naast den tweeden tak, het tweede oor, waarna men den draad
aan de verkeerde zijde bevestigt. De hals zal gemakkelijk vol-
gens de afbeelding vervaardigd kunnen worden, die men over
het geheel bij de uitvoering van den kop tot richtsnoer nemen
kan; terwijl men den bovensten omtrek van den hals, als ook
de afzonderlijke afloopende strepen daaraan, met een afzonderlijken
op nieuw aangelegden draad werkt en met eenige afloopende toe-
ren van h. v. st. invult. Bij het opnaaien van de figuren geeft
men tevens aan de afzonderlijke gedeelten de bogten, en vormt met
fijne zijde den kring om het oog dat uit een zwarte kraal be-
staat, als ook aan de bovenkaak het zwarte knoopje met de ge-
bogen lijn.
De tak bloemen. Dit application figuur wordt op de vol-
gende wijze
vervaar-
digd: * 6 kett., de 3
laatste
overslaan-
de, in den 4den steek 1 gr. st. (met vijfmaal doorhalen), in den volgenden kett. 1 kl. st.
(met driemaal doorhalen), in den laatsten kett.
1 h. v. st. Dit vormt een van de 4 blaadjes
van een bloem, elk volgend blaadje moet zich
aan het voorgaande aan de rechter zijde aan-
sluiten. Men herhaalt 3 maal van * af, werkt
met kett. den steel van de bloem en gaat den
tot de tweede bloem over. De derde bloem
wordt afzonderlijk gehaakt, en in verbinding
met deze de onderste rank uitgevoerd.
Het aan elkander zetten van de gedeel-
ten geschiedt volgens aanwijzing
van de afb. tegelijkertijd bij het
opnaaien op de tullen ruiten.
Na voltooiing van een ge-
noegzaam aantal ruiten verbindt men deze volgens afb. No. 70 door elk afzonder-
lijk met een gehaakt entre-deux af te zetten, daar men eerst een ruit met
20 bogen ― aan elke zijde 5 en elke boog uit 11 ket. Bestaande ― omgeeft,
dan op dezen toer 1 toer open stokjes (afwisselend 1 st., 1 kett.) werkt en
daarbij tegelijk van het middelste st. van elken boog af, 1 v. st. in
de met dezen te verbinden ruit werkt. Afb. No. 70 zal hier-
voor tot richtsnoer dienen die tevens de verdere voortzetting
van het entre-deux aantoont. Zijn al de ruiten verbon-
den, dan omgeeft men ook het geheel met deze 2 toeren
en sluit hier de uit 5 toeren bestaande kant aan.
1ste toer van de kant. In den middelsten steek van elken
stokjesboog 1 v. st., met 7―9 kett. er tusschen, naarmate
de tusschenruimte het vereischt. ― 2de toer. Afwisselend: 1 st., 1 kett.,
waarmede men telkens 1 steek overslaat. ― 3de toer. * 4 v. st. in 4 steken
van den vor. toer, 11 kett. waarmede men 7 steken overslaat. Van * af
herhalen. ― 4de toer. 3 kett. waarmede men 4 v. st. van den vor.
toer overslaat en in den volgenden boog het volgende haakt: 1 v.
st., 3 kett., 3 v. st., 3 kett., 3 v. st., 3 kett., 3 v. st., 3 kett.,
3 v. st., 3 kett., 1 v. st. Van * af herhalen. ― 5de toer. h.
v. st. tot aan den middelsten steek van de eerste lus uit 3
kett. bestaande van een boog, * 5 kett., de 2 laatsten
hiervan overslaande, in den derden 1 h. v. st., 2
kett., 1 h. v. st. in de volgende kett. lus. Van
* af herhalen. De 3 kett. van den vorigen
toer, die zich tusschen de twee groote bo-
gen bevinden, worden gedurig overge-
slagen.
De middelste ster van het kleed
wordt op de volgende wijze ge-
haakt:
1ste toer. * 10 kett., in
den voorlaatsten hiervan 1 v. st., zoodat er 1 steek is over-geslagen, 7 kett., 1 h. v. st. in den eersten van de 10 kett., waardoor eene lus gevormd is.
Van * af nog 5 maal herha-
len, men werkt dezen toer van
de linker naar de rechter zij-
de, zoodat elke nieuwe lus zich aan de rechter zijde van
de voorgaande aansluit.
2de toer. * In dezelfde richting van de linker naar de rechter zijde gaande werkt men in den rechter kett.boog in de naar de rech-ter zijde gaande lus 12 v.
st., 1 v. st. in de bovenste
punt van de lus, 2 kett., 1
v. st. n den eersten van deze
2 kett. (1 kett. overslaan),
dan 12 v. st. in den nog ledigen kett.boog van de lus, en eindelijk 1 h. v. st., waarmede men de lus aan zijnen wortel omvat. Van *
af nog 5 maal herhalen.
Men naait de ster aan de punt van elk blad op het
kleedje vast.
Wij willen vertrouwen dat
dit tullen kleed aan ieder on-
zer lezeressen welkom zal
zijn, en menig ronde
tafel er mede ver-
sierd zal worden.
36 DE GRACIEUSE. [17 Januari 1866. 4e Jaargang.]
breed heenloopen zijn er zooals de afb. dit te zien geeft van rood en
wit gestreept perkaal om gelegd. Deze puntjes kunnen ook afzon-derlijk dienen om er kinderkleeren mee te garneeren en naar goed-
vinden uit de een of andere gestreepte stof, verder uit fluweelen
lint, turkschen rand of iets dergelijks vervaardigd worden. Zij zijn
voor verschillende doeleinden geschikt.
Tullen kleed met application van haakwerk
voor antimacassers of kleeden over ronde tafeltjes, enz.
Afbeelding No. 70―72. Tulle die goed gewasschen kan worden,
haakgaren No. 40.
Ofschoon verkleind, geeft de afb. echter een trouw geheel van het
oorspronkelijke werk te zien. Het bestaat uit schuine tullen ruiten,
die met ge-haakte figu-ren versierd en door haak-
werk aan elkander verbon-den zijn. Wanneer men het
kleed grooter verkiest te
maken, dan vergroot men
de tullen ruiten of zet de
schikking hiervan zooda-
nig voort, dat elke 6 rui-ten weder tot eene ster aan elkander gevoegd worden. Alle tullen ruiten moeten wat de grootte betreft nauwkeurig overeenkomen en op zich zelf geheel re-gelmatig gevormd worden, zoodat de vier zijden eene
gelijke lengte hebben. Men
voorziet ze alle met een
zoom een stroohalm breed, daarna met een toer stokjes, die gedurig door 1
kett. gescheiden zijn. Vervolgens voert men de application figuren uit.
De hertekop. Men zet zeer los 12 steken op, slaat de 2 laatste over en haakt
in den derden steek 1 h. st., in de beide volgende in elk 1 kl. st., in den daarop-
volgenden 1 st. (met viermaal doorhalen), dit vormt de bovenkaak en den neus.
In de bovenste kett. lus van het laatst gehaakt st. werkt men 1 h. v. st., dan
voor het onder kakebeen 4 kett., daarop terug, met overslaan van den laatsten
kett. 2 h. v. st., dan 2 v. st. in een steek en nog 5 v. st., waarbij men in de af-
zonderlijke lussen van het laatste st. steekt, 2 h. v. st. in de 2 volgende nog over-
gebleven steken van het opzetsel. Dit noemen wij den 1sten toer, die op de rechte
zijde van het werk gehaakt wordt. Men werkt nu gedurig heen en weder, op de
rechte zijde in de achterste, op de verkeerde zijde in de voorste lus van den steek stekende. ― 2de toer. 6 v. st., er moeten hierna nog 3―4 steken van de onderkaak overblijven. Men haakt 1 kett., neemt een afzonderlijken draad
van het haakgaren, maakt aan een eind hiervan een knoop, haalt den draad tot
aan den knoop door de op de naald zijnde lussen, haakt van den laatsten steek
af, met den op nieuw aangelegden draad 11―12 kett. voor den ondersten
omtrek van den hals. Het einde van den draad haalt men door den laat-
sten steek waarmede hij bevestigd wordt. Dan neemt men den te-
ruggebleven draad weder bij de hand en begint den 3den toer.
8 v. st., waarvan de eerste in den afzonderlijken kett. aan
het einde van den vor. toer moet komen, in de twee
volgende steken van het opzetsel in elk 1 h. v. st. ―
4de toer. 9 v. st., 1 h. v. st. in den eersten
kett. van den omtrek van den hals. ― 5de
toer. 9 v. st., 1 h. v. st. in den laat-
sten opzetsteek. ― 6de toer. 1
kett. waarmede men 1 steek overslaat, 7 v. st. ― 7de toer.
5 h. v. st. Van den laatsten
van deze 5 h. v. st. af begint men het linker oor met een
dubbel opzetsel: Men
haalt hiervoor 1 lus door den
volgenden steek van den kop en haalt beide lussen met nog-maals doorhalen te zamen. * Tusschen deze beide lussen neemt men den draad die de
beide lussen verbindt als tweede
lus op de naald, haakt ze ins-gelijks te zamen en herhaalt nog 2 maal van *, haakt dan 1 kett., en werkt op het dubbel opzetsel terug: 2 h. v. st., 2 v. st., dan nog 1 of 2 v. st. in den volgenden steek van den kop. Voor den eersten tak van de horen maakt men een enkel op-zetsel van 10 steken, haakt
daarop terug, de 2 laatste ste-ken overslaande: 2 h. v. st., 1 v. st., dan 4 kett., daarop te-
rug: 2 h. v. st., 1 v. st., 1 h.
st. in den v. st. die de 4 kett. voorafgaat, 3 v. st. op de 3 volgende kett. van het opzet-sel, 3 kett., daarop terug: 1
h. v. st., 1 v. st.; 1 h. st. in den
v. st. voor de 3 kett., nog 3
v. st. op de 3 overige steken van het opzetsel, 1 v. st. in
den volgenden steek van den
kop. Dan werkt men den
tweeden tak op dezelf-
de wijze als de eer-
ste beschreven
is, en dicht
No. 71. Gedeelte van den
tullen antimacasser.
Oorspr. grootte.
No. 66. Garnituur voor kleedjes, blousen enz.
Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende knippatronen.
UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.
No. 70. Tullen antimacasser met application
van haakwerk. Verkleind.
Bericht.
In den laatsten tijd hadden wij de dames zulk een overvloed van
verschillende voorwerpen aan te bieden, dat wij ons herhaaldelijk ge-
noodzaakt zagen aan elke aflevering van de Gracieuse nog een vel toe te voe-
gen. Wij meenen echter vooral onze nieuwe abonnées te moeten doen opmerken,
dat elk gewoon nummer slechts twee vel bevat, en al wat wij bovendien geven, als geheel
vrijwillig van onze zijde, moet beschouwd worden. Hoewel de bijvoegsels nu gedurende
eenigen tijd achterwege zullen blijven, zoo beloven wij toch, er de Gracieuse weder meê te
zullen verrijken, zoodra wij dit in het belang der geabonneerden noodig achten.
De Redactie van de Gracieuse.
No. 67. Garnituur voor kleedjes, blousen enz.
No. 68. Garnituur voor kleedjes, blousen enz.
No. 69. Dameslaars “Cothurne.”
No. 72. Gedeelte van den
tullen antimacasser.
Oorspr. grootte.