 1 l. pic,

No. 4. Gebreide beurs met kralen.

No. 6. Tusschenzetsel van

frivolité.

No. 5. Tusschenzetsel van frivolité.

No. 2. Rand voor soutache.