De Gracieuse 16 October 1866 | Page 7

Jaquette “à revers.”

Afb. No. 46. Knippatr. keerz. van het Supplement No. II, Fig. 5―9.

Ons model is uit donkerbruin cachemir vervaardigd, en met zwart zijden soutache en

een rand met zwarte grelots gegarneerd. Bij het vervaardigen knipt men uit de gekozen

stof en uit zwart lustrine voor voering naar Fig. 5 en 6 de beide voorstukken en zijpan-den, naar Fig. 7 den rug langs het midden aaneen. Voor de mouw knipt men naar Fig. 8 twee gedeelten en let hierbij op de afwijkende lijnen voor het uitsnijden van de onderste helft, en eindelijk naar Fig. 9 de beide revers voor de mouwen. Eerst legt men op de gedeelten bovenstof volgens de afb. het soutache, rijgt daarna de bovenstof op de voering

en naait in elk voorstuk de voorgeteekende plooi. Nu verbindt men volgens de overeen-

stemmende cijfers den rug zoodanig met de zijpanden en voorstukken, dat de afgeknipte

randen tusschen de voering en bo-

venstof liggen, en naait de beide

laatstgenoemden aan den bui-

tenrand van de jaquette tegen elkaar. Op de re-

vers van het voorstuk, volgens aanwijzing op

Fig. 5 langs de gepunte lijn omgeslagen,

wordt bovenop een lap cachemir naar den

vereischten vorm geknipt, gelegd. Men

verbindt de beide gedeelten van de

mouw, volgens de overeenstemmende cijfers, versiert den onderrand van de mouw, mede naar aanwijzing van de cij-fers met de revers, en zet haar dan met een ingeregen koordje er tusschen in het armsgat. Eindelijk wordt het tot dus-verre voltooide jaquetje op de wijze der

afb. met een rand met grelots versierd.

Jaquette voor meisjes van 13―15 jaar.

Afb. No. 47 en 48. Knippatr. keerzijde van het Supplement No. III, Fig. 10―15.

Dit jaquetje zonder mouwen is uit blauw cotton silk vervaardigd en

om de buitenranden met kralen grelots versierd; het krijgt een zeer eigenaar-dig voorkomen door het garnituur op den rug, dat uit twee patten, kruise-lings over elkaar liggende bestaat. Als men het echter eenvoudiger wenscht

te nemen, dan kan men de patten weglaten, zonder aan de sierlijkheid schade te doen. ― Men knipt uit de gekozen stof en zwart lustrine voor voering naar

Fig. 10 en 11 de beide voorstukken en zijpanden, naar Fig. 12 den rug langs het midden aaneen, naar elk der Fig. 13, 14 en 15 twee gedeelten voor de epauletten en de patten op den rug. Als al deze gedeelten zijn geknipt, dan rijgt men de bovenstof op de voering, voert in elk der voorstukken de voorgeteekende borstplooi uit, en verbindt ze volgens de overeenstemmende cijfers met de zijpanden en den rug. Bij het aaneen voegen van de laatsten moet men tevens de patte voor den rug medevatten, waarvan vooraf de bovenstof en de voering tegen elkaar worden ge-naaid. Bij al de buitenranden van de jaquette worden de dubbele randen van de stof zoodanig met elkaar verbon-den, dat de inslagen van de naden, tusschen de voering en de bovenstof liggen. Dit geschiedt ook met de epaulet-ten, die volgens de overeenstemmende cijfers in het arms-gat worden gezet. Eindelijk zet men in de rondte om de jaquette, die met haken en gefestonneerde lussen wordt

dichtgemaakt den rand met grelots.

Négligékleedje “Altesse.”

Afb. No. 49. Knipp. keerz. v. h. Supp. No. I, Fig. 1―4.

Aan vele van onze lezeressen zal dit négligékleedje afb.

No. 49 welkom zijn. Het is met geeren gesneden, de rok en de

taille aaneen, de voorstukken blijven glad, terwijl in den rug diepe

plooien zijn gelegd, die van het uitsnijdsel van den hals af naar onde-

ren los uitloopen. Men kan over dit kleedje een ceintuur of naar verkie-

zing een dik koord met kwasten om de taille dragen. Ons model bestaat uit

grijs flanel, met reepen paars flanel 7 d. breed op de wijze der afb. gegar-

neerd. Wij hebben het knippatroon van den rug en van de voorstukken niet in de volle lengte kunnen

geven, men moet dus in de richting van de omtrekken aan den buitenkant, doorknippen tot dat men

de noodige lengte heeft; daarna moet de onderrand van het kleedje 480 d. wijd zijn. Nadat men de

teekens voor de plooien, ook op de andere helft heeft overgebracht, legt men de plooien in den

rug, door elk kruis op het punt, met hetzelfde cijfer geteekend, te hechten. Hierna wordt de

rug met de voorstukken op den schouder met een ingeregen koordje er tusschen, van 3 tot

4, verder onder den arm van 1 tot aan den rand van onderen verbonden. Aldaar legt

men tegen het kleedje een reep der bovenstof, verbindt het uitsnijdsel van den hals

met den kraag, die uit eene dubbele laag der bovenstof vervaardigd en er opstaande

aan gezet wordt. De beide gedeelten van de mouw naar Fig. 4 geknipt, worden

van 7 tot 8 en van 9 tot 10 aan elkaar genaaid, men voorziet den onderrand

van de mouw aan de binnenzijde met een reep taf 5 d. breed en zet haar zoo

dat 10 op 10 van het voorstuk valt in het armsgat. Het garnituur moet

volgens de afbeelding en de gedeeltelijke aanwijzing op de knippatro-

nen op het négligékleedje worden gelegd.

Gehaakte kant.

Afbeelding No. 50. Fijn garen.

[16 October 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 185

De 3de en 4de toer worden als de 1ste en 2de toer gewerkt, doch aan de andere zijde

van het opzetsel. De middelste rand van de kant is nu voltooid; daar de uitvoering hier-van zeer eenvoudig en uit de afbeelding duidelijk te zien is, willen wij slechts nog den 1sten toer van den rechten rand, voorts den 1sten toer van den bogenrand van de kant beschrijven. Beide toeren sluiten den rand in. ― 1ste toer van den rechten rand.

* 1 dubb. st. in den h. v. st. die zich tusschen de beide blaadjes bevindt (en elk uit 2 v. st. en 5 st. bestaan), 1 kett., 1 h. v. st. in de bovenste punt van den volgenden tak, 3 kett., 1 st. in den picot die zich aan de linkerzijde van denzelfden tak bevindt, 5 kett., 1

st. in den picot aan de rechterzijde van den volgenden tak, 3 kett., 1 v. st. in de punt van denzelfden tak, 1 kett. Van * af herhalen. ― 1ste toer van den bogenrand. * 1 v. st. in den h. v. st. die zich tusschen de beide volgende blaadjes bevindt, 5 kett., 1 v. st. in de punt van den volgenden tak, 9 kett., 1 v. st. in de punt van den daarop-

volgenden tak, 5 kett. Van * af

herhalen. ― Over de uitvoering

van de kruisstokjes die in den

3den toer van den bogenrand voorkomen (in el-

ken boog 3 kruisstokjes) leze men de be-

schrijving van afb. No. 61 op bladz.

177 in het vorige nummer gegeven.

Geborduurd overtrek

voor een hoofdkussen.

Afbeelding No. 51 en 52.

Aan vele onzer lezeressen zal voorzeker de wijze op afb. No. 51 voorgesteld zeer nieuw voorkomen,

waarop het overtrek niet aan den bui-tenrand, maar op een weinig afstand

van dezen, aan de verkeerde zijde door kleine knoopen gesloten wordt. Ons model van fijn linnen is op de

bovenste vlakte rondom aan den buitenrand en een weinig boven het midden met fransch borduurwerk ver-

sierd. Intusschen kan men, om moeite te besparen, ook alleen de eene of de andere van deze versieringen op de

afb. voorkomende nemen. In plaats van het vignet kan men ook het familie-

wapen of in elkander geslingerde naamcijfers kiezen; voor het borduurwerk, dat den buitenrand omgeeft, vindt men geschikte patronen op het Supple-ment van dit nummer. Een open tusschenzetsel rondom het overtrek ingezet zal het schoone hiervan verhoogen, en komt op een gekleurd tijk isngelijks

goed uit; het kan door brei- of haakwerk vervaardigd wor-

den; geschikte patronen voor het laatstgenoemde, geven wij onder afbeeld. No. 58 en 59. Verkiest men een ele-

ganter versiering, dan neemt men een kanten entre-deux.

Handschoenenpers.

Afb. No. 53―56. Knippatr. keerz. v. h. Supplement

No. XIII, Fig. 32. Carton, cerise en witte taf, cerise

en wit taffen lint 1 d. breed; fijne chenille in cerise

en groen, de laatste kleur in 4 nuancen, was- en

stalen kralen.

De handschoenenpers kan bij nieuwe handschoenen den

vorm bewaren en ze glad houden, en dezen aan gedragene

terug geven. Zij bestaat uit twee lankwerpige bladen car-ton, met taf overtrokken, die van binnen geparfumeerd, met banden 1 d. breed op elkaar geperst, de daar tusschen gelegde handschoenen niet slechts glad maken, maar ze met een aangenamen geur doortrekken. De buitenzijde van de bovenste laag is met een borduurwerk met chenille en kleine rozetten van lint, die bloemen nabootsen ver-sierd; om den buitenrand van de beide bladen carton, is

een ruche van smal lint gelegd.

Men knipt naar Fig. 32 4 gedeelten elk langs het mid-

den aaneen, uit niet te dik wit carton, verder vier stukken uit

taf ― 3 ged. uit cerise 1 uit lichtgrijze taf ― en rekent op 1 d.

voor de inslagen van de naden; met deze gedeelten taf wordt later

elke zijde van het carton overtrokken, de grijze taf is voor de boven-

zijde van het blad bestemd. Het laatste wordt volgens de afbeeldingen de

gedeeltelijke aanwijzing op de knippatronen op de volgende wijze versierd:

de bloemen die zich in het midden van den krans bevinden worden uit wit taffen lint vervaardigd, men

heeft voor elke bloem een stuk 5 d. lang noodig, aan den eenen langen kant wordt fijne chenille ge-

zet, de andere ingerimpeld. Door de plooien dicht in elkaar te schuiven krijgt het lint den vorm

van eene rozet. Elke kelk binnen in de bloem, wordt door een wasparel met stalen kralen er

omheen gevormd. Afb. No. 55 stelt dit duidelijk voor. Eer men echter de bloemen volgens

de afbeelding en de gedeeltelijke aanwijzing op de knippatronen, op den grijzen fond be-

vestigt, moeten de blaadjes die er telkens tusschen in voorkomen en ook de rozeknop-

jes ter zijde van den krans, zie afb. No. 56 met chenille met den platten steek wor-

den uitgevoerd. Hierna versiert men drie der bovengenoemde gedeelten carton

met een dun kussentje watten en bekleedt twee op de gewatteerde zijde, met de

taf, voor de bovenste helft bestemd. De bekleeding van binnen, van het bo-

venste blad wordt naar afb. No. 54 met 4 rijen wit gefestonneerde insnij-

dingen voorzien. Nu verbindt men de beide gedeelten carton langs den

buitenrand met wijde festonneersteken van witte zijde, het spreekt

van zelf dat de bekleede gedeelten naar buiten vallen, en legt om

het bovenste blad eene ruche van het cerise taffen lint, met eene

rij waspaarlen. De gedeelten carton voor het onderste blad

bestemd, worden op dezelfde wijze met taf bekleed en in de

rondte op de binnenste gewatteerde zijde met eene ruche

van wit taffen lint omgeven. Om het bovenste met het

onderste blad te verbinden bedient men zich van 4

rood taffen linten elk 55 d. lang, die men volgens

de afb. No. 54 aan het onderste blad vast-

naait, en dan door de insnijdingen die zich

aan de binnenzijde van het bovenste vlak

bevinden, in eene tegenovergestelde

richting heensteekt.

Gehaakt garnituur voor kus-

sensloopen.

Afb. No. 58. Linnen

puntjes veterband, de

breedte volgens de afbeel-

ding; garen tusschen beide van

grofte.

Verklaring der teekens: zwart, eerste (donkerste), tweede, derde bruin, lichtgeel (zijde),

eerste (donkerste), tweede, derde kleur paars, eerste (donkerste), tweede, derde

grijs, wit (zijde), donker, licht groen (de laatste kleur zijde).

No. 57. Tapisseriepatroon voor een kussen.

No. 52. Geborduurd overtrek voor een hoofdkussen. Onderzijde.

No. 54. Handschoenenpers. Verkleind. Van binnen gezien. Bij afb. No. 53.

No. 50. Gehaakte kant.

No. 58. Gehaakt garnituur voor kussensloopen.

No. 51. Geborduurd overtrek voor een hoofdkussen. Bovenzijde.

No. 53. Handschoenenpers.

Verkleind. Van buiten gezien.

Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. XIII, Fig. 32.

Men begint deze kant van het midden af, dat met

een opzetsel op de volgende wijze wordt uitgevoerd.

Opzetsel. Afwisselend 13 kett., 1 picot stokje,

voor het laatste werkt men 3 kett., 1 stokje in

den 1sten van deze 3 kett. ― 1ste toer. * 1

v. st. in den 1sten steek van het opzetsel,

7 kett., hiermede 5 opzetsteken over-

slaan, 1 st. in den daaropvolgenden

steek, nogmaals 7 kett., 5 steken over-

slaan, 1 v. st. in den daaropvolg. opzetsteek.

In het hierop volgende picotstokje werkt men:

1 v. st., 1 h. st., 1 st.,

1 dubb. st., 1 st., 1 h.

st., 1 v. st. Van * af her-

halen. ― 2de toer. * 1 h. v.

st. op den 1sten v. st. van den

vor. toer, op de 7 volgende kett.

haakt men 1 v. st., 5 st., 1 v. st., dan

1 h. v. st., op het volgende st., nog-

maals 1 v. st., 5 st., 1 v. st., op de 7 vol-

gende kett., 1 h. v. st. in den volgenden v.

st. Tot aan het midden van de volgende stokjes-

figuur 4 h. v. st., dan volgt de tak: 3 kett., 1 pic.

(dat is 3 kett., 1 h. v. st. in den eersten van deze 3

kett.), 4 kett. daarop terug en den laatsten hiervan over-

slaande, 3 h. v. st., 1 pic.,

3 h. v. st. in de 3 volgende

kett., een tweede tak, dan in den middelsten en de volgende steken van de stokjesfiguur in elk 1 h. v. st. Van * af herhal.

No. 59. Gehaakt garnituur voor kussensloopen.

Ter garneering van een overtrek

worden twee gehaakte gedeelten van

gelijke grootte vereischt, die met de rechte

randen rondom de beide helften van de stof

worden aangenaaid. Aan drie zijden van het

overtrek worden beide gehaakte gedeelten, met de

punten van de buitenranden een weinig over elkander

komende, verbonden, terwijl zij aan de vierde zijde met

knoopen en knoopsga-

ten worden voorzien,

waarmede het overtrek wordt dichtgemaakt. Men kan naar verkiezing de

knoopen rondom voortzet-

No. 55. Bloem voor

het borduurwerk op

de handschoenen-

pers. Bij afb. No. 53.

No. 56. Rozeknop v.

h. borduurwerk op

de hand-

schoen-

pers. Bij

afb. No.

53.