De Gracieuse 18 November 1866 | Page 8

Deze paletot wordt, over elkaar gekruist, alleen aan de taille dichtgemaakt, en blijft verder open ten einde daaronder den rok te doen zien. Het voorstuk vormt een punt en wordt door middel van een gesp bij elkaar gehouden. De mouwen, de pelerine en de buiten-rand van den geheelen paletot zijn met violetkleurig zijden koord

gegarneerd.

Voor een meer eenvoudig toilet kan men ditzelfde model, ook de mouwen en de pelerine van drap duité ver-

vaardigen.

Africain. Zwart fluweelen hoed met gitten geborduurd en gegarneerd.

Cafetan. Dit model vormt van achteren eene rotonde en van voren een paletot, is aan de mouw langs de geheele lengte vastgenaaid, het garni-tuur er met slingers opgelegd, met zoogenaamde “boules de Milan” in het midden. Onder de rotonde bevindt zich een kleine zijden rug van den pa-letot, die dient om er de voorstukken

aan-, en eene kleine mouw in te zetten. Men kan dezen mantel van

drap duité of van donker blauw natté vervaardigen.

Dora d’Istria. Hoed van roze fluweel met een fluweelen dof, waarop zich een netje van zwarte gitten, “genre oriental,” bevindt.

Bloem van roze fluweel en bladeren met

kralen. Roze satijnen strikbanden.

L’eclair. Fluweelen paletot met korte zijpanden en van voren een punt. De rug is zeer lang en puntig. De onderrand is ge-garneerd met guipure, van voren smal, op zijde breed, waar zij wordt opgehouden door een figuur van passement met loover-tjes, tressen van galon, smalle ruches en

guipure.

Kaper “Peplos.”

Afb. No. 42. Knippatr., keerz. van het

Supplem. No. XII, Fig. 38―40.

De vorm “Peplos,” zoo zeer geliefd, komt ook bij kapers in aanmerking gelijk de afbeelding aantoont. Het model van rood cachemir en met eene dun gewat-teerde voering voorzien, bestaat uit een bodem en uit een kraag, deze laatste

sluit aan den onderrand met vier échar-pes af, die elk wederom in een kemelsharen kwast eindigen. Een gedeelte cachemir, mede in den vorm van eene écharpe, met een witte voering en eveneens met een kwast voorzien, ligt op den fond. Langs

al de buitenranden van de kaper loopen twee rijen wit zijden soutache. De ruimte tusschen deze rijen soutache is met af-zonderlijke kralen versierd, de écharpes zijn er daarentegen mede geparsemeerd. Men knipt uit bovenstof en foulard naar fig. 38 twee gedeelten voor den kraag, naar fig. 39 een gedeelte voor de écharpe

op den fond, naar fig. 40 de vier écharpes, die aan den kraag worden

gezet. De bodem wordt naar het knippatroon van de kaper “Napolitaine”

afb. No. 29 vervaardigd, de voering van den bodem en van den kraag

dun gewatteerd; in de eerste worden de watten in schuine ruiten doorge-

naaid. Hierna zet men de gedeelten der bovenstof als ook van de voering

elk van kruis tot punt aan elkaar en hecht de voering onder de boven-

stof. Men rimpelt den onderrand van den bodem van ster tot van achte-

ren naar de wijdte van den kraag in, waarbij men de voering van den

laatste niet meevat, maar er later zóó, dat de in-

slagen bedekt zijn, er op zoomt. Aan den buiten-

rand van de kaper wor-

den de voering en de bo-

venstof van de kaper te-

gen elkaar genaaid, de onderrand van den kraag moet echter vooraf, vol-

gens de overeenstemmende cijfers met de écharpes versierd worden. Hierna moet naar de afbeelding het bovengenoemde garni-tuur van soutache, kris-tallen kralen er opgelegd, de kemelsharen kwasten er aan gezet, en aan den

voorrand de écharpe, op dezelfde wijze versierd aan de kaper worden ge-

naaid. Het model wordt met haken en oogen dicht gemaakt.

Hoewel de ruimte in ons blad zeer beperkt is, zoo willen wij toch in korte woorden den hoofdzakelijken inhoud meedeelen van een bericht, door onze pa-rijsche correspondente ons toegezonden: de wijde paletot van zwart gewatteerd cachemir of persaan zal naar alle waarschijnlijkheid veel gedragen, de verschil-lende vormen “peplos” met wijde open mouwen zullen dezen winter nog weinig

gekozen worden; het is bijna zeker dat de korte

kleedjes het reis- en badseizoen overleven, de korte ja-pon past echter niet bij elke gelegenheid. Men voorziet kleedjes, jaquetten en paletots met mouwen in eene af-stekende kleur of van eene andere stof. Japonnen met

geeren worden met kleine ronde pelerines gedragen.

steek, daar deze voor bovengenoemde doel het meest gebruikt wordt en tevens den grond vormt voor het grootste getal patronen in dit

genre.

De tunische haaksteek, afb. No. 46, wordt in heen- en te-

ruggaande toeren gewerkt, waarvan er telkens twee 1 patr.toer uit-

maken. Op een opzetsel haakt men: den 1. toer. (Van de rechter naar

de linkerzijde). In elken steek 1 steek, die als lus op de naald blijft. ― 2. toer. (Van de linker naar de rechter zijde). Elke stekenlus van den vorigen toer wordt met een kettingsteek afgewerkt, men slaat hiervoor den draad die volgens afb. No. 46 achter de naald ligt om,

haalt hem door de beide naaste steken door, en zoo voort. Bij elke herhaling van den 1. toer werkt men de nieuwe lussen van de steken in loodrecht liggende steken van den voorlaatsten toer, waarbij men steeds boven de wa-

terpas liggende rij steken in steekt.

De golfsteek, afb. No. 47, onderscheidt zich van den gewonen

tunischen steek daarin, dat men in elken 1. Toer van een patroontoer

achter de waterpas liggende rij door den loodrechten steek steekt, waardoor de eerste reliefachtig naar de rechter zijde voorkomt.

Zie de afbeelding.

Voor den gaffelsteek, afb. No. 48,

wordt in elken 1. toer van een patroontoer voor elken steek dien men opneemt, eenmaal omgeslagen; in den 2. teruggaanden toer werkt men elken loodrechten steek van den vorigen toer met den draad die zich aan de rechter zijde bevindt, te zamen af. Bij het opnemen van de stekenlussen van elken 1. toer van een patroontoer steekt men gedurig door den loodrechten steek en den omgeslagen draad, aan de linker zijde liggende, van

den vorigen toer.

Bij de uitvoering van den groepsteek, afbeelding No. 49, werkt men op het opzetsel den 1. patroontoer (2 toeren) even als bij den tunischen steek, dan den: 3. toer. * Een-maal omslaan, telkens 1 stekenlus in de beide volgende steken van den vorigen toer, deze beide op nieuw opgenomen steken worden met 1 kett. te zamen afgewerkt, van * af herhalen. ― 4. toer. * 1 kett. door den 1. steek die op de naald is steken, dan 1 kett., den omslagdraad van den vorigen toer van de naald aflaten, van * af herhalen. ― 5. toer. * Eenmaal omslaan, 1 stekenlus in den los liggenden omgeslagen draad, 1 steek in den volgenden steek, deze beide op nieuw opge-nomen steken worden met 1 kett. afgewerkt, van * af herhalen. Afb. No. 49 stelt dezen toer in de uitvoering voor. Door de herhaling van den 3. en 4. toer wordt het patroon

voortgezet.

Afb. No. 50, A jour steek. 1. toer.

* Eenmaal omslaan, in elk van de beide vol-

gende steken 1 steek, van * af herhalen. ― 2. toer. * 1 kett. door de beide naast elkander zijnde steken, 1 kett., den omslagdraad van den vorigen toer van de naald aflaten, van * af herhalen. ― 3. toer. * Eenmaal omslaan, de beide steken in den vorigen toer te zamen gehaakt, worden door den omslagdraad gehaald

(op afb. No. 50 de steken 1 en 2 door de lus, die voor deze steken ligt), 1

steek in deze beide steken, 1 steek in den naast aan zijnden steek, die water-

pas ligt van den vorigen toer, van * af herhalen. ― Het patroon voortzet-

tende, werkt men afwisselend den 2. en 3. toer.

Beschrijving van

de parijsche

modeplaat.

Taillien. Ponceau fluweelen hoed, gegar-neerd met hanevederen

en gitten.

Truand. Wijde pa-letot van zwart dubbel

laken, aan den verkeer-den kant als met voering voorzien. Kraag van zwart astrakan, van ach-teren laag afhangende met kleine patten van galon. Van voren heeft de kraag het fatsoen van

den “col juge,” met kleine patten van galon.

Alexandrine. Hoed van ingerimpeld velours “mauve.” Op zijde een

witte veder. De randen zijn versierd met kralen.

L’exquis. Zwart fluweelen paletot, met punten uitgesneden en met kra-lengalon gegarneerd. De punten vormen elk vier bogen, een van achteren aan den rug, een aan elke zijde en een van voren. De twee einden galon op den rug vereenigen zich aan den hals, van voren insgelijks. Garnituur met kralen

geborduurd. De mouw heeft van achteren eene

punt. De rok is in hetzelfde genre versierd.

Zilda. Fluweelen hoed en gitten bloemen.

Balmoral. Nauwsluitende paletot (nieuw model)

van paars fluweelen. Mouwen en pelerine van paars satijn.

Fluweelen garneersel.

202 DE GRACIEUSE. [18 November 1866. 4e Jaargang.]

Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende knippatronen.

UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.

No. 42. Kaper “Peplos.”

Knippatr., keerz. van het Supplem. No. XII, Fig. 38―40.

No. 43. Breipatroon.

No. 41. Gehaakte rozet.

Bij afb. No. 23.

No. 44. Breipatroon.

No. 48. Gaffel-haaksteek.

No. 49. Gegroepeerde haaksteek.

No. 46. Tunische haaksteek.

No. 47. Gegolfde haaksteek.

No. 50. A jour haaksteek.

No. 45. Breipatroon.

No. 42. Gehaakte rozet.

Bij afb. No. 23.