De Gracieuse 18 June 1866

Prijs per 3 m. met album ƒ 2,175. (4e JAARGANG).

Inhoud: Afb. No. 1. Witte blouse met een keurslijfje (op drie verschillende wijzen opgemaakt) voor meisjes van 12―14 jaar (met knippatr.). ― 2. Gehaakt kleedje om gekookte aardappelen enz. warm

te houden. ― 3. Mutsje met neteldoeksche strookjes voor kinderen beneden het jaar (met knippatr.). ― 4. Mutsje met kant gegarneerd voor kinderen beneden het jaar (met knippatr.). ― 5 en 6.

Kleedje onder een lamp, een karaf, een schotel of een vruchtenschaal (met knippatr.). ― 7. Patroon voor een gehaakte deken. ― 8―11. Zwarte voile benevens drie verschillende patronen om

tulle door te stoppen (met knippatr.). ― 12. Fichu “Grand’mère” voor meisjes van 13―15 jaar (met knippatr.). ― 13 en 14. Medaillons om met den platten steek te borduren voor zakportefeuilles,

sigarenkokers, notitieboekjes enz. ― 15 en 16. Neteldoeksche dasjes met kant (met knippatr.). ― 17. Nauwtoeloopend kleedje met schoot (Peplos) (met knippatr.). ― 18. Eenvoudige coiffure “Desirée” (met

knippatr.). ― 19. Mutsje “Benoiton” (met knippatr.). ― 20. Mutsje “Paula.” ― 21. Beduïne “Constantia” (met knippatr.). ― 22a. Gymnastiek-costuum voor knapen van 8―10 jaar (met knippatr.). ―22b. Gymnastiek-

costuum voor meisjes van 7―9 jaar (met knippatr.). ― 23. Patroon in application als garnituur voor kleedjes, rokken enz. ― 24 en 25. Rand voor een schaakbord of voor een schaaktafeltje. Applica-

tion. ― 26 en 27. Pennewisscher in den vorm van een bloemruiker (met knippatr.). ― 28 en 29. Blouse voor kinderen van 1―2 jaar (met knippatr.). ― 30. Wijwatersbakje (met knippatr.). ― 31. Koord voor

embrasses enz. Haakwerk. ― 32 en 33. Gepunt tusschenzetsel van band voor kussensloopen enz. ― 34. Gebreide rand met franje voor bed- en reisdekens, tapijtjes enz. ― Chignonnetje voor jonge

dames (met knippatr.). ― Knooppatroon voor den bodem van een netje. ― 37 en 38. Patroon voor guipure knoopwerk. ― 39 en 40. Reiscostuum (met knippatr.). ― Inhoud van het Supplement: 20

Knippatronen.

Witte blouse met een keurslijfje, (op drie verschillende wijzen

opgemaakt) voor meisjes van 12―14 jaar.

Afb. No. 1. Knippatroon van de blouse: keerz. v. h. Supplem. No. XI, Fig. 42―44. Knippatroon van het

keursje: keerz. van het Supplem. No. XII, Fig. 45 en 46.

De aardige lieve meisjes op onze afb. dragen elk een rok van licht jacounet of barège, verder eene wit netel-doeksche blouse en een keursje van gekleurde taf. Voor al de blousen kan men het knippatroon No. XI, voor

de keursjes het knippatr. No. XII gebruiken.

Fig. 1 (bovenste figuur). De vierkant uitgesneden blouse is met geborduurd tusschenzetsel en met opgestikte

schuine reepen versierd, het keursje van blauwe taf met wit en blauw zijden koord gegarneerd. Voor de blouse

knipt men uit fijn neteldoek of batist naar Fig. 42 de voorstukken, maar slechts tot aan de gepunte lijn, die

het uitsnijden voor den hals aanduidt, en rekent daarbij op een omslag 2 d. breed voor den zoom

aan den voorkant. Verder knipt men naar Fig. 43 een gedeelte langs de dunne lijn in het

midden aaneen. Voor elke mouw moet men naar Fig. 44 eveneens een gedeelte aaneen

snijden, maar daarbij letten op de afwijkende lijnen voor het onderste gedeelte.

Als men in den voorkant van elk der voorstukken een zoom heeft gelegd, zoo

breed als wij hebben opgegeven, dan maakt men in den zoom van het rech-

ter voorstuk eenige knoopsgaten, en voorziet het linke met de noodige

knoopen. Nu moet men, zooals wij dit gedeeltelijk op Fig. 42 hebben

voorgeteek., op het rechter voorst. twee reepen, op het linker een reep

tusschenzetsel stikken, zij worden naar het borduurpatroon dat wij er

op het laatstgenoemde figuur voor geven, vervaardigd; de rug krijgt

drie gelijke reepen. Den reep tusschenzetsel die zoodanig aan den

voorkant van het rechter voorstuk moet worden gezet, dat het

dichtmaken van de blouse er mede bedekt wordt, garneert men

aan de beide lange zijden met een gefestonneerd strookje 1 d.

breed. Onder de overige streepen tusschenzetsel wordt de

stof weggeknipt. Men voert het arabesken patroon dat

er zich tusschen bevindt en eveneens op Fig. 42 ge-deeltelijk is voorgeteekend, met smalle opgestikte

schuine reepen of ook wel met katoenen veterband uit,

zet dan den rug en de voorstukken aan de zijkanten

van 22 tot 23, op den schouder van 24 tot 25 aan el-

kaar, slaat den afgeknipten rand aan het uitsnijdsel van

den hals smal naar buiten om, en stikt er een batisten

strookje, aan de beide lange zijden gefeston-

neerd zoodanig op, dat het op de helft

van de breedte los over het uitsnijdsel

van den hals heenkomt. De onderrand

van de blouse wordt tusschen de du-

bbele stof van een boord 3 d. breed,

met knoopslussen en knoopen

voorzien gezet. Men naait de

mouw van 26 tot 27, verder

van 28 tot 29 toe, en garneert

den onderrand volgens de afb.

met opgestikte schuine reepen

en een gefestonneerd strookje.

Als men de mouw in het

armsgat zet, met een inge-

regen koordje voorzien,

dan moet 29 van de mouw,

op 29 van het voorstuk vallen. Voor het keursje

knipt men uit gekleurde

of zwarte taf en van

wit lustrine of shir-

ting voor voering naar Fig. 45 twee

gedeelten, naar Fig. 46

een gedeelte aaneen, langs

de dunne lijn in het midden

tot aan den buitensten om-

trek van de knippatronen,

maar rekent echter op een in-

slag voor de naden. De rug

wordt met de voorstukken aan de

zijkanten van 30 tot 31, op den schouder van 32 tot 33 verbonden,

waarbij men elk der gedeelten, zoo-wel bovenstof als voering 1 d. ver

over elkaar heenlegt, de beide afge-

knipte randen smal naar binnen omslaat

en dan bovenop eerst langs den buitenrand

van de bovenste laag stof eene, en dan omstreeks 1 d. verder

eene tweede rij stiksteken uitvoert. De ruimte hierdoor ontstaan dient

om er baleinen in te kunnen steken. Met hetzelfde doel wordt het keursje

langs de gladde lijnen hiervoor op de knippatronen aangegeven, door-

geregen. Aan den voorkant worden de afgeknipte randen van de boven-

stof en voering tegen elkaar ingeslagen en doorgestikt, in het rechter

voorstuk steek men een baleintje en voorziet het bovendien met eenige knoopen, verder ten einde het te kunnen dichtmaken met vier haken,

18 Juni 1866.

(SUPPL. No. 13). Prijs per 3 maanden ƒ 1,275.

het linker met de noodige lussen. De armsgaten en de buitenrand worden met een ingeregen koordje geboord,

eindelijk naait men er volgens de afb. het koord op waarin boven de armsgaten, aan den schoudernaad een strik

wordt gelegd. ― Fig. 2 (links). Het garnituur van de blouse die, even als de blouse fig. 3 op onze afb. tot aan

den buitensten omtrek van het patr. moet worden geknipt, bestaat zoowel op den rug als op de voorstukken

uit drie reepen neteldoek, dwars met smalle opnaaisels voorzien en aan de beide zijden met een gefestonneerd

strookje 1 d. br. afgesloten; de richting is op fig. 43 aangegeven. Hetzelfde garnituur loopt om den hals en om

den onderrand van de mouw, en bedekt den schoudernaad en dien aan de buitenzijde van de mouw. Het keurs-

je waarvan het uitsnijden aan den bovenkant door de gepunte lijnen op fig. 45 en 46 is aangegeven, bestaat

uit zwarte taf, rondom den buitenrand en boven de ingeschoven baleinen met wit zijden galon gegarn., dat met

opgenaaide kristallen kralen versierd is. De strik van achteren in het midden van het keursje is gevormd uit

een reep taf met galon gegarneerd 19 d. br. de einden zijn elk 38 d. de lussen elk 8 d. lang. Fig. 3. In den rug-

en in de voorstukk. van de blouse zijn in de lengte plooien gelegd, een geborduurd neteldoeksch strookje vormt

den kraag van de blouse en garneert den schouders. En den onderrand van de mouw. Het keursje

bestaat uit paarse taf. Het is met guipure kant 1 d. br. en met een uitgetand strookje even

br., van de stof van het keursje gegarneerd. De kant en het strookje loopen aan den

voorkant van het rechter voorstuk door. Vier kleine stalen knoopjes geven van

voren en van achteren het midden van het keursje aan, eveneens zijn er op

elken schoudernaad 3 knoopjes aangebracht. Van achteren een korte strik.

Gehaakt kleedje om gekookte aardappelen enz.

warm te houden. Afb. No. 2. Vijfdr. Breikatoen No. 30,

een weinig blauw cachemir, watten.

Dit kleedje, met eene dun gewatteerde voering van blauw of eene an-

dere kleur van cachemir voorzien, van wit katoen met den geribden

haaksteek, en met bovenop liggende moezen gewerkt, is voor-

treffelijk geschikt om gekookte eieren, aardappelen, kastanjes

enz. warm te houden. Het kan ook zonder voering als kleedje

over een werkmandje, of, daar het eene afgesloten ruit

vormt, ook ter vervaardiging van eene sprei dienen, in

welk geval men dan de afzonderlijke ruiten, zóó dat de

punten van den geschulpten toer, die haar omgeeft, aan elkander komen, te zamen naait. Volgens de

grootte van ons model begint men het kleedje met een

opzetsel van 119 steken, waarop men in heen en we-

der gewerkte toeren, dus aan het einde van elken toer

gedurig omkeerende, aldaar telkens 1 kett. haakt,

eerst 5 toeren v. st. werkt, waarbij men steeds (evenals

bij den geribden haaksteek) in de ach-

terste lus van een steek van den vori-

gen toer steek. ― 6de toer. * 3 v. st.,

1 moes. Voor de laatste werkt men tel-

kens 6 stokjes, in de voorste lus die

zich onder den volgenden steek

van de laatste hoogliggende ribbe

bevindt; dan 1 steek overslaan,

namelijk den steek van den vo-

rigen toer die achter de moes

ligt. Van * af herhalen. Na

elken toer moezen volgt ge-

durig een toer v. st., waar-

bij men in den steek bij den

toer moezen overgeslagen

(die over of binnen de moes

ligt) insgelijks 1 vaste st.

werkt. ― De 8ste als de

6de toer, doch hierbij

moeten de moezen verzet worden. ― De

9de tot den 21sten toer

bestaan geheel in v.

st., doch men werkt van

den 10den toer af, aan het begin van elken tweeden

volgenden toer gedurig af-

wisselend eens 3 v. st., 1

moes, en eens 5 v. st., 1 moes,

aan het einde van deze toeren

wordt gedurig hetzelfde verricht,

daar men echter eerst de moes,

daarna de v. st. uitvoert. Daar de

rand, hierdoor gevormd, bij de vol-

gende toeren wordt voortgezet, zul-

len wij hem echter niet meer ver-

melden. ― In den 22sten toer werkt

men op 29 steken afstand van het begin en

einde van den toer, 1 moes, dat het begin

van de hoekfiguur aantoont. De moezen, die den omtrek van de

laatstgenoemde vormen, strekken zich van den 24sten tot den 32sten toer

aan beide zijden van de 1ste moes telkens 2 steken verder uit, om van

den 34sten toer af zoodanig naar binnen te loopen, dat de hoekfiguur bij

den 42sten toer weder met een moes is afgesloten. Doch in den 39sten

toer tusschen de beide eindmoezen van elk figuur, dus in den middelsten

van de 11 steken van den 28sten toer werkt men 1 moes, in den 32sten

No. 1. Witte blouse met een keurslijfje (op drie verschillende

wijzen opgemaakt) voor meisjes van 12―14 jaar. (Knippatr. van de

blouse: keerz. van het Supplem. No. XI, Fig. 42―44. (Knippatr. van

het keursje: keerz. van het Supplem. No. XII, Fig. 45 en 46.