De Gracieuse 16 April 1866 | Page 8

geslagen moet worden en men deze in eene rechte lijn boven elk uitgangspunt in

moet steken, waardoor de kleine lus dezelfde richting behoudt. ― Voor de uitvoering

van den steek, afb. No. 58, heeft men hierop te letten, dat elke lus of festonneersteek

gedurig nog door een soort van stiksteek bevestigd wordt. Men steekt dus, nadat de

naald in de nu zichtbare plaats uit-

gekomen is, bij het kruis in, op die plaats, waar de draad op de afb.

uithangt, weder uit, werkt dan eene

gelijke lus als de voltooide naar de

rechter zijde en steekt nu van den

stiksteek, waarmede de lus wordt

bevestigd, in eene horizontale rich-

ting nauwkeurig in het midden tus-

schen de beide zoo even gevormde

lussen uit voor een nieuw figuur, dat

elkens uit 3 lussen of blaadjes be-

staat. ― Afb. No. 59 en 60 worden elk met twee in tegenovergestelde richting ge-

werkte rijen festonneersteken vervaardigd, waarbij men elke rij van de linker naar

de rechter zijde uitvoert, en het werk om de tweede rij te kunnen uitvoeren omkeert.

De afb. stellen deze in de bewerking voor. Bij het werken van den steek afb. No. 59

steekt men, nadat de naald doorgehaald is, bij kruis in, bij het

naastaanliggende punt uit, nogmaals bij kruis in, bij het tweede

punt uit. Door de duidelijk voorgestelde afbeeldingen telkens weder

te raadplegen, zal men zich het werk zeer gemakkelijk maken.

Jaquette met een pantalon voor knapen

van 4―6 jaar.

Afb. No. 61―63. Knipp., keerz. v. h. Suppl. No. XI, Fig. 55―65.

Deze beide kleedingstukken bestaan uit grijs bukskin, hoewel

men ook fluweel, laken of iets dergelijks kan nemen. Het garnituur

geeft twee rijen stiksteken te zien, met een smal zwart gevlochten

wollen veterband, dat om de randen van ons model heenloopt, en kleine gitten knoopjes. De pantalon die op

zijde wordt dichtgemaakt, is bovendien aan den onderrand met eene breede patte, de jaquette van achteren

met een schoot insgelijks met patten, met epauletten, met revers van de stof van het costuum, en met zakjes

versierd. Men draagt de jaquette over eene witte

chemisette of over eene blouse. Om den pantalon te

vervaardigen, knipt men uit bovenstof naar elk der

fig. 55―57 twee gedeelten, aan den onderrand van

de beide eerste moet men bij het knippen op een om-

slag 4 d. br. voor een zoom rekenen, verder uit bo-

venstof en voering naar fig. 59 twee stukken, naar

fig. 58 een gedeelte aaneen. De twee helften van den

pantalon worden eerst van 45 tot 46, verder van 49

tot 50 aan elkaar genaaid, daarna verbindt men de

beide gedeelten van 51 tot 52, van achteren van 50

tot 55. De split wordt van 50 tot 51 gezoomd. Als

men in den onderrand den zoom heeft gelegd, dan

maakt men langs de dubbele lijn op fig. 55 aangege-

ven, eene insnijding in de lengte voor het zakje,

verder aan de beide eindpunten nog een klein dwars-

knipje, om de stof bij het inzetten van het zakje naar

binnen te kunnen omslaan. Daarna vervaardigt men het laatste uit eene dunne voeringstof en wel zoo lang,

dat het aan den bovenrand met het boord mede vastgenaaid kan worden. Aan de split wordt bo-

ven op het zakje een reep der bovenstof 3 d. br. gehecht, waarna men het tegen de insnijding

zet, die in de rondte en ook aan de beide eindpunten door eene rij stiksteken wordt afgesloten.

Verder krijgt elke halve pantalon langs de zijde van de split naar aanwijzing op

fig. 55 een aangezetten reep, aan het ach-

terste gedeelte wordt de afgeknipte rand

van de split gezoomd en op de onderste

dwarszijde van den aangezetten reep vast-

gestikt. Als men naar aanwijzing op de

fig. 55 en 56 in den bovenrand van elken

halven pantalon eenige plooien heeft ge-

legd, door elk kruis op punt te hechten, dan zet men den pantalon volgens de ge-

lijkluidende cijfers op de knippatr. tus-

schen het dubbele boord, dat eerst zooals

wij dit hebben voorgeteekend met knoopen

en knoopsgaten is voorzien. Eindelijk zet

men aan den onderrand van elken halven

pantalon de patte, alvorens met garnituur

en met knopen versierd, zóó dat 47 en

48 kruis op kruis en punt op punt vallen.

Voor de jaquette knipt men naar elk der

fig. 60―65 twee gedeelten. Voor het zakje, 10 d. diep, van onderen afgerond en

dat er aan den binnenkant tegen wordt gezet, maakt men in de voorstukken de in-

snijding op het knippatr. voorgeteekend, aan den bovensten afgeknipten rand zet

men den lap voor het zakje, aan den onderste de patte, eerst volgens de afb. met

het garnituur voorzien. Als de twee gedeelten van den rug van achteren in het mid-

den van 56 tot 57 aan elkaar zijn genaaid, dan verbindt men deze ook met fig. 60 van 58 tot 59 en van 60 tot 61, bij het uitvoeren van dezen laatsten naad moet de

rug een weinig worden ingehaald. Tegen den voorkant van elk der voorstukken legt men aan den verkeerden

kant een reep der bovenstof 5 d. br., waarna in den buitenrand van de jaquette een zoom wordt gelegd. Men

naait elke mouw van 62 tot 63 toe, zet er aan den rand van onderen zóó dat 63, 64, kruis en punt op elkaar

vallen den revers fig. 64 op, in den bovenrand legt men eene plooi door kruis op punt te hechten, daarna zet

men de mouw in het armsgat, waarbij 62 op 62 van den rug moet vallen. Deze naad wordt van boven door een

88 DE GRACIEUSE. [16 April 1866. 4e Jaargang.]

reep, naar fig. 65 geknipt, bedekt, die even als het overige garnituur volgens de afb.

op de jaquette wordt gelegd. Aan het uitsnijdsel van den hals worden haken en oogen

gezet om de jaquette te kunnen dichtmaken, men naait er ook de kleine lussen met

knoopsgaten voorzien aan, waarvoor men de knoopen op de voorstukken zet.

Guirlande van eikebla-

deren en eikels,

van wol, zijde en kralen.

Afbeelding No. 64.

Dit aangename werk, dat aan de

dames eene nieuwe bezigheid ver-

schaft, kan voor verschillende voor-

werpen gebezigd worden; is men

eenmaal met de uitvoering die wij

later beschrijven, bekend, dan kan

men op deze wijze bijna alle soorten van loof met kleine vruchten naar de natuur

nabootsten, b. v. klimop, kruis- en aalbessen, beukenoten, eikels enz., en met

zoodanige afzonderlijke bladeren of takken verschillende voorwerpen, als lampe-,

broodschotelkleedjes, kussens enz. garneeren; bladeren en vruchten tot eene guirlande

geschikt, kunnen zeer goed voor schellebanden, bekleeding voor

een puddingvorm enz. gebezigd worden. Ter vervaardiging van de

bladeren neemt men zephirwol in verscheidene nuancen groen en

herfstrood, de vruchten voert men hetzij van zijde en kralen of ge-

heel van kralen in de natuurlijke kleur uit, teekent dan eerst naar

een, naar welgevallen gekozen voorwerp in de natuur, of naar onze

afb. de omtrekken en aderen van de grootere en kleinere bladeren

elk afzonderlijk op eenigen afstand van elkander op dubbel groen stijf

gaas, of bij gebrek hiervan op enkel groen voeringkatoen. Daarna

voert men elk blad met den gewonen schuinen platten steek uit,

hetgeen bij eenige bedrevenheid in het werp op de hand geschieden

kan, echter zonder dat de stof wordt ingetrokken, anders iet het be-

ter, deze in een raam te spannen. Zooals de afb. aantoont, kan men voor elke helft van het blad de wol van

eene andere nuance nemen, of ook, bij sommige grootere bladeren, meer nuancen bezigen, natuurlijk de

lichtste schakeering naar de punt van het blad werkend. Dan naait men in elk blad met de donkerste scha-

keering van dezelfde nuance de zijaderen met afzon-

derlijke schuine steken in, en snijdt het eindelijk

langs de omtrekken zorgvuldig uit de stof, zonder

de wollen draden te beschadigen. De hoofd- of mid-

delader wordt gevormd van een eind ijzerdraad met

wol omwoeld, overeenkomstig de lengte van het

blad; dit hecht men in het midden in de lengte van

het blad zoodanig vast, dat er nog een eind voor den

steel overblijft. Voor de eikels, volgens ons voor-

beeld, vormt men eerst het fatsoen van watten, die

aan een eind ijzerdraad, 4―5 d. lang, met bruine

wol omwoeld bevestigd worden, dan omwoelt men

eerstgenoemd insgelijks met bruine wol en over

deze omwinding nogmaals dikke bruine filozelle, de

draden gelijkmatig naast elkander liggende. Over

deze omwoeling van de draden werkt men op gelijk-

matige afstanden festonneersteken van fijne zijde, in eene een weinig lichtere schakeering, en voorziet dan

elken eikel met de onderste schaal of koker, die door eenige doorschijnende houtbruine kralen wordt nage-

bootst; men bevestigt deze kralen omwindingen, door telkens na 2 kralen aan den draad te

hebben geregen, laatstgenoemde door den loodrechten draad van de festonneersteken te ha-

len. Als men een genoegzaam aantal eikels en

bladeren heeft vervaardigd, dan wor-

den zij met bruine wol aan een dikken

steel van ijzerdraad aan elkander ge-wonden, waarbij onze afb. of eigen

smaakt tot richtsnoer kan dienen.

Beschrijving van de parij-

sche modeplaat.

Gekleed toilet voor jonge da-

mes. Coiffure. Gegolfde bandeaux à la

russe. Groote chignon, omgeven door

een vlecht. Gouden kam. Eene fluwee-

len vlecht op het voorhoofd. Taffen

kleedje. Het half hooge lijf is rond uit-

gesneden; het heeft eene gladde taffen

berthe, waaromheen een zeer smal

guipure kantje is gezet. De taille is van

onderen rond. Korte dofmouwen.

Nauwtoeloopende rok, alleen van ach-

teren met platte plooien voorzien, al

de naden zijn met reepjes fluweel bedekt. Op de berthe en tusschen de plooien van

den rok zijden passement; het hangt op elken schouder af, en eindigt daar evenals

van onderen aan den rok, in een strik en einden met kwastjes. Van onderen om den

rok een uitgeschelpte rand. Een geëmailleerd medaillon Louis XIV hangt op de

borst aan een fluweelen lint, met twee einden, het eene kort, het andere lang. ― Eenvoudig wandeltoilet. Grijs castoren hoed, met eene camée, waaruit

links eene touffe witte vederen, rechts een tullen draperie, als een kleine voile afhangend, tevoorschijn

komt. Gestreept taffen kleedje. Rechte paletot (velours peluche), gegarneerd met parelmoeren knoopen. Epau-

letten van draadfranje. ― Meisje van 8 jaar. Laag rond hoedje (toque) van gekleurd fluweel, met eene

witte gekrulde veder. Rok van rood popeline. Pardessus van wit zomerlaken, van vor. open; de rechterzijde

van den paletot is over de linker geknoopt. Fluweelen biais en knoopen. Roode kousen. Zwarte laarsjes.

Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende knippatronen.

UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.

No. 59. Vischgraatsteek.

No. 63. Jaquette voor knapen van 4―6

jaar. Achterzijde.

No. 64. Guirlande van eikebladeren en eikels, met wol, zijde en kralen geborduurd.

No. 64. Jaquette voor knapen van 4―6

jaar. Voorzijde. Knippatr., keerz. v. h.

Supplem. No. XI, Fig. 60―65.

No. 61. Pantalon voor knapen van 4―6 jaar.

Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. XI, Fig. 55―59.

No. 60. Vischgraatsteek.

No. 53―60. Verschillende vischgraatsteken.

No. 55.

No. 56.

No. 57.

No. 58.

No. 53.

No. 54.