De Gracieuse 15 January 1865 | Page 12

en begint van den 39sten steek af de schou-

derklink als volgt: men zet het patroon

voort, breit eerst 8 steken, keert het werk

om, breit deze 8 steken weder terug, keert het werk weder om, breit dan 9 steken enz.,

gedurig aan het einde van de aan de regte zijde te breijen toer 1 of 2 steken naar het armsgat nemende, totdat met den 21sten of

22sten toer alle steken aan deze zijde zijn

mede gebreid en tot eene klink gevormd zijn.

men kant de voor de klink gebezigde ste-

ken af, breit het linker voorstuk op de-

zelfde wijze, breit den rug van dezelfde hoogte

en aan beide zijden eene klink op den schouder en

naait dan deze klinken voor den schouder te za-

men. Daarna neemt men al de kantsteken van den

schouder voor den hals op en breit met deze ste-

ken als ook met de steken die van de beide voor-

zijden en den rug zijn overgebleven het randje

aan den hals, eerst 2 toeren, die aan de

regte zijde regt moeten wezen en kant dan af.

Vervolgens breit men het randje om het lint door

te kunnen halen. Hiervoor neemt men de steken

van voren aan het regter voorstuk beginnende

weder op de naalden, doch de buitenste lussen

van den kettingsteekrand, en breit rondom den hals het volgende:

1ste toer. Aan de verkeerde zijde averegts.

2de toer. Omslaan, minderen.

3de toer. Averegts, van elken omslag 1 steek breijen. Men her-

haalt nog 2 maal de beide laatste toeren, gedurig met omslaan

beginnende, breit dan nog 5 toeren, die aan de regte zijde regt moeten wezen en kant dan af. Den afkanttoer naait men aan de

verkeerde zijde tegen, zoodat deze garnering een zoom vormt,

waardoor men een taffen lint haalt, om den hals naauwer

te kunnen inschuiven.

Voor de mouw zet men 72―74 steken op, breit eerst 2 toeren die op de regte zijde averegts zijn, dan 8 of 9

maal het versprongen patroon, weder 2 toeren averegts en

eindelijk den zoom, dien men, nadat de mouw aan elkander

genaaid is, met een zelfden gekleurd taffen lint doorhaalt en boven op de

mouw digtstrikt. Bij het inzetten van de mouw in het armsgat, moet de

naad van de mouw onder den arm komen. de knoopsgaten worden rond

om gefestonneerd, en men zet ter voltooijing van den borstrok op het

linker voorstuk overtrokken taffen of parelmoeren knoopen.

Tapisserie-werk met den pluche of vlechtsteek,

voor kleine tapijtjes,

rugkussentjes enz.

Afb. No. 59―62. Grofte

van gaas naar verkie-

zing; tapijt-, castor-

of zephirwol naar

evenredigheid van het gaas.

Met den vlechtsteek dien wij op de hiernevensgaande teeke-ning afbeelden in zamenstelling met het nagebootste geweven

pluche kunnen wij een zeer ge-

lukkig geheel weêrgeven, ter-

wijl men voor dit werk elk

gewoon tapisserie-patroon ge-

bruiken en het naar welgevallen op grof of fijn gaas kan uitvoeren. De bewer-

king van dezen steek is zeer gemakkelijk en daarom ten hoogste aan te bevelen;

men heeft slechts eene eenigzins geoefende hand noodig, en behoeft niet eens

eene ervarene borduurster te zijn. Afb. 59 geeft het voltooide gedeelte te zien

van een borduursel op tamelijk grof gaas gewerkt, omgeven door een ruit

met witte en zwarte wol met den vlechsteek vervaardigd; op de eene afbeelding zijn de lussen waarmede elk ruitje gevuld is doorgesneden, terwijl de andere

onopengesneden zijn voorgesteld. de

laatste wijze toont aan dat het doorsnijden

niet ten eenenmale noodzakelijk is; de heele

lussen, vooral als zij niet te groot zijn,

maken een zeer goed effect, en bootsen

het karakter van fluweeltapijt tooverachtig goed na.

Voor den pluche steek, waarvan men onder Afb. 60 de bewerking ziet voorge-

steld, neemt men even als bij den gewonen

kruissteek twee draden in de hoogte en

twee in de breedte van het gaas, maar

werkt hem over een rond houten pennetje dat

naar evenredigheid van het gaas grover of fijner

moet zijn; men werkt het in rijen, zoodat men

voor elke kleur welke in de rij voorkomt een

afzonderlijke naald moet hebben. Men heeft ook

twee houten pennetjes noodig, daar men ― zul-

len de lussen zeer regelmatig zijn ― het pennetje

eerst uit den afgewerkten reep moeten trekken als

de volgende die eveneens over een pennetje wordt

gewerkt, is voltooid. Men legt het pennetje over

een rij van het gaas en steekt dan den eersten

steek schuin onder het latje door, waarbij men

even als bij de eerste helft van den gewonen kruis-

steek schuin over 2 draden in de hoogte en de

breedte van het gaas steekt, maar dan weder ook schuin door de-

zelfde opening terugsteekt, waar men eerst heeft ingestoken en waarin

de draad nog hangt. Bij den tweeden steek die over het pennetje

wordt gewerkt steekt men op de plaats met een wit kruis aan-

geduid, zoo als de afbeelding dit te zien geeft de naald in, en

op de met een zwart punt geteekende plaats weder uit, zoodat

er een regte lus over het pennetje en aan den verkeerden kant

van het werk een kruissteek komt. Voor het gemakt bij

het werken moet het pennetje, voornamelijk als de rijen

lang zijn, niet al te ver over den te werken steek heen

komen, men kan het gemakkelijk een eindje verder schui-

ven. De lussen worden eerst nadat het werk geheel vol-

tooid is met eene scherpe schaar doorgeknipt.

De vlechtsteek, waarvan wij om ons beter te doen begrijpen, eveneens onder No. 61 de afbeelding geven,

kan in vereeniging met alle mogelijke tapisserie-steken worden gewerkt,

maar moet als men hem op hetzelfde werk met den pluche-steek aan-

wendt, eerst worden uitgevoerd. Deze steek neemt, zoo als men dit ziet

afgebeeld, vier draden in de hoogte in, dus twee boven elkaar liggende

ruitjes van het gaas en wordt gewerkt met schuine steken, die elkaar

kruisen. Naast eenige af-

gewerkte steken ziet men

op de teekening de naald

voor den volgenden steek

ingestoken, daarenboven

hebben wij met een ster

de plaats aangeduid waar

de naald weder moet wor-den ingestoken, met een dubbel punt de plaats

waar zij voor den volgenden steek weer

moet uitkomen, terwijl een punt het

insteken en een kruis het uitkomen

van de naald voor een derden steek aanduidt.

Met afb. 62 geven wij eindelijk nog voor de wijze van bewerking van den grond, een tapisserie-patroon, naar

ons model vervaardigd, waarop elk ruitje de ruimte voor eene lus beteekent; het

tralieachtige van het vlechtwerk zal men gemakkelijk naar de afbeelding in oorspron-kelijke grootte onder No. 59 kunnen nabootsen.

Hoewel men zoo als wij hierboven zeiden, met dezen steek het karakter van fluweel-tapijt tooverachtig goed kan nabootsen, zoo vreezen wij toch dat dames welke zuinig op

haar tijd zijn, zich liever een geweven canapé of haardkleedje zullen aanschaffen; wij hebben echter uitnemend fraaije voorwerpen gezien op deze wijze en in betrekkelijke korten tijd gewerkt.

24 DE GRACIEUSE. [15 Januarij 1865. 3e Jaargang.]

Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende knippatronen.

UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.

No. 59. Tapisserie-werk met den pluche en vlechtsteek voor kleine tapijtjes, rugkussens enz. Oorspronkelijke grootte.

No. 67. Fantasie-stoel met borduurwerk.

No. 57. Laag uitgesneden hemd voor dames. Knippatroon,

keerzijde van het Supplement No. XII, fig. 33―39.

No. 58. Gebreid onderlijfje.

No. 61. Bewerking van den vlechtsteek. Bij

Afb. No. 59. Oorspronkelijke grootte.

No. 60. Bewerking van den pluche-steek. Bij

Afb. No. 59. Oorspronkelijke grootte.

Verklaring der teekens: eerste

(donkerste), tweede, derde,

vierde kleur grijs; carmozijn.

No. 62. Patroon voor het tapis-

serie-werk. Bij Afb. No. 59.