gen van de kroon van de bloem zijn aangegeven. Daarna haakt men weder 2 toeren v. st., in elken steek van den vorigen toer 1 steek, dan laatsten toer weder over ijzerdraad. De stamper van de bloem wordt van witte koordzijde met v. st. op een opzet-
sel van 3 steken in 10 spiraalvormige toeren ver-
vaardigd, waarbij men in de 5 eerste eenige steken
meerdert, in de 5 andere weder een gelijk getal af-mindert; de 3 steken van den laatsten toer worden bij het bevestigen van den draad te zamen gehaald,
zoodat hierdoor een in het midden dik, aan de einden
afgespitst pijpje verkregen is. Nadat de bloem door
afzonderlijke lange steken van witte zijden de straal-
vormige versiering verkregen heeft (wij laten deze
aan twee bogen van de bloem, afb. No. 31 ontbre-
ken, om aldaar de steken duidelijker te doen voor-
komen), bevestigt men den stamper van binnen in
den kelk en dezen wederom met het ondereinde in
een klein kokertje, dat met groene wol in 3 of 4 kringvormige toeren v. st. over ijzerdraad vervaar-
digd is; het einde van het ijzerdraad wordt met groene wol omwoeld en moet tot steel voor de bloem dienen. Voor elken knop van de bloem zet men 5 steken op, haakt daarop in de rondte 3 toeren v. st., waarin men langzaam 5 steken meerdert, dan 2 toeren stokjes, waarbij in elken steek 1 steek ge-
meerderd wordt, voorts 1 toer st. in hetzelfde getal steken; deze toer vormt het midden van den knop; hierna werkt men de andere helft van den knop de
toeren teruggaande volgende, en natuurlijk in eene
tegenovergestelde bewerking, dus steeds afminde-
rende. Aan het ondereinde voorziet men den knop van een groen kokertje en een steel van ijzerdraad even als de bloem. Afb. No. 31 stelt bloem en knop in oorspronkelijke grootte voor. De bladeren wor-den van verschillende nuancen groen en met den geribden haaksteek, dus in heen en teruggaande toeren ― waarbij men gedurig in de achterste lus van een steek van den vorigen toer steekt ― uitge-voerd. Voor een blad volgens de grootte van afb. No. 32 zet men 23 steken op, haakt daarop terug, den laatsten opzetsteek overslaande en over het ijzerdraad als 1ste toer v. st., namelijk in elken steek
van het opzetsel 1 v. st., ―zooals vermeld is ― gedurig in de achterste lus van den steel stekende. Voor den 2den toer omkeerende, haakt men (nu zonder ijzerdraad) 1 kett., dan 17 v. st., 3 h. v. st., de 2 nog overige steken van
den 1sten toer overlatende, keert men nogmaals met 1
kett. het werk om en haakt in den 3den toer, de h. v.
st. van den vorigen toer overslaande: 3 h. v. st.,
daarna v. st. tot aan het einde
van den toer. De 4de toer is
evenals de 2de toer, echter
nu 15 v. st. en 2 h. v.
st., zooals de 2 laatste
steken van den vo-
rigen toer weder onbewerkt blij-
ven. Hiermede is eene helft van
het blad vervaardigd. Daarna
knipt men den draad af,
legt hem in dezelfde
richting met het einde
van den laatsten
toer aan de te-
genovergestel-
de zijde, dus
aan de
opzetsteken weder op nieuw aan en ver-
vaardigt nu met de 3 reeds afzonderlijk
beschreven toeren de tweede helft
van het blad, dat natuurlijk
nauwkeurig met het eerste
moet overeenkomen. Bij het
eindigen van den 3den
toer haakt men aan den
ondersten dwarsrand
van het blad eenige
h. v. st. tot aan
het midden,
keert met 1
kett. om en om-
geeft nu het gehee-
le blad met 1 toer v.
steken over ijzerdraad,
waarbij aan de onderste
hoeken, alsook aan de punt
van het blad eenige steken ge-
meerderd moeten worden. Het eene
einde van het ijzerdraad wordt met
groene wol omwoeld en als steel voor
het blad gebruikt. Nadat men ook een aan-
tal afzonderlijke groene kokertjes en ranken
― zooals afb. No. 32 aantoont ― vervaardigd
heeft, de ranken van dun ijzerdraad met groene
zijde oversponnen, die men voor het krullen over een
breinaald windt, schikt men naar eigen smaak en met
behulp van afb. No. 29, bloemen en loof in groote partijen
en bevestigt ze aan lange stelen ijzerdraad, die men gedeel-
telijk door de stokjes van het chassinet vlecht, gedeeltelijk door
ijzerdraad er aan bevestigt worden. Om moeite en tijd te bespa-
ren, kan men door het chassinet ook kunstbloemen en bladeren, of
klimop bladeren en bessen winden. Voorts zullen wij in een van
de volgende nummers, eenige gemakkelijk uit te voeren eikebladeren,
alsook een ander niet minder fraai patroon voor een vensterchassinet ― ter
nabootsing van het geschilderde glas ― aan onze lezeressen aanbieden.
Vignetten voor het teekenen van keukenhanddoeken.
Afbeelding No. 33―35.
Door de drie vignetten onder afb. No. 33―35 gegeven, zullen wij ons den dank van
zorgvuldige huisvrouwen verwerven. Dit borduurwerk dat in verschillende soorten van keu-
kenhanddoeken kan worden aangebracht, zal de dienstboden aanzetten, om de in de
keuken gebruikt wordende handdoeken van elkander te onderscheiden en alzoo niet met el-kaar te verwisselen. Het vignet op afb. No. 33 gegeven, is bestemd om op de handdoeken voor het zilverwerk, No. 34 voor messen en vorken, No. 35 voor de potten en pannen te
nituur. Om den hals wordt echter slechts een veter-
bandje gelegd. De mouw wordt van 39 tot 40 en van
41 tot 42 aan elkaar genaaid, en de onderrand ge-
garneerd, de elleboogsnaad op de bovenzijde met veterband versierd, waarna men de mouw in het
armsgat zet, 42 moet op 42 van het voorstuk val-
len. Aan de hoeken van het uitsnijdsel van den hals
worden haken en oogen gezet.
Fig. 2. Jurkje voor meisjes van 1―3
jaar. Dit bestaat uit wit en blauw gestreept fou-
lard, het garnituur uit ruches van schuine reepen uitgetande blauwe taf 4 d. br., die zoodanig op het jurkje zijn gelegd, dat het een nauwtoeloopend kleedje gelijkt, waartoe de rok aan den voorkant
niet geplooid, en onmiddellijk aan de vierkant uit-
gesneden taille gezet, niet weinig bijdraagt. Onder de
laag uitgesneden taille wordt een neteldoeksche che-
misette gedragen met smalle plooitjes voorzien.
Voor de taille kan men de knippatronen gebruiken
van het kinderjurkje fig. 5, bladz. 82 van de Gra-
cieuse.
Vensterchassinet.
Afb. No. 29―32. Spaansch riet, zephirwol in ver-
schillende levendige kleuren en in eenige schakee-
ringen groen, groen taffen lint, witte koord-
zijde, witte tulle, neteldoek, wit borduur-
katoen en zwarte naaizijde.
Een pauw in sierlijk wit borduurwerk, van bont
gekleurde gehaakte klokken en bladeren omgeven,
vormt volgens ons model een fraai en smaakvol ven-sterchassinet, en des te meer aanbevelenswaard,
omdat de meeste bestanddeelen door de vrouwenhand
vervaardigd kunnen worden. Het geraamte van het
chassinet is van afzonderlijke rieten stokjes in elkan-
der gezet (zoogenaamd spaansch riet) elk van 1 d.
dikte in doorsnede; de lengte van de stokjes wordt
overeenkomstig de lengte van de glasruit waarvoor
men het wenscht te bezigen genomen; volgens ons
model vormt het een vierkant ter grootte van 50 d.,
doch de vorm hiervan kan zonder eenige zwarigheid
tot een lankwerpig vierkant veranderd worden. De
ligging van de stokjes, waarvan viermaal telkens
2 het buitenste raam, vier kortere van binnen
eene schuine ruit vormen die het borduurwerk
insluit, is volgens de afb. gemakkelijk te volgen.
Om de afzonderlijke stokjes met elkander te
verbinden, maakt men aan de vereenigings-
punten van elk stokje eene insnijding van
ongeveer 1 d. lengte en ½ d. diepte,
zoodanig, dat telkens 2 stokjes
met de insnijdingen op elkander
gelegd, geen dikkere door-
snede verkrijgen, dan een
afzonderlijk stokje; dan
overspant men aldaar
de stokjes kruis-
gewijze met smal groen taffen
lint of zooveel mogelijk van
gelijke kleur als het riet,
zooals afb. No. 29 op
enkele plaatsen dui-
delijk doe zien, de einden van
het lint worden te zamen ge-
knoopt, de knoop moet ―
weinig zichtbaar ― on-
der de dwarsloopende
stokjes liggen. Na-
dat het geraamte
op deze wijze
voltooid is,
vervaar-
digdt men eerst het bor-
duurwerk dat de mid-
delste ruit vult,
waarvan afb. No.
30 het patroon
geeft. vol-
gens ons mo-
del is ― ter ver-
krijging van een
dun luchtig weefsel ―
de tulle die voor de
grondstof moet dienen,
dubbel genomen. Voor het
patroon, als ook den buitenrand
van de ruit, wordt fijn neteldoek
genomen, de dikke wit voorkomende
gedeelten van het patr. worden dik ge-
borduurd, de dunnere dicht gecordon-
neerd; de afzonderlijke zwarte lijnen voert
men met fijn zwarte naaizijde in point
russe, de kleine zwarte kringen in den staart van
den vogel met den platten steek uit, de oogen worden
door een zwarte kraal, de omgeving door knoopjes en
eene gecordonneerde lijn van zwarte zijde, op dezelfde wij-
ze wordt ook de spleet van den snavel gevormd. De ruit ver-
krijgt tot afsluiting eene rechte gecordonneerde lijn, als ook ge-
136 DE GRACIEUSE. [19 Juli 1866. 4e Jaargang.]
No. 29. Chassinet.
No. 31. Gehaakte
bloem en knop.
Bij afb. No. 29.
festonneerde bogen met kleine vetergaatjes. Daarna knipt men
buiten het patroon het neteldoek volgens afb. No. 30 uit en spant de
ruit volgens afb. No. 29 door middel van een groen zijden koordje aan
de 4 binnenste schuine stokjes van het chassinet. Nu blijft nog het groot-
ste gedeelte van het werk, het loof en de omwinding der bloemen, ter ver-
vaardiging over. Men haakt hiervoor eerst een aantal afzonderlijke klokken en
knoppen van wol in verschillende levendige kleuren. Met den kelk van de bloem
beginnende, zet men 5 steken op, verbindt deze tot eene ronding en haakt daarop
gedurig in de rondte 8 toeren vaste steken, nu en dan 1 steek meerderende, totdat de
8ste toer 14 steken telt; dan keert men om en haakt teruggaande voor de kroon van de
bloemen met inlegging van een dun ijzerdraad eerst 2 toeren v. st., waarbij men nogmaals
hier en daar 1 steek, namelijk in den 1sten toer 6, in den 2den toer 5 steken meerdert, zoo-
dat de tweede toer 25 steken moet hebben. In den nu volgenden 3den toer (zonder ijzer-
draad) van de bloem, werkt men: * 1 v. st. in den 1sten, 1 half en 1 geheel st. in den 2den, 3 dubb. st. (met tweemaal omslaan) in den 3den, 1 geheel en 1 half st. in den 4den, 1 v. st.
in den 5den steek van den vorigen toer. Van * af nog viermaal herhalen, waarmede de 5 bo-
No. 32. Gehaakte
blad en bloesem.
Bij afb. No. 29.
No. 30. Borduurpatroon voor de
middelrui van het chassinet.
Bij afb. No. 29.