De Gracieuse 19 March 1866 | Page 7

[19 Maart 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 67

4den en 5den pic. van de volgende ruit (van de punt af geteld), op de 7

laatste 1 blaadje, 8 kett., 1 h. v. st. tusschen den 2den en 3den pic. van dezelfde ruit. Men werkt nu terug: 5 kett., 1 v. st. in den voorlaatsten hiervan, 1 v. st. (dus 1 steek overslaande), 3 kett., 1 v. st. in den 5den van de laatste 8 kett. van de vorige rij; dit vormt eene kettingsteekpunt, waarvan men nog 2 op dezelfde wijze haakt; met de middelste slaat men

de beide blaadjes over, de laatste verbindt men daar, waar men den toer

begonnen heeft; dan werkt men 2 kett., 1 h. v. st., waarbij men op de

verkeerde zijde achter den 2den pic. in den laatsten toer van de ruit steekt,

nogmaals 2 kett., 1 v. st. dicht aan den pic. aan de punt van de ruit. Hierop haakt men nogmaals terug, 4 elk uit 6 kett. bestaande bogen,

waarvan men de 3 eerste elk aan de spits van de kettingsteekpunt, den laatsten dicht naast den bovensten pic. van de volgende ruit verbindt. Daarna haakt men 2 kett., 1 h. v. st. aan de andere zijde van dezen pic.,

zoodat de 2 kett. als een klein bandje er dwars over liggen, 2 kett., 1 h. v.

st. tusschen den 2den en 3den pic. Van * af herhaalt men tot aan het einde

van de rij ruiten en voltooit het tusschenzetsel door een gelijken toer aan

de andere zijde te werken.

Overtrek van kunstrozen voor een puddingvorm.

Afbeelding No. 36―39.

Ter vervaardiging van dit sierlijke werk verwijzen wij onze lezeressen

gedeeltelijk naar de beschrijving in de Gracieuse, No. 2 van dezen jaar-

gang, blz. 19, No. 38―40, en laten het verder aan haar eigen smaak

over, zoodat het de dames met behulp van de

afb. niet moeielijk zal vallen, de rozen in hare

schoonheid en verscheidenheid na te maken;

wij bepalen ons dus slechts tot de hieronder staande korte beschrijving.

Volgens ons model is de krans op een met groen perkaal overtrokken

dik cartonnen reep bevestigd en bestaat uit nagemaakte groene blade-

ren, als ook uit rozen en knoppen van zijden papier, in eene licht

gele en in verschillende roze schakeeringen vervaardigd. De ro-

zen worden volgens de bekende wijze van een strook zijden

papier gevormd, die men naar afb. No. 38 in bogen uit-

knipt; de insnijding hiervan moet evenwel nu eens meer,

dan weder minder diep genomen worden. Om de roos

te voltooien heeft zij een kelk noodig, dien men in

een bloemenwinkel koopen, of ook met groen

zijden papier omwoelen kan, en van boven

aan den steel van het ijzerdraad wordt aan-

gebracht. De knoppen vormt men vol-

gens afb. No. 39 van watten, die in een driehoekig papier gerold,

verder met bloemenpapier bekleed worden. De knoppen als ook

de bloemen worden afwisselend met mos en bladeren gegar-

neerd, de laatsten tevens van groen geglansd papier ge-

knipt en met eene dunne oplossing van arabische gom

bestreken. Eindelijk omwoelt men den ijzerdraadsteel

met groene wol, schikt bloemen en knoppen tot

afzonderlijke groepen en vereenigt deze dan aan

een dik met bruine wol omwoeld ijzerdraad.

Garnituur voor een panta-

lon voor dames.

Afb. No. 40 en 41.

In de vorige aflevering van

de Gracieuse gaven wij door

de afb. No. 27 een pan-

talon met een zeer lief

garnituur te zien,

waarvan wij on-

zen abonnées

eene meer

uitvoerige

beschrij-

ving

Gehaakte kant (guipure) met mignardise.

Afb. No. 34. ― Fijn garen, wit mignardise.

De vervaardiging van deze kant, die ter garneering van mutsen, blou-

sen, enz. uitmuntend geschikt is, wordt door het gebruik van het mig-

nardise aanmerkelijk veel gemakkelijker gemaakt. Zooals de afb. aantoont,

vormt het mignardise de bogen van de kant, waarmede men bij de uitvoe-

ring begint.

1ste toer. * 2 door 2 kett. gescheiden v. st. in de beide eerste oogjes van

het mignardise, 2 kett., 1 kl. st. (met driemaal doorhalen), 2 kett., 1 st.

(met viermaal doorhalen, terwijl men vóór de eerste maal dicht halen nog

1 kett. haakt) in de beide volgende oogjes, 2 blaadjes aan elkander (wat de

uitvoering van een zoodanig blaadje betreft, leze men de beschrijving van

den 2den toer van afb. No. 5), 1 v. st. in het derde daarop volgende oogje,

dus 2 oogjes oversl.; 3 kett., waarmede 1 oogje wordt overgeslagen, 1 v.

st., 7 kett., waarmede men 2 oogj. oversl., 1 v. st., 3 kett., 1 v. st. in het 2de

oogje; 1 blaadje, 1 v. st. in het midden van de beide eerst gewerkte blaad-

jes, 1 gr. st. (met vijfmaal doorhalen) in den middelsten st. van den uit 7

kett. bestaanden boog, 1 blaadje, 2 oogjes overslaan, 1 st. in het derde

oogje, 2 kett., 1 kl. st., 2 kett., 1 v. st. in het volgende tweede oogje, 2

kett. Van * af gedurig herhalen. ― Den 2den toer werkt men aan de andere

zijde van het mignardise van de insnijding van een boog af: 1 v. st. in het

tweede oogje, 4 elk door 2 kett. gescheiden v. st. in de 4 volgende oogjes,

* 2 pic. (voor elken picot haakt men 4 kett. en 1 h. v. st. in den 1sten

van de 4 kett.), daarna volgens 7, elk door 2 pic.

gescheiden kl. st. in de 7 volgende oogjes, 2 pic.,

5 elk door 2 kett. gescheiden v. st. in de 5 vol-gende oogjes, vervolgens de 2 volgende oogjes

in de insnijding van den boog overslaande, steekt men in het derde oogje

en werkt tevens in den laatst gehaakten v. st. 1 h. v. st., dan volgen er 3,

elk door 2 kett. gescheiden h. v. st., waarbij men gedurig in het vol-

gende oogje en tegelijk in den tegenover liggenden v. st. van den vori-

gen boog steekt, 2 kett., 1 v. st. in het volgende oogje. Van * af

herhalen. ― Den 3den toer werkt men weder op den 1sten toer.

* 1 h. v. st. in den middelsten van de 3 afzonderlijke v. st. van

een punt van den boog, 2 kett., 1 kl. st. in den volgenden

v. st., 2 door 1 kett. gescheiden naar beneden liggende

pic. (zie de beschrijving van het hierop volgende

entre-deux), 1 st. in het volgende st. van den

1sten toer, 1 kett., 2 door 2 kett. gescheiden

naar beneden gerichte pic., 1 kett., 1 gr. st.

in den middelsten st. van de 4 aan elkander

gehaakte blaadjes, 1 kett., 2 door 1 kett. gescheiden pic. naar be-

neden, 1 kett., 1 st. in het volgende st., 2 door 2 kett. geschei-

den pic. naar beneden, 1 kl. st. in den volgenden v. st., 2

kett. Van * af herhalen. ― 4de toer. Afwisselend 1 kl. st.,

1 kett. waarmede men telkens 1 st. van den vorigen toer

overslaat, de bovenste lus van den kett. van den pic.

wordt hierbij als 1 steek gerekend. – 5de toer. 1 kl.

st. op het 1ste kl. st. van den vor. toer, 1 kett.,

1 kl. st. op het volgende kl. st., 1 pic. (naar

boven).

Gehaakt guipure

entre-deux.

Afb. No. 35. ― Haakgaren

No. 60 of 70.

Dit entre-deux be-

staat uit eene rij ruiten

aan elkander ge-

werkt, die elk

van het mid-

den af met

een op-

zetsel

van

No. 40. Garnituur voor een pantalon voor dames. Oorspr. grootte.

No. 41. Bewerking van de

hoogliggende ruiten van

het garnituur afb. No. 40.

6 steken

begonnen

worden. Op

dit opzetsel werkt

men 4 heen- en te-

ruggaande toeren elk

uit 5 v. st. bestaande,

waarbij men gedurig door

den geheelen steek steekt.

Dan haakt men nog 2 of 3 h. v.

st. terug tot op het midden van

eene buitenzijde van de zoo even ge-

vormde kleine ruit, vervolgens 6 kett.,

die voor een stokje gerekend worden; * 2

kett., 1 pic. naar beneden (dat is: men werkt

5 kett., legt de kettingsteken naar beneden van

de linker naar de rechter zijde en verbindt deze

door 1 h. v. st. in den eersten van de 5 kett. tot eene

lus), 2 kett., 1 pic. naar beneden, 9 kett., 1 h. v. st. in

den volgenden hoek van de kleine ruit, dan teruggaande

op de 7 eerste van de 9 kett.: 1 h. st., 1 kl. st., 3 st. (met 4

maal doorhalen), 1 h. st., 1 v. st. (dit vormt een blaadje), 2

kett., 2 door 2 kett. gescheiden pic. naar beneden, 2 kett., 1 dubb.

st. (met 6 maal doorhalen), in het midden van de volgende zijde van

de ruit. Van * af nog 3 maal herhalen. Aan het einde hiervan haakt men

evenwel in plaats van 1 dubb. st. slechts 1 h. v. st. in het eerste uit 6 kett.

gevormde st. van dezen toer, en om tot den volgenden toer over te gaan,

nog 2 h. v. st. op de 2 volgende steken. Men werkt nu nog 3 toeren verzet lig-

gende h. st., elk door 1 kett. gescheiden. De eerste van deze toeren telt 40 st., dus

aan elke zijde van de ruit 10, waarvan er 2 op elk punt van het blad moeten komen.

In de beide volgende toeren meerdert men op dezelfde wijze, opdat de ruit goed van

vorm worde. Ook haakt men in den laatsten toer volgens aanwijzing van de afb. aan

elke zijde 5 picots, terwijl men op de overeenkomende plaats tusschen de 2 st., in plaats

van 1, 5 kett., dan 1 h. v. st. in den eersten hiervan werkt. Daar, waar de ruiten aan

elkander worden verbonden, dat gedurig bij het werken van de volgende ruit geschiedt,

blijft de pic. zoo als duidelijk zichtbaar is, weg. Nadat men een genoegzaam getal ruiten

voor het entre-deux vervaardigd heeft, verbindt men deze aan elke buitenzijde door den volgenden toer: men verbindt den draad tusschen den 2den en 3den pic. (van de bui-

tenste punt van eene ruit naar de linker zijde geteld), en werkt: 15 kett., 1 h. v. st. tus-

schen den 4den en 5den pic. van dezelfde ruit, dus 2 pic. overslaande; op de 7 volgende van de 15 kett. werkt men teruggaande 1 blaadje, dan 7 kett., 1 h. v. st. tusschen den

beloof-

den. Wij

stellen dus in

dit nummer met

de afb. No. 40 een

gedeelte van het gar-

nituur in oorspr. grootte

voor. Het bestaat uit kan-

ten entre-deux 2 d. br.

en uit reepen fijn batist 3 d. br.,

telkens afwisselend, en met smalle

schuine reepjes met den vischgraat-

steek bevestigd, aan elkaar verbonden.

Van onderen heeft het garnituur eene kant

3 d. breed, waarvan het aanzetten door een

smal schuin reepje wordt bedekt. In het batist

komen in regelmatige rijen, vlakke en hoogliggende

ruiten met een open randje er omheen voor. Het

spreekt van zelf dat dit batisten entre-deux afzon-

derlijk en ook door meer rijen ruiten te nemen, in alle

breedten ter versiering van négligé-jassen of andere artikelen

van het linnengoed gebruikt worden, en men in plaats van

kanten entre-deux ook geborduurd tusschenzetsel kan gebruiken.

Om dit garnituur te vervaardigen, knipt men eerst van fijn batist

afzonderlijke schuine reepen elk 4 d. lang en 3 d. breed. Daarna deelt

men elken schuinen reep naar de afb. No. 41 in kleine ruiten, door steeds

op een afstand van ¾ d. telkens 3 draden van de stof in eene kruise-

lingsche richting er uit te trekken. Nu knipt men van wit katoenen veterband,

vierkanten elk ¾ d. groot, legt telkens om de andere, een van deze stukjes op een

batisten ruit, en overspant het veterband kruiselings met fijn katoen, door telkens

vier der losliggende draden van de stof van twee evenwijdig loopende zijden van de

ruit, op te nemen. Hierdoor ontstaan op de rechter zijde van het werk stiksteken en komt de ruit hoogliggend voor. De afb. No. 41 toont de trapsgewijze bewerking van het

entre-deux aan. Een der ruiten is er geheel voltooid op voorgesteld.

Naamcijfers. Wit borduurwerk.

Afbeelding No. 42.

De bloementak wordt met fijn wit borduurkatoen in fransch borduursel uitgevoerd;

het binnenste van het medaillon, waarin de letters zich bevinden, als ook de gestipte

reep in de kroon, met kleine stiksteken gevuld.

No. 42. Naamcijfers.

Wit borduurwerk.

No. 43. Patroon in application voor

een rugkussen.