vooral zorgen, dat de draad gestadig, ook bij het voortdurend omwinden van de
naald, op de aangegeven wijze wordt gedraaid. Als de naald volgens het opgege-
ven getal is omwonden, dan neemt men den draad, zonder dat hij terugdraait, als
bij het gewone breien, op den wijsvinger van de linker (of rechter) hand, neemt de omwonden naald in de rechter hand en breit de 5 op de naald zijnde steken als volgt af: 1 r., * omsl., afhalen, 1 r., den afgeh. overhalen, van * af nog eens
herhalen, den omgeslagen draad die nog op de linker naald is, laten afglijden,
door dit laatste vormt men de puntjes die zich aan den bovenkant van den rand be-
vinden. ― Men herhaalt nu gedurig den 1sten en 2den toer. Bij elke herhaling van den 1sten toer wordt de omslagdraad die zich tusschen elke 2 steken bevindt,
als 1 st. afgebreid (waarbij men van voren naar achteren door den steek steekt);
na den laatstgebreiden steek wordt de omwinding van de draden langzaam af-
gelaten, terwijl men tegelijkertijd met de naald de draden een weinig in elkan-
der windt, en zoo het noodig is, zoodra zij geheel van de naald afgelaten zijn, met de hand
verbetert, totdat de franje zich gelijkmatig gedraaid voordoet. Wij moeten echter opmerk-
zaam maken, dat men niet zonder eenige oefening de vaardigheid verkrijgen kan, om de
franje zeer gelijk te vervaardigen. Daar wij reeds vermeld hebben dat van het getal van de
omwinding en het meer of minder vast draaien van den draad de lengte van de franje af-
hangt, moet men dit bijzonder nauwkeurig verrichten.
Chignonmutsje voor jonge dames.
Afb. 35. Knippatr., voorz. van het Supplem. No. VI, Fig. 27.
Ons model is van fijn gebloemde en van effen grove tulle (de
laatste als voering) vervaardigd, en met zwart fluweelen
lint op het voorhoofd in een strik verbonden, gegar-
neerd. Voor den bodem van het mutsje kan men naar ver-
kiezing hetzij effen of gewerkte tulle, neteldoek of iets
met eigen hand vervaardigd, nemen. In dit laatste ge-
val geven de afb. No. 36 en 37 de keus tusschen een
fond van knoop- of van guipure knoopwerk. Het
spreekt van zelf dat men dan voor den fond een lap
naar de grootte van het knippatr. moet werken.
Bij knoopwerk is een tullen bodem overbodig.
Naarmate men de bovenstof kiest, wordt de bodem met of zonder
tullen voering naar fig. 27 langs de dunne lijn in het midden aan-
een geknipt, waarbij men voor den rand van onderen op de voorge-
teekende schuif (den zoom) rekent. Als
deze er in is genaaid, dan steekt men er
een eind elastiek band
van de noodige breed-
te door, rimpelt den fond van ster tot
punt een weinig in en zet hem dan tusschen de dubbele stof van
een rechte pas 3 d. br. van stijve tulle. Deze pas is met een dof
bedekt die uit een reep der bovenstof gevormd, 48 d. lang, 5
d. br., aan de beide lange zijden ingerimpeld, en van boven in het midden, om er het fluweelen lint door te kunnen steken,
open is. Van dit laatste heeft men twee einden elk 80 d. lang en
3 d. br. noodig. Elk dezer einden wordt aan de onderste hoe-
ken van de pas gehecht en onder de dof van boven naar het mid-den van het mutsje gestoken, waarna men het wat meer of
minder sluitend aanhaalt en er dan een strik in legt.
Knooppatroon voor den fond van een
chignonnet.
Afb. No. 36. Fijn breikatoen, een knoophoutje 1½ d.
in omvang.
Dit patroon is met fijn katoen of zijde ge-
werkt, zeer geschikt voor haarnetjes, mutsjes
enz., en wordt op de volgende wijze uitge-
voerd. Men maakt over een knoophoutje dat een draad 1½ d. lang kan omspannen, een op-
zetsel naar vereischt wor-
dende lengte, en knoopt in elke opzetmaas 2 mazen. Alle
overige toeren worden op de-
zelfde wijze uitgevoerd, doch
men slaat ge-
durig de ge-
meerderde
maas over,
zoodat deze als los liggende lus naar voren komt.
Patroon voor geknoopte guipure.
Afbeelding No. 37 en 38.
Met fijn garen uitgevoerd, zooals afb. No. 37
voorstelt, kan dit patroon voor mutsjes en lingeriën,
van grover grondstof gewerkt voor gordijnen en iets
dergelijks gebezigd worden. Zooals onzen lezeressen uit de beschrijving van onzen vorigen jaargang van
de Gracieuse reeds bekend is, moet de fond om voor
het doorstoppen geschikt te zijn in rechte ruiten
gevormd worden. ― Men begint voor een zoodanig
in een hoek met 2 mazen op te zetten, werkt in heen-
en teruggaande toeren en meerdert aan het einde van elken toer 1 maas, daar men in de laatste maas 2
mazen knoopt; hiermede gaat men voort, totdat het
getal mazen 1 meer bedraagt, dan het getal gaatjes
voor den geheelen geknoopten grond voor de breedte
vereischt. Dan meerdert men afwisselend aan het
einde van den eenen en mindert aan het einde van
den anderen toer, tot dat men aan de zijde van de
meerdering ook het vereischte getal gaatjes verkre-
gen heeft, waarna men weder tot aan het einde van
elken volgenden toer 1 maas mindert, totdat de beide
laatste mazen als 1 maas te zamen worden geknoopt.
122 DE GRACIEUSE. [18 Juni 1866. 4e Jaargang.]
ruitjes langs tot aan den tegenovergestelden buitenrand van den fond (b der af-
beeld.), dan op dezelfde wijze terug tot ruit c, waar nu de point de reprise
gewerkt wordt. Hiervoor voert men den draad weder tot aan het binnenste van
de ruit terug en brengt hem naar aanwijzing van de met 1 aangewezene ruit om
de 4 lussen, door den point d’esprit gevormd, waardoor deze in het mid-den van de dicht te zamen worden gehaald. Voorts windt men den draad tel-
kens eenmaal om elk van deze 4 lussen, zoodanig, als de met 2 en 3 aangewe-
zene ruit van afb. No. 38 in oploopende volgorde voorstelt, hiermede voort-
gaande, totdat er een schuinloopend vierkant met gelijkmatig naast elkan-
der liggende draden in een geknoopte ruit gevormd is; de bovenste rij ruiten
van de afb. toont 2 van deze vierkanten voltooid aan. Daarna vult men we-
der ― de gestipte lijn van de afb. volgende ― 3 ruiten in point d’esprit,
de 4de in point de reprise enz. Als deze rijen in het vereischte getal zijn
vervaardigd, dan werkt men de korte rijen op dezelfde wijze; deze bestaan
zooals zichtbaar is uit 2 ruiten in point d’esprit uitgevoerd, die 1 ruit met point de reprise insluit. Den draad voor elk van deze korte rijen legt men
door een knoop onder het naastbijzijnde vierkant in point de reprise ge-
werkt aan en voert hem naar de bestemde plaats, terwijl men hem meermalen
om het stokje van de geknoopte ruit haalt. Afb. No. 38 toont dit insgelijks dui-
delijk aan.
Reiscostuum.
Afb. No. 39 en 40. Knippatr. van de ja-
quette benevens het taschje: keerz v. h.
Supplem. No. X, Fig. 38―41.
Ook de opgenomen kleedjes zijn soms op reis vrij lastig, aan vele
dames zal daarom het nieuwste wat de mode voorschrijft, name-
lijk korte japonnen zeer welkom zijn en bij het vervaardigen van
haar reistoilet zullen zij zeker het costuum van de jeugdige toursite
op onze afb. kiezen. Het is vervaardigd van grijs mohair en bestaat
uit een tweeden rok, een rok, eene nauwsluitende jaquette en een
taschje voor kleine voorwerpen die men op reis noodig heeft. Met
een ronden grijs spanen hoed, met eene voile van grijs grenadine en
een reigerveder, verder een roodzijden en-tout-cas, waarvan de lange
stok als Alpenstaf dient wordt dit lieve en aardige reiscostuum voltooid.
De tweede, als ook de bovenste rok (de laatste is 15 d. korter), zijn
aan den onderrand vol-
gens de afb. met punten uitgesneden en met bruine
taf, ongeveer 1 d. br. ge-
boord, waar zich aan de binnenzijde der punten
een wit taffen biesje aan-
sluit. De jaquette is ook
met hetzelfde boordsel ver-
sierd, en eindigt van achte-
ren in een langen schoot. De tweede rok heeft bovendien nog
een garnituur, waarvan afb. No. 23 een gedeelte op de helft van de oorspr. grootte voorstelt. Voor de jaquette knipt men
uit bovenstof naar elk der fig. 38, 39 en 40 twee gedeelten,
en rekent daarbij aan den voorkant van de eerste figuur op een
omslag 2 d. br. voor den zoom. Als men dezen er in heeft ge-
naaid, dan vormt men in de beide voorstukken van punt aan
punt tot ster de borstplooi, maakt in het linker, de knoopsga-
ten en voorziet het rechter met de knoopen. Nu worden de
beide gedeelten van den rug, van het uitsnijdsel van den hals af tot aan den rand van onderen met elkaar verbonden, met zet
de overige gedeelten van de jaquette volgens de overeen-
stemmende cijfers aan elkaar en boort den buitenrand en het
uitsnijdsel van den hals met taf. Men moet de mouw naar
die van het kleedje “Montespan” (zie bladz.
111 afb. No. 23) knippen, en haar volgens de afb. garneeren. De ceintuur bestaat uit een reep van de stof 5 d. br., met voering, stijf gaas en een gesp voorzien. Het taschje
van de stof van het kleedje vervaardigd, en
met garnituur versierd, wordt door middel van twee linten elk 20 d. lang en 2½ d. br. aan de ceintuur vastgemaakt. Voor het
taschje knipt men uit boven-
stof en wasdoek voor voering het achterste
gedeelte naar fig. 41 van achteren in het midden aaneen; het voorste gedeelte ook naar dezelfde figuur, maar slechts tot aan de gepunte lijn. Langs deze
laatste wordt het taschje geboord, daarna hecht men
de beide gedeelten in de rondte met het boordsel op
elkaar, voorziet het overslag van boven in het mid-
den met eene gefestonneerde lus, en in overeenstem-ming hiermede, de voorzijde van de tasch met een
knoop. Eindelijk naait men de franje om de tasch en
ook aan de achterzijde de linten, en maakt deze vol-
gens de afbeelding aan de ceintuur vast.
Beschrijving van de parijsche
modeplaat.
Gekleed wandeltoilet. Hoed van rijststroo, fatsoen Medicis; de pas en de strikbanden zijn met een taffen ruche gegarneerd, op de pas een strik die
een bouquetje vergeet-mij-nietjes vasthoudt, waar-van een takje naar achteren afhangt. ― Taffen
kleedje, fatsoen empire, van voren en op de heu-
pen geheel glad; de rok is geheel met geeren gesne-
den. ― Glad lijf, aan den bovenkant open; langs den
buitenrand van het rechter voorstuk loopt eene
smalle guipure; smal glad kraagje; twee rijen parel-
moeren knoopen. Jockey met punten, en eene epau-
lette, met smalle guipure en parelmoeren knoopen
gegarneerd. Ceintuur met een zilveren gesp. De rok
is tot op de eerste rij guipure, met parelmoeren
knoopen gegarneerd, tusschen de eerste en tweede
rij een dof. Gladde mouwen.
Eenvoudig wandeltoilet. Rond stroohoedje,
de omhoogstaande fluweelen randen zijn met cameën
versierd, waarvan er zich een tusschen de holte van
elke revers bevindt. Gouden naalden met groote
ronden knoppen. Gitten ketting “benoiton.” ― Het
costuum bestaat uit cachemir, met taffen boordsel-
tjes afgezet; de rechte paletot is in de rondte met een smalle taffen ruche, met smalle biais en met ivoren knoopen gegarneerd. Dit zelfde garnituur komt op den rok voor, bovendien bevinden zich op
elke baan aan elkaar geknoopte patten, even als op
den paletot, die rondom den rok heenloopen.
Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende knippatronen.
UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.
No. 40. Jaquette voor het reiscostuum.
Achterzijde. Knippatr. keerzijde v. h.
Suppl. No. X, Fig. 38―41.
No. 39. Reiscostuum. Knippatr. van de jaquette en ook van het taschje, keerz. v. h. Supplem. No. X, Fig. 38―41.
No. 37. Patroon voor guipure knoopwerk.
No. 34. Gebreide rand met
franje voor bed- of reisde-
kens enz. Oorspr. grootte.
No. 35. Chignonnetje voor jonge dames. Knippatr., voorz. v. h. Supplem.
No. VI, Fig. 27.
Deze geknoopte grond wordt om hem door te stop-
pen, hetzij in een raam of strak en gelijk op wasdoek
of dik papier gespannen, later het fatsoen naar het knippatr., voor het doel waarvoor het bestemd is,
geknipt. Het patr. van afb. No. 37 wordt door stre-
pen gevormd, die afwisselend met point d’esprit en point de reprise gewerkt worden, en waar-
van men het eene gedeelte, hetzijde lange of dwars-
strepen, in voortloopende lijnen werkt, en de strepen waarmede deze worden doorsneden, met afzonderlijke vakjes door telkens 3 ruitjes in te vullen. Afb. No. 38 toont duidelijk vergroot in de onderste rij ruitjes de bewerking van den point d’esprit aan. Deze bestaat uit een heen- en teruggaanden gewerkten toer van los in elkander gewerkte festonneersteken. Men knoopt voor de uitvoering hiervan den draad (die van dezelfde grofte als van den geknoopten grond moet wezen), aan den buitenrand van den geknoop-
ten grond aan, op afb. No. 38 is de knoop met a aangewezen, werkt volgens voorgestelde wijze de rij
No. 38. Bewerking van de geknoopte guipure. Bij afb. No. 37.
No. 36. Knooppatr. voor een chignonnetje.