laten; door hare eenvoudigheid kan zij aan beide doel beantwoor-
den. Het model is een vierkante doek met een fond van paarse wol en een rand van witte en paarse strepen, waarvan de laatste met een toer franje van beide kleuren wordt afgesloten. Daar de fanchon van het midden af gewerkt is, verkrijgt zij bij het toevouwen aan de
schuine lange zijde een stompen hoek (zie de afb.), die wanneer men de fanchon op het hoofd draagt, naar achteren moet komen. Men begint de fanchon met de paarse wol en een opzetsel van 4
mazen over het dunste knoophoutje. De mazen worden tot eene ronding gesloten; in den 1. toer van het werk meerdert men in
elke maas 1 maas, zoodat in elke maas 2 knoopen zijn; de hierdoor ontstane kleinere mazen blijven doorgaande in alle 80 toeren ― zooveel telt de fanchon ― voor het meerderen,
men werkt dus gedurig in elk van deze kleine mazen twee knoopen, zoodat elke toer met 4 mazen en elk wigvormig
gedeelte regelmatig met 1 maas vermeerderd wordt. De 40. toer telt dus 164 mazen. Met den 41. toer begint de rand, deze heeft 4 witte, 4 paarse strepen elk uit 5
toeren bestaande. Is de 80. Toer van de fanchon vol-tooid, dan wordt de knoopnaald met 5 wollen draden
(uit 3 paarse en twee witte draden bestaande) om-wonden, en men knoopt over het houtje van 4 d.
in omvang en elke maas 1 knoop.
Gehaakte ruit.
Afbeelding No. 40.
Deze ruit, eene nabootsing van gui-pure, is ter garneering van de blouse, afb. No. 23 bestemd zij kan evenwel
ter versiering van verscheidene lingeriën gebezigd worden. Men begint de ruit
met de 4 binnenste punten, * zet 6 steken op, slaat den laatsten er van
over en haakt in de 5 volgende steken: 1 v. st., 2 st., 2 dubb. st., en herhaalt van * af nog 3 maal. Met 1 h. v. st. verbindt
een smal taffen lintje, waarbij men er tevens een eind
omwoeld ijzerdraad inlegt. Daarna naait men in rond-
loopende rijen, en van uit het midden beginnende, de
ruches op den bodem en hecht tevens op kleine regel-
matige afstanden een lus van zeer smal blauw fluweelen lint
3 d. lang zoodanig mede, dat deze de ruches omvat. De bui-
tenste ruche moet in de geheele breedte over den bodem heenko-
men; op de plaats op fig. 24 met ster geteekend, hecht men een touffe
lussen en eenige gekrulde einden van blauw fluweelen lint. Twee einden
blauw taffen lint elk 76 d. lang 2½ d. breed, aan beide zijden met eene blonde of een ruche 1 d. br. omzet, worden op de plaats met ster geteekend op den bodem bevestigd en ongeveer 20 d. lager, onder den chignon door een strik
met einden van hetzelfde lint bij elkaar gehouden.
Hoek-étagère
met gebor-
duurde
lambrequins.
Afb. No. 35.
Knippatr. en tee-
kening van het
lambrequin:
keerz. van het
Suppl. No. XVI,
Fig. 46.
Afb. No. 35
stelt een étagère voor, die uit drie
gebogen hoekplank-
jes bestaat, en met
lambrequins versierd
en omgeven. Deze lam-
brequins kunnen het-
zij van gekleurde meu-belstof of van pluche,
reps of iets dergelijks vervaardigd en in het
laatste geval met aan ap-
plicationwerk versierd of
ook geheel door een bor-duurwerk met den kruis-
steek, vervaardigd worden.
De vorm van het lambrequin,
waarvan er drie voor genoem-
de étagère vereischt worden,
is door Fig. 46 aangegeven. Hiernaar knipt men van de ge-
kozen bovenstof en daarbij be-
hoorende voering, eerst van elk
twee gelijke gedeelten en wel elk
langs de middenlijn van het knip-
patroon in zijn geheel, dan insge-
lijks in zijn geheel nog een gedeelte,
echter zonder de afhangende patten,
dus aan den hoek in eene rechte lijn
afsnijdende. Het patroon, Fig. 46,
kan, zoodra het in de vereischte lengte
op de bovenstof is overgedragen, hetzij
in applicationwerk worden uitgevoerd,
daar men er alsdan de figuren van eene andere gekleurde stof gesneden op plakt en
met steel- of festonneersteken omgeeft, of
men werkt het, slechts de omtrekken in aan-
merking nemende, met soutache, veterband
of met den kettingsteek, of wel geheel in tapis-
serie, waarbij men b. v. de figuren met ponceau
vult, overigens zwart of omgekeerd, of eindelijk
alleen de omtrekken zwart, fond en figuren in twee
levendig van elkander afstekende kleuren werkt. De
stof alsook de kleuren moeten natuurlijk zooveel mo-
gelijk met de stoffeering van de kamer overeenkomen.
Na voltooiing van het borduurwerk worden de boven-
stof en de voering langs de buitenranden te zamen ge-
naaid, de beide grootste lambrequins aan de afhangende
einden elk met een grelotfranje versierd en eindelijk het
derde onderste lambrequin overeenkomstig de afb. ge-
schikt. Langs de buitenranden van de lambrequins wordt
een koord of veterband gelegd.
Gebreide schoenzool.
Afb. No. 36. Dik wit breikatoen, overgeschoten draadjes wol in
verschillende kleuren, niet te grove stalen breinaalden.
In het aanstaande koude jaargetijde kan deze warme schoenzool
van zeer veel dienst wezen. Zij is bestemd, om in schoenen in huis te
worden gedragen en wordt met grof wit katoen en gekleurde wollen dra-
den elk 4 d. lang, in heen en weder gebreide toeren geheel recht ge-
breid. Deze wollen draden worden gedurig drie te gelijk in eene tusschen-
ruimte van 3 toeren, dus in den 4. toer, telkens in den tweeden steek inge-
breid, zoodat de draden in twee einden van gelijke lengte, aan de eene zijde van het werk liggende en de zacht, pelsachtige versiering van de zool vormen. Men begint laatstgenoemde van voren aan de punt, evenwel worden de wol-len draden eerst in den 4. toer, zooals wij hier boven zeiden, ingebreid. Het getal van de opzetsteken hangt van de grootte van de zool af, deze wordt wederom overeenkomstig den schoen, waarin hij ingelegd moet worden, ge-nomen, doch een weinig kleine als deze vervaardigd. Het fatsoen van de zool wordt door meerderen en minderen verkregen, dit geschiedt gedurig in het midden van een der toeren, die zonder wollen draden gebreid zijn. Hoe dikwijls de verandering van het getal steken moet plaats hebben, hangt ge-
heel van den vorm van de zool af. Nadat de steken van den laat-sten toer zijn afge-kant, kamt men de wollen draden in de richting van den hiel
naar den toon uit.
Fanchon.
Knoopwerk.
Afb. No. 37. 8 lood
paarse ijs-, 4 lood
witte florawol, een
knoophoutje van 1½
d., een zoodanig van
4 d. in omvang.
Of deze sierlijke fanchon het hoofd of wel den hals bedek-ken zal, zullen wij aan den persoonlijken
smaak der dames over-
[18 November 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 201
men de laatste punt aan de eerste en haakt rondom de 4 punten afwisselend 1 v. st., 1 picot (dat is 3 kett.,
in den eersten hiervan 1 h. v. st.), met den laatsten telkens 1 steek overslaan; op elke punt moeten dus 5
picots komen, de middelste hiervan op de spits van de
punt. Daarna bevestigt men den draad en werkt op nieuw be-
ginnende, in den middelsten picot van elke punt 1 v. st., in de
insnijding hiervan 1 drievoudige stokje, gedurig 6 kett. er tusschen.
In den volgenden laatsten toer van de ruit haakt men * in de naastbij-
zijnde 6 kett. van den vorigen toer in elk 1 v. st., dan 5 kett., 2 v. st. door 5 kett. gescheiden in den volgenden steek, 5 kett. Van * af nog 7 maal her-
halen.
Tapisserie-patroon voor pantoffels.
Afb. No. 38.
Dit oorspron-kelijke patroon, dat met zwarte en roode wol met den kruissteek
wordt uitgevoerd,
is ter versiering van een pantoffel
bestemd.
Patroon
voor een
rand.
Afb. No. 39.
Het hierbij gevoeg-
de patroon, dat ter
versiering van tafel-
kleedjes, kinderklee-
deren enz. gebezigd kan worden, kan zoo-
wel met soutache en ve-terband, alsook met ge-
kleurde zijde, wol of ga-ren met den steel-, stik-
of kettingsteek worden
uitgevoerd.
Gehaakte rozet.
Afb. No. 41.
Even als de hier boven be-
schreven ruit is deze rozet
zeer geschikt voor de reeds ver-melde blouse. Men begint de
rozet met de drie binnenste blaadjes, * zet 4 kett. op en
haakt daarop terug, den laatsten kett. overslaande, 3 v. st. Van *
af nog 2 maal herhalen. Men be-
vestigt den draad en haakt op nieuw
beginnende: den 1. toer. 1 v. st. in
de spits van elk blaadje, gedurig 5 kett. er tusschen. Deze toer tot eene
ronding gesloten zijnde, verbindt men
den laatsten kett. aan den 1. v. st. van
dezen toer. ― 2. toer. In elken steek
van den vorigen toer 1 v. st. ― 3. toer. In elken steek van den vorigen toer 1 st.,
waarbij men gedurig in den geheelen
steek steekt, tusschen elk 1 kett. ― 4. toer.
* 5 v. st. in de 5 naaste steken van den vori-
gen toer; 1 v. st., 5 kett., 1 v. st., 7 kett., 1
v. st., de drie laatste v. st. in den volgenden
steek, 5 kett. Van * af nog 5 maal herhalen.
Men bevestigt den draad. ― 5. Toer. In elke
middelste lus 1 v. st., gedurig 10 kett. er tus-
schen. ― 6. toer. Afwisselend 1 st., 1 pic. (dat is
3 kett., 1 h. v. st. in den 1. Hiervan, met den laat-
sten telkens 1 steek van den vorigen toer overslaan.
Verscheidene breipatronen voor ka-
pers, pelerines, enz.
Afbeelding No. 43―45.
Op een opzetsel, waarvan de lengte overeenkomstig de be-
stemming van het werk wordt genomen, breit men heen en we-
der voor het patroon van
Afb. No. 43 den 1. toer Geheel recht. De eerste steek van elken
toer van dit, als ook van de volgende patronen worden afgehaald, de
laatste steek recht gebreid, beide steken worden dus in de beschrijving
niet meer vermeld. ― 2. toer. * 3 recht te zamen breien, 2 steken
meerderen, dat wil zeggen dat men in den volgenden steek eerst 1 recht,
dan 1 averecht, daarna weder 1 recht breit. Van * af herhalen. ― Deze
beide toeren vormen het patroon en worden in het vervolg gedurig her-
haald, doch de hierdoor ontstane kleine figuren moeten verzet komen, zoo-dat bij het volgende patroon van de 3 te zamen gebreide steken nu 3 steken worden gebreid, (dus weder 2 gemeerderd), en de 3 volgende steken die bij
den vorigen toer gemeerderd zijn, nu geminderd worden.
Afb. No. 44. 1. toer. Recht. ― 2. toer. * 2 aver., 2 steken verdraaid
te zamen breien, omslaan. Van * af herhalen. ― 3. toer. Recht, de omge-slagen draad van den vorigen toer wordt als een steek gebreid. ― 4. toer. Als de 2. toer, doch men slaat hierbij niet na, maar gedurig voor de 2 verdraaid te zamen gebreide steken om. Door de herhaling van deze 4 toeren
verkrijgt men de voortzetting van het patroon.
Afb. No. 45. 1.
toer. * 1 recht, omsl., 2 recht te zamen breien. Van * af her-halen. ― 2. Toer. Omsl., 2 r. te zamen breien (steek en om-slagdraad van den vo-rigen toer), 1 aver. Van * af herhalen. Deze beide toeren worden afwisselend
herhaald.
Verscheidene
haaksteken
voor kapers,
pelerines, enz.
Afb. No. 46―50.
Met deze haakste-
ken geven wij eerst de verklaring van den gewonen tunischen
No. 39. Patroon voor een rand.
No. 37. Fanchon. Knoopwerk.
Verklaring der teekens: zwart, ponceau.
No. 38. Tapisseriepatroon voor pantoffels.