Kinder draagmantel van wit cachemir.
Afb. No. 31. Knippatr., voorz. van het Supplement No.
IV, Fig. 14.
De hiernevens afgebeelde draagmantel van wit cachemir met een
capuchon is met borduurwerk met blauwe zijde, met blauw zijden
festonnen en strikken versierd, en geheel en al met blauwe zijde ge-
voerd. Al naarmate het jaargetijde dit vereischt, kan men bij het ver-
vaardigen van dezen mantel wit of gekleurd cachemir met eene en-
kele zijden of eene dun gewatteerde voering of ook piqué nemen.
Het fatsoen is zeer eenvoudig en de mantel daarbij gemakkelijk uit
te voeren; men knipt hem met den capuchon er aan naar Fig.
14, en wel aaneen waarbij men de dunne lijn die het midden aan-
geeft op de schuin toegevouwen stof legt. Nadat het patroon dat
wij gedeeltelijk op het knippatroon hebben voorgeteekend geheel op de stof is overgebracht, begint men het borduurwerk met zijde van
de een of andere kleur met den point russe met den ketting- of platten steek uit te voeren. De buitenrand van den capuchon wordt niet geborduurd, maar slechts met de op Fig. 14 voorgeteekende festonnen versierd, die even als al de schelpen die om den mantel
heen loopen er eerst dan in worden gemaakt als de mantel met de
voering is voorzien, zoodat de rand van deze laatste met het fes-
tonneeren mede bevestigd wordt. Als men den mantel echter wat-
teert dan legt men om den rand van de voering een zijden koord
van dezelfde kleur als de zijde die men voor het borduursel gebruikt.
Neemt men piqué dan is voor dit laatste niets zoo doelmatig als
rood garen dat niet verkleurt of zwarte zijde. Is de mantel tot dus-
verre voltooid dan maakt men er de schuif op Fig. 14 voorgetee-
kend in, waardoor de capuchon gevormd wordt, en legt ten dien einde aan de verkeerde zijde langs de dunne gladde lijnen een taffen lintje
1 d. breed, waar het koord door heen gestoken wordt. Dit koord
moet natuurlijk van dezelfde kleur als het borduurwerk zijn en in
een strik of in twee kwasten eindigen. De schuif die dicht langs de
festonnen loopt dient om den capuchon aan den buitenrand toetehalen en
den einden van het lint worden in het midden door een strik aan el-
kaar verbon-den; door het koord dat zich in de andere
schuif bevindt
wordt de man-tel om den
hals dicht ge-
haald.
Twee brei-
patronen
voor kin-
derjaquet-
tes, enz.
Afb. No. 32
en 33.
Met grover of fijner grondstof uitgevoerd, zijn deze beide patro-
nen zeer geschikt, ter vervaardiging van jaquettes, bed- of wiege-
dekens, van wol vervaardigd voor onderlijfjes of kinderrokjes.
Beide worden heen en weder gebreid en de lengte naar verkiezing
opgezet.
Afbeelding No. 32. 1ste toer. * 6 recht, 3 averecht, 2 recht,
2 averecht. Van * af herhalen.
2de toer. Als de eerste toer, doch bij dezen toer, zijnde de andere
zijde van het werk, worden de averechte steken recht, en omgekeerd
de rechte averechts gebreid.
Zoo als de afbeelding aantoont, bestaat het patroon uit eene re-
gelmatige verzetting en afwisseling van rechts en averechts ge-
breide steken van deze beide toeren, en wordt tot de gewenschte
lengte voortgezet.
Afbeelding No. 33. Dit patroon wordt even als het voorgaande
heen en weder gebreid, en wel afwisselend 2 recht, 2 averecht; doch
bij elken toer komt het patroon 1 steek vooruit, zoodat hierdoor
schuin liggende strepen ontstaan, die telkens bij den 11den toer door
het omkeeren van het patroon tot spitse punten gevormd worden.
Gehaakte rozet voor een cachemiren doek met
borduurwerk.
Afb. No. 34. Patroon: keerz. v. h. Suppl. No. IX. Fig. 31.
De cachemiren doeken zullen voorzeker daar zij zeer solide
en élégant zijn nog lang in de mode blijven. Men draagt ze
even zooveel in drie als in vierkanten vorm, met den platten- en
kettingsteek met gekleurde of zwarte zijde geborduurd, en met kra-
len, kant, koord of chenille franje gegarneerd. Het oorspronkelijke
van het hierbij gevoegde model is een vierkante doek van zeer fijn
zwart cachemir 160 d. breed, rondom met eene een weinig geplooide
kant 24 d. breed omgeven. De bovenste, naar buiten omgeslagen
punt van den doek is met een borduurwerk van zwarte koordzijde
en kralen gegarneerd. Het middelpunt van het borduurwerk wordt door de gehaakte rozet later hierbij beschreven, onder afbeelding
No. 34 voorgesteld, gevormd. Het patroon van het borduurwerk ―
ook voor een halven doek te gebruiken ― wordt door Fig. 31 van
het Supplement tot op de helft voorgesteld, de door gladde lijnen
aangegeven omtrekken voert men met den kettingsteek uit, de bloe-
men en bladeren gedeeltelijk met den platten steek, de kleine tak-
ken volgens aanwijzing van het patroon met zwarte geslepen kralen en met den steelsteek. Van de eindpunten van den hoek of wordt de
smalle rand die door 2 bogen wordt aangegeven, nog 78 d. verder
voortgezet, en de fond van den doek, zoover de rand reikt met af-
zonderlijke bloempjes gevuld, die op regelmatige afstanden verdeeld
worden. De open gebleven ruimte in het midden van het hoekpa-
troon is voor de rozet bestemd, die van zwarte koordzijde zeer
stijf en zuiver gehaakt en na hare voltooiing met zwarte kralen zoo-danig moet worden opgenaaid, dat de verkeerde zijde van het
haakwerk naar boven ligt.
Verklaring van de rozet. (Afb. No. 34).
Over een platten cartonnen ring van een stroohalm breed en ruim
1½ d. in doorsnede haakt men als:
1ste toer. 50 vaste steken.
2de toer. (Op de verkeerde zijde van het werk.) * 5 kett., waar-
mede men 4 steken van den vorigen toer overslaat, 1 v. st. dus
in den 5den steek. Van * af nog 9 maal herhalen.
3de toer. 8 v. steken in elken kettingsteekboog van den vorigen
toer.
4de toer. Afwisselend 10 kett., 1 v. st.: de v. st. moet in de
holte van el-
ken boog ko-
men.
5de toer.
In elken ket-
tingst.boog van den vo-
rigen toer 14
v. st.
6de toer.
1 v. st. in
de holte van elken boog van den vo-rigen toer, gedurig 15
kettingste-
ken er tus-
schen.
7de toer. 19 v. st. in elken kettingsteekboog van den vorigen
toer.
8ste toer. * 9 h. v. st. in de eerste 9 steken van den eersten
boog van den vorigen toer, 9 stokjes in den 10den steek van den
boog, 9 h. v. st. in de daaropvolgende 9 steken van denzelfden
boog. Van * af nog 9 maal herhalen.
9de toer. * 1 v. st. in de holte van den eersten boog van den
vorigen toer, 10 kettingsteken, 1 v. st. in het middelste van de
volgende 9 st., 14 kettingsteken, 1 v. st. in hetzelfde st., 9 ketting-
steken. Van * af nog 9 maal herhalen.
10de toer. In elken kettingsteekboog van den vorigen toer 14
vaste steken.
11de toer. Afwisselend 5 kettingsteken, 1 v. st. met den ket-
tingsteek 2 of 3 steken van den vorigen toer overslaande.
12de toer. 1 v. st. in den middelsten steek van elken ketting-
steekboog van den vorigen toer, gedurig 5 kettingsteken er tus-
schen.
Ofschoon wij deze rozet van zijde vervaardigd, voor een midden-
figuur in een doek hebben bestemd, is zij evenwel nog voor ver-
[19 September 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 167
No. 36. Achterzijde.
No. 34. Gehaakte rozet voor een cachemiren doek met borduurwerk. Patroon keerz. v. h. Supplem. No. IX, Fig. 31.
Supplement No. IX, Fig. 40―45.
Blouse “Violetta.”
No. 32. Breipatroon.
No. 31. Kinderdraagmantel van wit cachemir. Knippatr. voorz.
v. h. Suppl. No. IV, Fig. 14.
No. 35. Voorzijde.
No. 33. Breipatroon.