De Gracieuse 1862 | Page 35

DE BANKNOOT 27

daarbij tevens onder hare oogen eenen schat van wezenlijke en grondige kundigheden opdeed.

Intusschen had ook SIMON het geluk gehad, eenige afzonder-lijke lessen te krijgen, die goed betaald werden. Dit voortref-felijke gezin leefde toen in eene betrekkelijke onbekrompenheid; en daar men, eenmaal de allerdringendste behoeften te boven, arm of rijk is naarmate de behoeften die men zich schept en de levenwijze die men najaagt, kon men van SIMON en zijne vrouw bijna zeggen dat zij rijk waren. Met dankbaarheid aan de Voorzienigheid erkenden zij het bezit van datgene, hetwelk zij hadden kunnen ontberen toen het hun werd onthouden, maar oefenden nu ook naar hun vermogen weldadigheid uit in hunnen kring. Welligt echter leefden zij in dezen voorspoed te veel bij den dag van heden, zonder denken aan of letten op onvoorziene omstandigheden en tegenspoeden, zoodat zij ver-zuimden zich te wapenen tegen dan dag des kwaads. Ten laatste bleek het noodlottige van dit verzuim. Op zekeren tijd bezweek SIMON aan eene hersenontsteking; zijne vrouw was nu niet alleen ter prooit aan de doodelijkste ongerustheid, maar ook weldra aan de nijpendste zorg. Ofschoon zij in die dagen wel vertroost werd door sommige dier blijken van belangstelling en dier proe-ven van genegenheid, welke zoo krachtig werken op een neder-geslagen gemoed, zij zag zich niettemin gekweld door een nog veel grooter getal wonden, die aan haar verbrijzeld hart werden geslagen. Diegenen, welke genoodzaakt waren geweest om een geluk te eerbiedigen, dat de echtgenooten alleen aan zich zelv’ en elkander, geenszins aan iemand anders, verschuldigd waren, namen nu wraak over hun vroegere afgunst. Diegenen, welke vroeger een veroordeelend vonnis hadden uitgesproken over het huwelijk van twee jonge lieden zonder geldelijk vermogen, en die later hadden moeten bekennen, dat hun kwade voorspellin-gen door de uitkomst waren gelogenstraft, gaven nu hoog op van hun doorzigt, daar immers hun ongunstige blik in de toe-komst geregtvaardigd was door omstandigheden, die God alleen had kunnen voorzien.

Noch SIMON noch zijne vrouw hadden aanverwanten te Mar-doville. Wel stonden zij in algemeene achting wegens braafheid