knippatr. aan elkaar, en naait daarna langs den buitenrand de
voering tegen het jaquetje. Aan het rechter voorstuk worden eenige haken, aan het linker eenige oogen gezet. Het garneersel waarvoor men, zooals wij hierboven zeiden een rand passement
met soutache, met lichte en donkere stalen of zwarte kralen,
of ook een turkschen rand, fluweel lint of iets dergelijks kan ne-
men, is gedeeltelijk op de knippatr. voorgeteekend, terwijl men het verder met behulp van de afb. gemakkelijk op het jaquetje zal kunnen leggen. De mouw wordt van J tot K, verder van
L tot M aan elkaar genaaid, zij krijgt aan den rand behalve
het garnituur, van onderen aan de binnenzijde, een ruche van taffen lint 2 d. breed, waarna men haar, zoodat M op M van
het voorstuk valt, in het armsgat, met een ingeregen koordje voorzien, zet. De epaulette wordt gevormd door een reep van garneersel, door soutache met slingers er op gelegd, en door grelots.
Laken dameslaars.
Afb. No. 3 en 4. Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. VII,
Fig. 19―21.
Deze laars verdient wel eenige voorkeur boven vele an-
dere modellen, zij is stevig en toch sierlijk, kan geheel
en al door de vrouwenhand vervaardigd worden en zal daar-
om wellicht in de oogen van menige lezeres een aange-
naam geschenk zijn om bij de een of andere gelegenheid aan te bieden. Ons model ― van blauw fluweel ― heeft eene tamelijk hooge schacht, van boven spits toeloopende, is met een dikke vilten zool en met een korten puntig uit-
geknipten voorschoen voorzien; aan beide zijden van dezen
laatste, loopt langs het midden aan den voorkant een uitgepunte lederen reep voor de vetergaten op. De voorschoen en de lederen reepen zijn met witte zijde op
de laars gestikt. De beide hoeken aan den voorkant van
de schacht zijn met twee zwart zijden kwas-
ten versierd. in plaats van de bovengenoemde
stof (fluweel) kan men om deze laars te ver-
vaardigen, ook laken of iets dergelijks gebruiken en voor de voering naar verkiezing, hetzij linnen, engelsch le-
der, flanel of bont nemen. Eerst knipt
men van bovenstof en ook voering naar
fig. 19 twee gedeelten, deze eersten moe-
ten evenwel slechts een weinig over de
gepunte lijn op fig. 19 komen, om-
dat de voorschoen hier overheen valt;
Prijs per 3 m. met album ƒ 2,175. (4e JAARGANG).
Inhoud: Afbeelding No. 1 en 2. Jaquette “Eugenie” (met knippatr.) ― 3 en 4. Laken dameslaars (met knippatr.) ― 5. Damesbeurs met eene gehaakte schelp. ― 6. Kluwenmandje, haakwerk. ― 7. Tapisse-
riepatroon voor een rugkussen. ― 8. Wollen jaquette voor dames, haak- en breiwerk. ― 9 en 10. Jaquette voor meisjes van 14―16 jaar (met knippatr.) ― 11. Wollen pantalon met een onderlijfje voor
meisjes van 8―10 jaar (met knippatr.) ― 12. De letters S―Z, fransch borduursel. ― 13. Damesschoen “Sandale.” ― 14. Pantalon voor dames (met knippatr.) ― 15 en 16. Boten kraag en manchette (met knippatr.) ―
17. Manchette met een rand bont (met knippatr.) ― 18 en 19. Jaquette “Aramis.” (met knippatr.) ― 20. Hoed “à Calotte.” ― 21. Linnen kraag voor kinderen (met knippatr.) ― 22―24. Gehaakte kraag met
lint gegarneerd. ― 25 en 26. Kaper “Cluny” (met knippatr.) ― 27. Werk- of sleuteltaschje met een ceintuur (met knippatr.) ― 28―34. Verschillende patronen om damast te stoppen. ― 35. Tapisserie-
patroon voor een lambrequin. ― 36 en 37. Gehaakte boa. ― 38―40. Geborduurde damesshawl (met knippatr.) ― 41. Theewarmer, haakwerk. ― 42―44. Schelleband van boheemsche kralen. ― 45. Rand
met een hoek, oostersch borduurwerk. ― 46. Foedraal voor een tooneelkijker (met knippatr.) ― 47 en 48. Kraag en mouw “à lis” (met knippatr.) ― 49. Mouw met guipure. ― 50. Gehaakte rand voor anti-
macassers enz. ― 51. Berthe “Zephyre” (met knippatr.) ―52 en 53. Fichu “Binette” (met knippatr.) ― 54. Berthe “Rosée” (met knippatr.) ― 55 en 56. Berthe “Alita” (met knippatr.) ― 57 en 58. Ruime taille “Ange-
lique” (met knippatr.) ― 59. Wollen onderkous voor dames. ― 60. Gestikte onderrok voor kinderen. ― 61. Schortje voor kinderen (met knippatr.) ― 62―65. Zakdoek met guipure rand. ― 66―68. Ver-
schillende garnituren voor kleedje, blousen enz. ― 69. Dameslaars “Cothurne.” ― 70―72. Tullen antimacasser met application van haakwerk.
Jaquette “Eugénie.”
Afb. No. 1 en 2. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. XIII,
Fig. 36―40.
Dit jaquetje onderscheidt zich zoowel wat den vorm als wat het
garneersel betreft, door goeden smaak en elegance. Het is vervaar-digd van zwart grosgrain, het garnituur bestaat uit een rand zwart zijden passement met soutache 1 d. breed, waarop stalen kralen zijn genaaid. Van dit laatste zijn op ons model de drie patten gevormd,
het loopt langs de naden van de zijpanden en van den rug op, ver-
toont zich op den rug in twee arabesken, op elke mouw in een soort-gelijk figuur en is verder om den geheelen buitenrand van het jaquetje gelegd, dat bovendien nog met groote, ronde, aangeregen kralen ver-sierd is. Van achteren heeft ons model een schoot die in een stompe
punt eindigt. Men kant het jaquetje afzonderlijk uit taf, cachemir, laken, cotton silk, fluweel, maar ook
uit dezelfde stof van den rok vervaardigen. Men heeft er 230 d. stof 80 d. breed voor noodig. Uit de gekozen bo-venstof en ook van voering ― deze laatste bestaat aan ons model uit witte lustrine, hoewel men ook shirting of iets dergelijks kan nemen ― knipt men naar elk der fig. 36―38 van het hierbij be-hoorende knippatr. twee ge-deelten; den rug naar fig. 39 langs de dunne lijn die het midden aangeeft aaneen, ein-delijk naar fig. 40 voor elke mouw twee gedeelten, bij elk der onderste gedeelten, moet men op de afwijkende lijnen voor het uitsnijden onder den arm letten. Als men al de stukken der bovenstof glad op de voering heeft geregen, dan naait men in elk voor-stuk van punt aan punt tot ster de borstplooi, zet de verschillende gedeelten van het jaquetje volgens de ge-lijkluidende letters op de
verder knipt men naar fig. 20 een stuk aaneen langs de dunne lijn die het midden aangeeft, naar fig. 21 uit dik zwart vilt, de zool.
Nu naait men de twee hoofdgedeelten van de laars van Q tot R aan elkaar, stikt die aan den rand van boven op de voering, die eerst op dezelfde wijze en ook van voren in het midden van N tot O aan el-
kaar is gezet, de inslagen van de naden moeten natuurlijk tusschen
de twee gedeelten van de stof liggen, en stikt er daarna den reep le-
der die naar fig. 19 puntig is uitgeknipt op, waardoor bovenstof en
voering gelijkmatig aan den rand van voren op elkaar worden beves-
tigd. De metalen vetergaten moeten er door den zadelmaker ingeslagen
worden. Nu wordt de voorschoen fig. 20 op de aldus aan elkaar ge-
zette gedeelten gestikt en de vilten zool er ingenaaid. Hiertoe wordt de laars omgekeerd, de voering buitenop, men schuift er de zool in,
vouwt de buitenranden van de stof in de rondte ongeveer 1 d. breed
om, zoodat de zool er vlak op ligt,
en naait dezen rand van de stof ver-
volgens met dichte voorsteken, zonder echter door en door te steken, op de zool vast. Op de afb. No. 4 ziet men
de wijze van bewerking duidelijk voor-gesteld. Nadat men de laars weder heeft omgekeerd, wordt er binnen in
nog een tweede zool van flanel of leder
geplakt, waarna men er lint of veter-
band insteekt om haar toeterijgen. Den
voorschoen kan men om de sierlijk-
heid te verhoogen met een eenvoudig
borduursel met den stik- of kettingst.
of met figuren van soutache voorzien.
Damesbeurs met eene ge-
haakte schelp.
Afb. No. 5. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. XXI, Fig. 54. ― Pa-
relmoeren kralen (No. 5 en 6), haak-
garen No. 60, dun bloemen ijzer-
draad, blauwe taf, blauw taf-
fen lint ½ d. breed.
Eene schitterende parel-
moeren schelp ― door haakwerk met kralen nagebootst ― is de grondvorm van dit sier-lijke werk. Het heldere blauw van de taf, dat als eigenlijke beurs
17 Januari 1866.
(SUPPL. No. 3). Prijs per 3 maanden ƒ 1,275.
Achterzijde. No. 1 en 2. Jaquette “Eugénie.” Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. XIII. Fig. 36―40. Voorzijde.