draad b van boven naar onderen en door de lus van den duim terug.
Afbeelding No. 111. Het opzetten van de steken. Een zeer eenvoudig opzetten, dat gewoonlijk bij wolwerk gebezigd wordt. Voor het uitvoeren hiervan voert men de naald on-
der den draad a volgens de afbeelding van on-deren naar boven door, laat daarna den draad van den vinger
er onder glijden, steekt dan den duim op de plaats “punt” weder on-
der den draad door, haalt laatstgenoemde strak aan, waardoor de steek wordt aangehaald en neemt tot vorming van de nieuwe lus den draad ook met den wijsvinger op de plaats met b aangewezen
weder op.
Afbeelding No. 112. Het opbreien. Dit laatste soort van opzet-
ten geschiedt met twee naalden. Men begint het opbreien even als het
overige opzetten, dan neemt men de naald met den opzetdraad in de linker-
hand, legt dan draad evenals bij het breien over den linker wijsvinger, neemt eene tweede naald en breit nu den steek van de linkernaald, zonder hem van deze te laten afglijden, af. De lus van de rechternaald wordt, de pijl vol-
gende op de linkernaald genomen, zon-
der laatstgenoemde er uit te halen, dan volgens de afbeelding als de eerste steek
afgebreid, enz.
De wijze van het kousen breien ach-
ten wij bekend genoeg, daarom deelen wij slechts eenige verschillende soorten van hielen en toonen voor een kous mede.
2. Hielen voor kousen.
Afbeelding No. 114. Deze hiel wordt
gedeeltelijk in de rondte, dat is met het voetblad in verband, gedeel-
telijk op zich zelf in heen en teruggaande toeren gebreid. Voor het
begin hiervan moeten, evenals voor elken hiel, de steken in een gelijk
getal op de vier naalden van het werk verdeeld worden. Dan breit
men den hiel met alle vier de naalden in de rondte, waarbij
men aan het begin van de laatste en aan het
einde van de eerste naald van een toer
telkens 1 steek meerdert. Dit meerderen wordt nog 13 maal telkens na 2 toeren tus-
schenruimte uitgevoerd. Daarna neemt men de 12 middelste steken (aan beide zijden van het naadje) op een afzonderlijke naald en
breit nu met deze steken heen en weder)
1 toer recht, 1 averecht) den hiel, waarbij men in de 16 eerste toeren aan
het einde van elken toer telkens 1 steek mindert, daar men den laatsten van
de afgedeelte steken met den eer-
sten van de steken die zich op
de zijnaalden bevinden te zamen breit en na deze den volgenden steek afhaalt of afbreit. In de volgende toeren breit men zon-
der te minderen gedurig een van de zijsteken bij de steken van den hiel mede. Dan eindigt men den hiel, daar men in elken toer telkens een van de nog voorhan-
den zijnde steken met de laatste steken van den hiel te zamen
breit. Deze minderingen moeten niet evenals de eerste naar beide zijden vooruitkomen, maar op de zijsteken in eene rechte lijn loopen.
Afbeelding No. 113. Deze hiel, die om goed te zitten tamelijk
lang moet wezen, onderschiedt zich van den gewonen door den kleinen hiel. Na den laatsten toer van den heen en weder gebreiden hiel neemt men de 22 middelste steken (aan beide zijden van het naadje) op eene afzonderlijke naald. Dan breit men met deze steken heen en teruggaande den kleinen hiel, waarbij men gedurig in den toer die recht gebreid wordt den 4. en 5. en den 19. en 20. steek
te zamen breit, aan het einde van elken toer breit men telkens
een van de overige zijsteken mede, zoodat de minderingen aan beide zijden zich in eene rechte rich-
ting voortzetten. Als op deze wijze alle zijstukken zijn gebruikt, dan neemt men even als bij een ge-
wonen hiel al de kantsteken aan beide zijden op de naald en werkt op de reeds bekende wijze voort.
3. Toonen voor een kous.
Het minderen aan den toon ge-
schiedt gedurig door overhalen, dat is men haalt den eersten steek af, breit den volgenden, haalt
dan den afgehaalden over den ge-
breiden steek. Bij den toon van afbeelding No. 115, wordt in den eersten toer van de minderingen telkens na 7 steken tusschenruimte geminderd; dan volgen er 7 toe-
ren zonder minderen, daarna we-
der een toer minderen. Doch daar de minderingen gedurig in dezelfde richting worden voortgezet, ver-
mindert het getal steken tusschen de minderingen telkens met 1 steek. Insgelijks verminderen de toeren
tusschenruimte ook ge-
durig met 1 toer, totdat de kous met 1 toer min-
deren eindigt.
Afbeelding No. 116. Voor de uitvoering van dezen toon, verdeelt men de steken gelijk-
matig op vier naalden, en mindert gedurig
aan het begin van elke naald. Deze mindering wordt regelmatig na een toer tusschenruimte her-haald en komt in elken volgenden toer van de mindering een steek naar de linkerzijde meer voor-
uit, zoodat in verloop
van het werk de min-
dering in de rondte loo-
pen.
Afbeelding No. 117.
De minderingen aan
dezen toon vormen eene vierpuntig ster. Hij wordt door op de be-
stemde plaats, gedurig
2 steken te zamen te breien, uitgevoerd. Men begint de minderingen
eerst aan het begin van elke naald en herhaalt dit gedurig telkens na
4 toeren tusschenruimte. In alle mindering toeren die na den 1. geminderden toer vol-
gen wordt tweemaal en wel aan beide zij-
den van de eerst geminderde steken ge-
minderd. De eerste van de beide minderin-
gen wordt doorgaande in eene rechte rich-ting boven de voorgaande mindering uitge-voerd, de tweede mindering komt bij elken toer van de mindering telkens 1 steek maar naar de linkerzijde vooruit. Na 11 toeren
geminderd te hebben eindigt men den toon, daar men aan het einde van elke naald
eens mindert (dat is men haalt gedurig den 1. steek afb, breit den volgenden en haalt
den afgehaalden over den gebreiden steek). In het volgende nummer van de Gracieuse zullen de aangevangene onderrichtingen worden voortgezet; het zal nog eenige
fraaie soorten van hielen, toonen, als ook kousenranden bevatten, voorts het inbreien
van naamcijfers leeren.
Rand ter garneering van kleederen, gordijnen,
antimacassers enz.
Wit borduurwerk. Afbeelding No. 2.
Deze rand is eene fraaie garneering aan ne-
teldoeksche kleedjes, gordijnen, antimacassers, een weinig smaller ook voor blouses, kinder-
kleederen enz. aan te bevelen. Volgens ons
model is de rand op wit neteldoek gewerkt. Onder de bladeren en bloemen van het patroon
wordt wit shirting gelegd, dat op de rechte zijde met festonneersteken van wit katoen bevestigd wordt. Deze steken teekenen tevens de omtrekken van de bla-
deren en bloemen af, de stelen en aderen hiervan worden door steelsteken ge-
vormd. Na voltooiing van het borduurwerk knipt men het shirting langs de
omtrekken weg.
Ceintuur met kralen
geborduurd.
Afbeelding No. 3 en 4. Knippat. voorz.
v. h. Supp., No. XIII, Fig. 32.
Afbeelding No. 3 toont een ceintuur
van doelmatigen vorm aan. Zij is van zwart zijden reps, met zwarte kralen op-
genaaid, met stijf carton en eene zwart
taffen voering voorzien. Fig. 32 geeft
de helft van de ceintuur benevens eene figuur van het patroon voor de kralen versiering aan. Het dichtmaken van de ceintuur wordt van voren in het midden door eene rozet bedekt, door afbeelding No. 4 in oorspronkelijke grootte voorge-steld. De grondvorm van deze rozet is
een houten ring van 7 duim in doorsnede, die met taf overtrok-
ken en met dik en dun rond zij-
den koord, voorts met groote en kleinere geslepen zwarte kralen gegarneerd is. De groote kralen
omgeven op regelmatige afstanden den buitenrand van de rozet, de kleinere worden elk afzonderlijk aan de einden van een eindje koord van 5 of 6 d. lengte bevestigd,
die in de helft van de lengte te zamen gelegd en volgens de af-
beelding aan den binnenrand van den houten vorm worden aange-
bracht.
Vlechtwerk van touw
voor kleedjes onder
lampen enz.
Afbeelding No. 8.
Afbeelding No. 8 stelt het be-
ginnen (midden) van een kleedje van touw gevlochten voor, en toont tevens de uitvoering van het vlechtwerk aan. Ter vervaar-
diging hiervan worden 5 einden touw van vereischte lengte geno-
men, die op een kussen of iets dergelijks bevestigd en volgens de afbeelding tot eene russi-
sche vlecht worden geschikt, daar men de met 1 aangewezen draad in de richting van de ge-
stipte lijn, dwars over de zich
aan beide zijden bevindende dra-
den legt, dan op gelijke wijze met den draad 2 de beide naast aan liggende draden overkruist. Op
No. 7. Onderrokje aan het corset vast-
gemaakt. (Bij afb. No. 5).
No. 4. Rozet voor de ceintuur. Oorspronkelijke grootte. Bij afb. No. 3.
No. 11.
No. 10―12. Garnituren voor kleedjes en
rokken.
No. 12.
26 DE GRACIEUSE. [19 Januari 1867. 5e Jaargang.]
6. Gestikte rijen met strengen
katoen er tusschen voor het corset.
Bij afb. No. 5.
No. 2. Roos als garnituur aan kleederen, gordijnen, spreien enz. Wit borduurwerk.
No. 10.
No. 5. Corset voor kinderen
van 3 jaar. Beschrijving
en knippatr. voorz. van h.
Supplem. No. X. Fig. 29.
No. 9. Gestikt lijfje voor kinderen.
Beschrijving en knippatr. keerz. van het
Supplem. No. XIV. Fig. 69.
No. 8. Vlechtwerk van
touw voor kleedjes onder
glazan enz.
No. 3. Ceintuur met kralen borduur-
werk. Knippatr. voorz. v. h. Suppl. No. XIII, Fig. 32.