De Gracieuse 18 November 1866 | Page 7

laten; door hare eenvoudigheid kan zij aan beide doel beantwoor-

den. Het model is een vierkante doek met een fond van paarse wol en een rand van witte en paarse strepen, waarvan de laatste met een toer franje van beide kleuren wordt afgesloten. Daar de fanchon van het midden af gewerkt is, verkrijgt zij bij het toevouwen aan de

schuine lange zijde een stompen hoek (zie de afb.), die wanneer men de fanchon op het hoofd draagt, naar achteren moet komen. Men begint de fanchon met de paarse wol en een opzetsel van 4

mazen over het dunste knoophoutje. De mazen worden tot eene ronding gesloten; in den 1. toer van het werk meerdert men in

elke maas 1 maas, zoodat in elke maas 2 knoopen zijn; de hierdoor ontstane kleinere mazen blijven doorgaande in alle 80 toeren ― zooveel telt de fanchon ― voor het meerderen,

men werkt dus gedurig in elk van deze kleine mazen twee knoopen, zoodat elke toer met 4 mazen en elk wigvormig

gedeelte regelmatig met 1 maas vermeerderd wordt. De 40. toer telt dus 164 mazen. Met den 41. toer begint de rand, deze heeft 4 witte, 4 paarse strepen elk uit 5

toeren bestaande. Is de 80. Toer van de fanchon vol-tooid, dan wordt de knoopnaald met 5 wollen draden

(uit 3 paarse en twee witte draden bestaande) om-wonden, en men knoopt over het houtje van 4 d.

in omvang en elke maas 1 knoop.

Gehaakte ruit.

Afbeelding No. 40.

Deze ruit, eene nabootsing van gui-pure, is ter garneering van de blouse, afb. No. 23 bestemd zij kan evenwel

ter versiering van verscheidene lingeriën gebezigd worden. Men begint de ruit

met de 4 binnenste punten, * zet 6 steken op, slaat den laatsten er van

over en haakt in de 5 volgende steken: 1 v. st., 2 st., 2 dubb. st., en herhaalt van * af nog 3 maal. Met 1 h. v. st. verbindt

een smal taffen lintje, waarbij men er tevens een eind

omwoeld ijzerdraad inlegt. Daarna naait men in rond-

loopende rijen, en van uit het midden beginnende, de

ruches op den bodem en hecht tevens op kleine regel-

matige afstanden een lus van zeer smal blauw fluweelen lint

3 d. lang zoodanig mede, dat deze de ruches omvat. De bui-

tenste ruche moet in de geheele breedte over den bodem heenko-

men; op de plaats op fig. 24 met ster geteekend, hecht men een touffe

lussen en eenige gekrulde einden van blauw fluweelen lint. Twee einden

blauw taffen lint elk 76 d. lang 2½ d. breed, aan beide zijden met eene blonde of een ruche 1 d. br. omzet, worden op de plaats met ster geteekend op den bodem bevestigd en ongeveer 20 d. lager, onder den chignon door een strik

met einden van hetzelfde lint bij elkaar gehouden.

Hoek-étagère

met gebor-

duurde

lambrequins.

Afb. No. 35.

Knippatr. en tee-

kening van het

lambrequin:

keerz. van het

Suppl. No. XVI,

Fig. 46.

Afb. No. 35

stelt een étagère voor, die uit drie

gebogen hoekplank-

jes bestaat, en met

lambrequins versierd

en omgeven. Deze lam-

brequins kunnen het-

zij van gekleurde meu-belstof of van pluche,

reps of iets dergelijks vervaardigd en in het

laatste geval met aan ap-

plicationwerk versierd of

ook geheel door een bor-duurwerk met den kruis-

steek, vervaardigd worden.

De vorm van het lambrequin,

waarvan er drie voor genoem-

de étagère vereischt worden,

is door Fig. 46 aangegeven. Hiernaar knipt men van de ge-

kozen bovenstof en daarbij be-

hoorende voering, eerst van elk

twee gelijke gedeelten en wel elk

langs de middenlijn van het knip-

patroon in zijn geheel, dan insge-

lijks in zijn geheel nog een gedeelte,

echter zonder de afhangende patten,

dus aan den hoek in eene rechte lijn

afsnijdende. Het patroon, Fig. 46,

kan, zoodra het in de vereischte lengte

op de bovenstof is overgedragen, hetzij

in applicationwerk worden uitgevoerd,

daar men er alsdan de figuren van eene andere gekleurde stof gesneden op plakt en

met steel- of festonneersteken omgeeft, of

men werkt het, slechts de omtrekken in aan-

merking nemende, met soutache, veterband

of met den kettingsteek, of wel geheel in tapis-

serie, waarbij men b. v. de figuren met ponceau

vult, overigens zwart of omgekeerd, of eindelijk

alleen de omtrekken zwart, fond en figuren in twee

levendig van elkander afstekende kleuren werkt. De

stof alsook de kleuren moeten natuurlijk zooveel mo-

gelijk met de stoffeering van de kamer overeenkomen.

Na voltooiing van het borduurwerk worden de boven-

stof en de voering langs de buitenranden te zamen ge-

naaid, de beide grootste lambrequins aan de afhangende

einden elk met een grelotfranje versierd en eindelijk het

derde onderste lambrequin overeenkomstig de afb. ge-

schikt. Langs de buitenranden van de lambrequins wordt

een koord of veterband gelegd.

Gebreide schoenzool.

Afb. No. 36. Dik wit breikatoen, overgeschoten draadjes wol in

verschillende kleuren, niet te grove stalen breinaalden.

In het aanstaande koude jaargetijde kan deze warme schoenzool

van zeer veel dienst wezen. Zij is bestemd, om in schoenen in huis te

worden gedragen en wordt met grof wit katoen en gekleurde wollen dra-

den elk 4 d. lang, in heen en weder gebreide toeren geheel recht ge-

breid. Deze wollen draden worden gedurig drie te gelijk in eene tusschen-

ruimte van 3 toeren, dus in den 4. toer, telkens in den tweeden steek inge-

breid, zoodat de draden in twee einden van gelijke lengte, aan de eene zijde van het werk liggende en de zacht, pelsachtige versiering van de zool vormen. Men begint laatstgenoemde van voren aan de punt, evenwel worden de wol-len draden eerst in den 4. toer, zooals wij hier boven zeiden, ingebreid. Het getal van de opzetsteken hangt van de grootte van de zool af, deze wordt wederom overeenkomstig den schoen, waarin hij ingelegd moet worden, ge-nomen, doch een weinig kleine als deze vervaardigd. Het fatsoen van de zool wordt door meerderen en minderen verkregen, dit geschiedt gedurig in het midden van een der toeren, die zonder wollen draden gebreid zijn. Hoe dikwijls de verandering van het getal steken moet plaats hebben, hangt ge-

heel van den vorm van de zool af. Nadat de steken van den laat-sten toer zijn afge-kant, kamt men de wollen draden in de richting van den hiel

naar den toon uit.

Fanchon.

Knoopwerk.

Afb. No. 37. 8 lood

paarse ijs-, 4 lood

witte florawol, een

knoophoutje van 1½

d., een zoodanig van

4 d. in omvang.

Of deze sierlijke fanchon het hoofd of wel den hals bedek-ken zal, zullen wij aan den persoonlijken

smaak der dames over-

[18 November 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 201

men de laatste punt aan de eerste en haakt rondom de 4 punten afwisselend 1 v. st., 1 picot (dat is 3 kett.,

in den eersten hiervan 1 h. v. st.), met den laatsten telkens 1 steek overslaan; op elke punt moeten dus 5

picots komen, de middelste hiervan op de spits van de

punt. Daarna bevestigt men den draad en werkt op nieuw be-

ginnende, in den middelsten picot van elke punt 1 v. st., in de

insnijding hiervan 1 drievoudige stokje, gedurig 6 kett. er tusschen.

In den volgenden laatsten toer van de ruit haakt men * in de naastbij-

zijnde 6 kett. van den vorigen toer in elk 1 v. st., dan 5 kett., 2 v. st. door 5 kett. gescheiden in den volgenden steek, 5 kett. Van * af nog 7 maal her-

halen.

Tapisserie-patroon voor pantoffels.

Afb. No. 38.

Dit oorspron-kelijke patroon, dat met zwarte en roode wol met den kruissteek

wordt uitgevoerd,

is ter versiering van een pantoffel

bestemd.

Patroon

voor een

rand.

Afb. No. 39.

Het hierbij gevoeg-

de patroon, dat ter

versiering van tafel-

kleedjes, kinderklee-

deren enz. gebezigd kan worden, kan zoo-

wel met soutache en ve-terband, alsook met ge-

kleurde zijde, wol of ga-ren met den steel-, stik-

of kettingsteek worden

uitgevoerd.

Gehaakte rozet.

Afb. No. 41.

Even als de hier boven be-

schreven ruit is deze rozet

zeer geschikt voor de reeds ver-melde blouse. Men begint de

rozet met de drie binnenste blaadjes, * zet 4 kett. op en

haakt daarop terug, den laatsten kett. overslaande, 3 v. st. Van *

af nog 2 maal herhalen. Men be-

vestigt den draad en haakt op nieuw

beginnende: den 1. toer. 1 v. st. in

de spits van elk blaadje, gedurig 5 kett. er tusschen. Deze toer tot eene

ronding gesloten zijnde, verbindt men

den laatsten kett. aan den 1. v. st. van

dezen toer. ― 2. toer. In elken steek

van den vorigen toer 1 v. st. ― 3. toer. In elken steek van den vorigen toer 1 st.,

waarbij men gedurig in den geheelen

steek steekt, tusschen elk 1 kett. ― 4. toer.

* 5 v. st. in de 5 naaste steken van den vori-

gen toer; 1 v. st., 5 kett., 1 v. st., 7 kett., 1

v. st., de drie laatste v. st. in den volgenden

steek, 5 kett. Van * af nog 5 maal herhalen.

Men bevestigt den draad. ― 5. Toer. In elke

middelste lus 1 v. st., gedurig 10 kett. er tus-

schen. ― 6. toer. Afwisselend 1 st., 1 pic. (dat is

3 kett., 1 h. v. st. in den 1. Hiervan, met den laat-

sten telkens 1 steek van den vorigen toer overslaan.

Verscheidene breipatronen voor ka-

pers, pelerines, enz.

Afbeelding No. 43―45.

Op een opzetsel, waarvan de lengte overeenkomstig de be-

stemming van het werk wordt genomen, breit men heen en we-

der voor het patroon van

Afb. No. 43 den 1. toer Geheel recht. De eerste steek van elken

toer van dit, als ook van de volgende patronen worden afgehaald, de

laatste steek recht gebreid, beide steken worden dus in de beschrijving

niet meer vermeld. ― 2. toer. * 3 recht te zamen breien, 2 steken

meerderen, dat wil zeggen dat men in den volgenden steek eerst 1 recht,

dan 1 averecht, daarna weder 1 recht breit. Van * af herhalen. ― Deze

beide toeren vormen het patroon en worden in het vervolg gedurig her-

haald, doch de hierdoor ontstane kleine figuren moeten verzet komen, zoo-dat bij het volgende patroon van de 3 te zamen gebreide steken nu 3 steken worden gebreid, (dus weder 2 gemeerderd), en de 3 volgende steken die bij

den vorigen toer gemeerderd zijn, nu geminderd worden.

Afb. No. 44. 1. toer. Recht. ― 2. toer. * 2 aver., 2 steken verdraaid

te zamen breien, omslaan. Van * af herhalen. ― 3. toer. Recht, de omge-slagen draad van den vorigen toer wordt als een steek gebreid. ― 4. toer. Als de 2. toer, doch men slaat hierbij niet na, maar gedurig voor de 2 verdraaid te zamen gebreide steken om. Door de herhaling van deze 4 toeren

verkrijgt men de voortzetting van het patroon.

Afb. No. 45. 1.

toer. * 1 recht, omsl., 2 recht te zamen breien. Van * af her-halen. ― 2. Toer. Omsl., 2 r. te zamen breien (steek en om-slagdraad van den vo-rigen toer), 1 aver. Van * af herhalen. Deze beide toeren worden afwisselend

herhaald.

Verscheidene

haaksteken

voor kapers,

pelerines, enz.

Afb. No. 46―50.

Met deze haakste-

ken geven wij eerst de verklaring van den gewonen tunischen

No. 39. Patroon voor een rand.

No. 37. Fanchon. Knoopwerk.

Verklaring der teekens: zwart, ponceau.

No. 38. Tapisseriepatroon voor pantoffels.