Négligé-jas voor meer be-
jaarde dames.
Afb. No. 17. Knippatr. keerz. v. h.
Supplem. No. VII, Fig. 28―34.
Het eenvoudige en doelmatige fat-
soen van een négligé-jas, dat wij met afb. No. 17 geven, zal aan vele onzer abonnées zeker aangenaam zijn. Ons
model is van lilas en grijs gevlamd zo-
merpopeline vervaardigd; het garni-
tuur bestaat eerst uit patten van de stof
van het kleedje, met paarse taf ge-
boord, aan de punt van boven met een
knoop met paarse taf overtrokken voorzien die ook op regelmatige af-
standen telkens van 30 d. en ook in toenemende grootte aan den onderrand
van den rok voorkomen. De beide
voorste, grootste patten hebben eene lengte van 30 d., de doorsnede op de breedste plaats, bedraagt 9½ d. Voor een der kleinste patten van achteren in het midden van den rok kan men
Fig. 32 het knippatroon voor de patte voor den schouder gebruiken. Verder
bestaat het garnituur van het kleedje
van voren langs het midden uit een schuinen reep van de stof van den ja-
pon met taf geboord en met knoopen bezet. De reep is aan den onderrand van den rok 9 d. breed, maar loopt naar de taille tot op 4 d. schuin bij en neemt van daaraf tot aan den hals we-der tot 8 d. in breedte toe. De taille
en de mouwen zijn volgens de afbeelding met soortgelijke patten als die op
den rok versierd. Bij het vervaardigen van deze négligé-jas knipt men eerst
uit voering naar elk der Fig. 29 en 30 twee gedeelten, maar rekent bij
het eerste op een omslag 2½ d. breed voor den zoom aan den voorkant,
naar Fig. 31 een gedeelte langs de dunne lijn in het midden aaneen.
Wanneer men de jas uit dunne stoffen vervaardigt, dan moet de voering
van den rug slechts tot aan de dunne lijn
op Fig. 31 aangegeven, worden ge-
knipt. Verder snijdt men uit bovenstof
naar Fig. 31 een gedeelte aaneen,
naar elk der Fig. 28 en 30 twee ge-
deelten; bij Fig. 28 moet men ech-
ter in de richting door de pijlen aan-
gegeven voortknippen totdat men
de noodige lengte voor den rok
heeft, en aan den voorkant op een
omslag voor den zoom, 3 d. breed
rekenen. Nadat men in Fig. 29 den zoom heeft gelegd, en de af-
deelingen voor de baleintjes er in
heeft geregen, naait men in deze ge-
deelten de borstplooien, voert de veter-
gaten uit en legt in den bovenrand een smal-
len zoom; daarna naait men aan den voor-kant er den zoom in, maakt de insnijding
aldaar van 3 tot 5 voorgeteekend, en voor-
ziet dit gedeelte om het minder of meer vast te kunnen doen sluiten met elastiek, waarvoor men er op de plaats op Fig. 28 voor de schuif aangeduid, einden band van de noodige breedte tegenzet. Door elk der
zoomen hierdoor ontstaan, steekt men een eind elastiek band, ongeveer 6―8 d. lang waarvan de eindpunten goed bevestigd moeten worden. Nu naait men Fig. 28
volgens de overeenstemmende cijfers op Fig. 29 en stikt de bovenstof van
4 tot 5 langs de gepunte lijn vast. In Fig. 28 wordt dan aan den bovenrand (schouder) eene breede stolpplooi gelegd, door volgens aanwijzing op het knippatroon elk kruis op het daarnaast zijnde punt te hech-
ten. Als men de andere gedeel-ten bovenstof en voering die bijeen behooren, op elkaar heeft geregen, dan zet men de gedeelten van de taille volgens
de overeenstemmende cijfers
aan elkaar, boort den rand van onderen en het uitsnijdsel van den hals met een ingeregen koordje en zet aan de hoeken
van het laatste als ook aan den
voorkant van de voorstukken
Fig. 28 onder de schuif, haken
en oogen. Om den rok te vol-
tooien moet men de voorstuk-
ken van de insnijding af tot aan
den rand van onderen, aan het
achterste gedeelte van den rok zetten, op de noodige lengte
geknipt; in den bovenrand wor-den naar de wijdte der taille plooien gelegd; de onderrand van den rok wordt met koord of veterband geboord. De beide gedeelten voor de mouw naar Fig. 33 en 34 geknipt, wor-
den van 11 tot 12 en van 13 tot 14 aan elkaar genaaid. De mouw krijgt aan den onder-
rand tot op de hoogte van de patte een taffen voering, wordt verder in de rondte met taf
geboord, en om haar te kun-
nen dichtmaken, met knoopen
en knoopsgaten voorzien. Bij het inzetten van de mouw in het armsgat legt men in den bovenrand door kruis op punt te hechten eene plooi; 14 van de mouw moet op 14 van
het voorstuk vallen. Eindelijk moet men nog op de wijze hierboven vermeld en met be-hulp van de afbeelding het garnituur op de mouw leggen.
vorm van den gesp uitgeknipt dat er een stroohalm breed voor den naad overblijft. Nu overtrekt men den gesp met het fluweel, door de stof aan de
verkeerde zijde met overhandsche ste-
ken aan elkaar te naaien. Daar ons mo-del een stalen gesp met hoog oplig-
gende puntjes is, zoo heeft men, met een priem gaatjes in de bekleeding ge-stoken, om door den glans van het
staal, het effect te verhoogen.
De gesp dien men met kralen wil bekleeden wordt met witte taf of shir-
ting overtrokken; hier moeten echter
de randen van de stof op de bovenste
vlakte aan elkaar genaaid, en de naad
later met de rijen kralen worden be-
dekt. Om het kralen overtrek uitte-
voeren, rijgt men op een draad aan den buitenrand van den gesp vastge-
hecht, zooveel kralen, als men noodig
heeft om de bovenste vlakte te over-
spannen, steekt dan de naald aan den
tegenoverliggenden rand door de on-derste bekleeding heen en dicht onder het begin van de eerste rij weder uit. Op deze wijze gaat men voort, en legt de eene rij onder de andere totdat de
oppervlakte van den gesp geheel be-
dekt is. Op de afbeelding ziet men dit duidelijk voorgesteld. Ons mo-
del is met parelmoerkleurige kralen bedekt, het spreekt echter van zelf
dat men naar verkiezing ook eene andere kleur kan nemen.
Twee costumen voor meisjes van 8―10 jaar.
Afb. No. 20. Knippatr. voor het costuum No. 2. Voorzijde van
het Supplem. No. V, Fig. 14―24.
De kleine dames welke zich op de gravure, met het vangen van ka-
pellen bezig houden, zijn in overeenstemming met het warme jaar-
getijde recht luchtig gekleed.
Fig. 1 heeft een kleedje met een
laag uitgesneden taille, bene-
vens een paletot van wit ne-
teldoek aan. De rok is 5 d.
boven den onderrand met
een reep garnituur voor-
zien, samengesteld uit
schuine lapjes netel-
doek, smal geplooid,
12 d. hoog en 5½ d.
breed en uit gui-
pure entre-deux
3½ d. breed en die aan de
beide lange zijden uitgeschelpt op de
stof is gezet. De naden worden bedekt met
schuine reepjes neteldoek ½ d. breed, met
den vischgraatsteek er op gehecht. Aan den onderkant van den geschelpten reep garnituur sluit zich een zoom 3 d. breed aan en aan den onderrand van dezen een
guipure kant 3 d. breed. In overeenstem-
ming met dit garnituur bestaat de laag uitgesneden taille eveneens uit guipure en
geplooid neteldoek. De paletot wordt in de
rondte met guipure kant en entre-deux gegarneerd, het laatste is boven een zoom
3 d. breed op de stof vastgehecht. Men kan voor dezen paletot de knippatronen
gebruiken die wij voor het costuum van het andere figuurtje met de hierna
volgende beschrijving geven.
Fig. 2. Het model van dit costuum bestaat uit een kleedje
met een laag uitgesneden taille benevens een paletot van wit piqué; het garnituur uit ree-
pen geel piqué, waarvan de randen even als die van de stof
van het costuum zijn uitge-
schelpt, zij zijn met wit ge-
golfd veterband en met sou-
tache gegarneerd en er volgens de afbeelding aangezet. De rok van ons model is 3 Ned. el wijd en, de reep garnituur 15 d. breed die er aan wordt ge-
zet medegerekend, 56 d. lang;
de rok zelf moet dus slechts 48
d. lang geknipt worden. Afb. No. 21 geeft een gedeelte van het garnituur en wel de eenigs-
zins kleinere schelpen van den
paletot in oorspronk. grootte;
hiernaar zal men de schelpen
van den rok gemakkelijk kun-nen vergrooten; de laatsten zijn elk 6½ d. diep en 7 d. breed. In den bovenrand van den rok zijn 7 plooien elk 8 d. breed gelegd, waarvan de drie
voorste enkel, de overige dub-bel zijn. Op de beide voorste plooien aan beide zijden van de middelste, is ongeveer 9 d. on-der den bovenrand een zakje gezet. het moet naar Fig. 20 uit wit piqué worden geknipt.
Voor het garnituur knipt men uit geel piqué een gedeelte, en wel van den buitensten omtrek
tot aan de gladde lijn op Fig. 20, naait de beide gedeel-
ten van de stof aan den buiten-
rand tegen elkaar, en garneert
het zakje aldaar, als ook langs
den binnensten omtrek van het
garnituur met gegolfd veter-
band. Voor de taille knipt men
naar elk der Fig. 15 en 16 twee gedeelten, naar Fig. 14
een gedeelte, langs de dunne
lijn in het midden aaneen.
Gespen met fluweel en met kralen versierd.
Afb. No. 18 en 19.
Zouden onze lezeressen ons wel gelooven, als wij haar verzekerden,
dat de beide gespen die hier zoo nieuwmodisch voorkomen, als oud
en onbruikbaar ter zijde waren gelegd? Bij den eenen bracht een eenvoudig fluweelen bekleedsel, bij den anderen een overtrek van
kralen de verandering te weeg.
Om den gesp met fluweel te overtrekken ― men kan dit op de-
zelfde wijze met eene andere stof verrichten ― knipt men van zwart fluweel een lankwerpig rond stuk naar den vorm van den gesp; de
lap moet zoo groot zijn dat de rand van de stof tamelijk breed over
den gesp heenkomt. Binnen in wordt dit fluweel zoodanig naar den
[17 Augustus 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 151
No. 15. Fichu “Marie Antoinette” voor
meisjes van 10―12 jaar. Voorzijde.
Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. XI,
Fig. 42.
No. 17. Négligé-jas voor meer bejaarde dames.
Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. VII. Fig. 28―34.
Fig. 1. No. 20. Twee costumen voor meisjes van 8―10 jaar. Fig. 2.
Knippatr., van het kleedje en den paletot van Fig. 2 voorzijde van het Supplement No. V, Fig. 14―24.
No. 18. Gesp met fluweel be-
kleed. Verkleind.
No. 16. Fichu “Marie Antoinette”
voor meisjes van 10―12 jaar.
Achterzijde.
No. 19. Gesp met kralen be-
kleed. Verkleind.