40 DE GRACIEUSE. [17 Februarij 1865. 3e Jaargang.]
vaardigen, begint men,
met een der kleine ster-ren, welke de groote aan
den buitenrand verbinden, en zet 9 steken op, sluit die tot eene ronding en haakt daaromheen 14 v. st. waarvan de laatste
weder in den eersten wordt verbonden. Nu volgen er 27 kettingst. waarvan de 9 laatsten tot eene rondte worden gevormd en het
midden van de ster uit-maakt.
1ste toer van de ster.
Op de eerste 4 opzetste-
ken die op de ronding
van de ster volgen haakt men op elk 1 h. v. st.,
waardoor het eerste dub-
bele stokje gevormd wordt;
vervolgens haakt men nog 23 dubb. stokjes in de ronding en verbindt het laatste stokje aan het eer-ste.
2de toer. * 6 kettingst.
in den 2den steek van den vorigen toer 1 v. st. *.
Van * wordt nog 10 maal herhaald, 3 kettingst. 1
h. v. st. in het derde
van de vorige opzetsteken, waar-
mede de ster met de eerste ron-
ding verbonden is. Hiermede is
de 12de kettingsteekboog ge-
vormd en van uit het midden daarvan werkt men den 3den
toer. om de 2 onbewerkte op-
zetsteken haakt men: 1 st.,
1 h. stokje, 1 v. st. In de eerstvolgende kettingsteekbogen van den vorigen toer: * 1 v. st.,
1 h. stokje, 1 stokje, 5 kettingst. 1 stokje, 1 h. stokje, 1 v. st., in het middelste der 5 kettingst.
maakt men echter aan de ronding die aan de opzetsteken hangt, vast, waarbij men de 4 laatste
vaste steken laat liggen en in den 5den steek steekt. Men moet natuurlijk zorgen dat de opzet-
steken niet verdraaid liggen. Van * wordt nog 10 maal herhaald, (zonder vastmaken) men
haakt vervolgens in den laatsten kettingsteekboog 1 v. st., 1 h. v. st., 1 stokje; dan 2 ket-
tingst. die in het derde der nog overig zijnde opzetst. worden vastgemaakt, 5 kettingst. 1 h.
v. st. in den middelsten steek van het eerste regtsliggende puntje van de ster. Nu volgen er
weder 17 kettingst. waarvan de laatste 9 tot eene rondte worden verbonden. Hierin haakt men
5 v. st., 1 h. v. st. in de punt van het eerste regts liggende puntje van de ster, vervolgens
in de ronding nog 9 v. st. waarvan de laatste met den eersten v. st. van de ronding verbon-
den wordt. Voor de daarop volgende ster, haakt men 27 kettingst. begint weder als
de 1ste toer en verbindt volgende de aanwijzing op de afbeelding, telkens in den 3den toer
twee sterren aan de twee daar tegenoverliggende puntjes waarbij men na den
tweeden kettingst. de lus die nog op de naald is, door den steek
van het daar tegenover liggende puntje haalt.
Als men een genoegzaam aantal sterren heeft gehaakt, dan werkt
men aan de andere zijde, te gelijk met den eersten toer van
den buitenrand de kleine rondingen tusschen de sterren.
Men zet daartoe 9 kettingst. op, verbindt die tot eene ron-
ding, haakt daarin 5 v. st., 1 h v. st. aan de punt van een
der vier onderste puntjes van eene ster, vervolgens nog 9
v. st. in de ronding. * 8 kettingst. 1 h. v. st. in
de punt van het volgende puntje; 5 kettingst. 1 h.
v. st. in het volgende puntje; 17 kettingst. de laatste
9 worden tot eene ronding gevormd; daarin 5 v. st.;
1 h. v. st. in de eerste punt van de naast aanlig-
gende ster; 4 v. st. in de ronding; 1 h. v. st. in
het laatste puntje van de vorige ster, 5 v. st. in de
ronding. Van * wordt tot aan het einde herhaald. Aan
elke zijde van het tusschenzetsel haakt men nu nog
1 toer v. st. vervolgens 1 toer stokjes met 1 kettingst.
er tusschen en dan weder 1 toer v. steken.
Vuurscherm.
Afbeelding No. 38—40. Castorwol in 4 kleuren roze
en 4 kleuren groen; een bronzen, ivoren of
houten handvatsel.
In vele huisgezinnen treft men tegenwoordig open haar-
den aan in plaats van kagchels, om het vertrek te verwar-
men, wij bieden daarom aan onze lezeressen het model
van een zeer lief waaijertje of vuurscherm aan, om de oogen tegen den
gloed van het vuur te beschermen. Deze scherm bestaat uit 8 bla-
deren in den vorm van vederen die aan een gebronsd handvatsel
zijn vastgemaakt. Zij zijn afwisselend uit eene schakering roze en
groen van los uitgekamde wollen franje vervaardigd, en met
wollen kogeltjes versierd. Afb. 38 geeft den geheelen waaijer
tot op de helft verkleind te zien; No. 39 een blad aan de achter-
zijde in oorspronkelijke grootte; No. 40 toont eindelijk aan hoe de wollen franje voor het blad wordt gewerkt. Men windt namelijk de
4 nuancen van eene schakering der wol in gelijkmatige afdeelingen over een reep bordpapier 3 d.
breed, waarop men aan de bovenrijze eerst een eind ijzerdraad legt. Het eene eind ijzerdraad,
op de afb. met eene ster geteekend is naar achteren omgebogen en dient te gelijkertijd om de draden
wol — de lichtste kleur — tegen te hou-
den. Het omwoelde gedeelte kan voor elke
kleur ongeveer 3—4 d. breed zijn. als het
bordpapier tot op eene lengte van 12 d. is
omwoeld, dan voegt men er nog een dik-
ker eind ijzerdraad bij, om het blad van
onderen meer stevigheid te geven, en het tevens voor steel te gebruiken. Wil men het blad zoo lang maken als dat op Afb. No. 39 is voorgesteld, dan kan men de ge-
heele schakering uit 5 nuancen bestaande
naast elkaar winden, men naait de franje vervolgens aan de bovenzijde vast, zooals men dit op Afb. No. 40 ziet, door digte
overhandsche steken met eene kleur van
dezelfde schakering, waarbij men steeds het ijzerdraad en een der omwoelde wollen draden moet opne-
men. Als men hiermede gereed is dan knipt men aan den tegenovergestelden kant de franje door en kamt
haar eerst uit met een wijden en daarna met een fijnen kam, zoodat de wol niet alleen aan de beide zij-
den maar over het geheele blad wordt uitgeplozen. Door het ijzerdraad te buigen kan men het blad den
vereischten vorm geven, waarna men de aldus voltooide bladeren, nu een groen, dan weder een roze op
een smal reepje carton vasthecht en wel zoo dat in het midden het eene blad over het andere heen komt,
zoo als men dit op de Afb. kan zien. de kogeltjes, zoo groot als eene erwt worden er met arabische gom
opgeplakt; voor de groene bladeren neemt men een roode op de roode bladeren eene groene schakering.
Zij bestaan uit een plukje of bosje wol, aan een dun ijzerdraadje vastgemaakt; men kamt ze
uit en knipt ze goed rond en gelijk af. Nadat de steel aan den waaijer is vastgemaakt wordt
het reepje carton dat nog aan de achterzijde zigtbaar is met een kort blad van wol, bedekt.
In elk der volgende toeren verbreedt men den driehoek door er telkens zulk een
langen steek tusschen te voegen, zoo
als men dit op de afbeelding ziet
voorgesteld, eerst met witte wol
daarna met twee nuancen grijze
en eindelijk met zwarte bril-lantwol, waarbij men nog een draad zwarte zephirwol voegt.
Tusschen elke twee lange steken moet men steeds
een korten gewonen steek haken zoo als men dit op de bovenste rij van den driehoek op de afbeel-ding zien kan. De lange
steken die aan beide zij-
den de driehoeken inslui-
ten alsook die welke
van het middelpunt uit-gaan en ook de kleine moezen welke uit drie steken bestaan, worden
als de fond is voltooid
er op genaaid, de eer-
sten zoo als men zien kan met zwarte brillant de laatsten met witte wol. De twee laatsten
toeren van den fond, die met groene wol moeten worden gehaakt, vormen 8 gelijkmatig van elkaâr verwijderde bogen in het midden ongeveer 2 d. hoog, die dienen om er
de rozetten op vast te hechten, en alzoo tot steunpunt verstrekken. Deze boven of schelpen
worden gevormd, door met den eersten toer tusschen elke 10—20 vaste steken, 16 ste-
ken over het koord alleen en niet aan den vorigen toer vast te haken. Op dezen toer volgt
een toer die niet op koord wordt gehaakt, welke uit stokjes — door 2 kettingsteken en 2
vaste steken gescheiden — bestaat. De rozetten voor het garnituur van den rand worden
op de wijze welke wij op bl. 13 van den 3den jaargang hebben beschreven, echter met weg-lating van het netje aan de achterzijde, gewerkt; men moet ook niet meerderen in de laatste 4 toeren, die elk uit 14 kettingsteeklussen bestaan, men werkt 4 rozetten in de carmozijn
roode en 4 in de grijze scharkering; voor de laatsten moet men echter slechts den 2den toer met wit, den 3den en 4den toer met de twee grijze nuancen werken. De rozetten worden
nu, — dat de kleuren elkaâr regelmatig afwisselen — tot een krans verbonden, en wel zoodanig door er twee, op een klein afzonderlijk gehaakt reepje aaneen te naaijen. Dit
reepje bestaat uit 3 vaste steken en 2 kettingsteeklussen. Daarna schikt
men de bloemen om den buitenrand van den fond heen. elke ro-
zet moet nu aan eenige randsteken in den middelsten toer van de laatste groene nuance op den fond worden vastgehecht en aan de tegenovergestelde zijde aan de stokje van den geschulpten rand
waardoor de rozetten een nog meer gewelfden vorm verkrij-gen.
Scharenband.
Afbeelding No. 34 en 35. 76 d. wit zijden
elastiekband ¾ d. breed, kristallen kralen,
groene koordzijde.
Aan al onze abonnées welke op orde zijn gesteld, en
zich daarbij tevens gaarne eenig gemak willen verschaf-
fen, durven wij den hiernevens afgebeelde scharen-
band, voornamelijk omdat hij zeer rekbaar is, ten
hoogste aanbevelen. Ons model is van wit zijden elas-
tiekband, groene zijde en kristallen kralen vervaar-digd. Men neemt om dezen band te werken, twee einden elastiekband elk 38 d. lang, legt die vlak op
elkaâr, en hecht vervolgens twee zijden draden, even
lang, groen of van eene andere kleur, aan beide zij-
den van het dubbele elastieke band vast. Nu rijgt
men aan elk der draden eene kraal aan en legt den draad aan de linkerzijde steeds onder, dien aan de
regterzijde over, het elastieke band, dat er alzoo
door heen loopt. Vervolgens kruist men de draden zoodanig als men dit op de Afbeelding No. 35 in
oorspronkelijke grootte duidelijk ziet voorgesteld. nu rijgt men aan
elk der draden weder eene kraal aan en haalt de draden weder
over het dubbele elastieke band heen tot op eene lengte van 30 d. waarna men de twee einden van elkaâr los maakt, en den draad met
kralen over elk gedeelte afzonderlijk heen haalt. Voor het eene
korte einde kan men dezelfde draden blijven gebruiken, voor het
ander moet men
natuurlijk nieuwe draden namen, men moet
zorgen dat het aanhechtsel zoo weinig mo-
gelijk zigtbaar zij. Aan het boveneinde
wordt de band versierd met
eene kleine rozet van groen
taffen lint en kristallen
kralen, waardoor de haak
waarmede men den band
in de ceintuur steekt bedekt
wordt. Aan het eind van on-deren zet men ringen die door de oogen van de schaar
worden gestoken.
Slip voor een dasje.
Afbeelding No. 36.
Onder No. 36 geven wij
een borduurpatroon voor das-jes, welke nog altijd zoo zeer
in den smaak vallen. Het
patroon moet worden uitge-
voerd met zwarte zijde en zeer fijn borduurkatoen op batist of nansoek en wel, zoo als de af-
beelding dit doet zien, in fransch borduurwerk, met den point russe, en met den moesjes en stiksteek,
Gehaakt tusschenzetsel.
Afbeelding No. 37. Haakgaren.
Om dit tusschenzetsel, bestaande uit sterren die aan elkaar zijn verbonden, te ver-
No. 40. Bewerking van een blad van het vuur-
scherm, bij Afb. No. 38. Oorspronkelijke grootte.
UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.
Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende borduur- en knippatronen.
No. 38. Vuurscherm.
No. 37. Gehaakt tusschenzetsel.
No. 34. Band om eene schaar aan
te hangen. Verkleind.
No. 36. Slip van eene das.
No. 39. De achterkant van
een blad van uitgekamde
wol voor het vuurscherm
bij Afb. No. 38.
Oorspronkelijke grootte.
No. 35. Bewerking
van den
band.