1ste toer van de kant. Over het breedste houtje: 7 mazen
in elke maas van den vorigen toer.
2de toer. Over eene breinaald tusschen beide van grofte. In
elke maas 1 maas.
3de toer. Over het breedste houtje als de 2de toer.
4de toer. Over de breinaald. Afwisselend 1
maas, waarmede men volgens aanwijzing van de
afb. 6 mazen van den vorigen toer te zamen
neemt, 1 maas in de daaraanvolgende maas.
5de toer. Over het breedste houtje. Men slaat
gedurig 1 maas van den vorigen toer over, en
werkt in de daaropvolgende maas 1 maas.
Afb. No. 14. Over een houtje, dat een draad van 2 d. lengte omspant, werkt men den gehee-len grond afwisselend een toer recht en een toer met den zoo-
genaamden rozetknoop.
1ste toer. In elke maas van het
opzetsel 1 maas.
2de toer. (Rozetknoop). * Men haalt de 1ste maas van den vo-rigen toer van onderen naar boven door de naastaanzijnde maas en knoopt deze af, haalt
de daaraanvolgende maas in het midden van de zoo even ge-knoopte maas door en knoopt haar insgelijks af. Van * af her-
halen.
De laatste toer van den grond is weder als de 1ste toer, dan volgen de uit 4 toeren bestaande kant, die uitgenomen de laatste toer met dubbele zijde of katoen
gewerkt wordt.
1ste toer van de kant. In
elke maas van den vorigen toer
1 maas. (De 2de en 3de toer over
een breeder houtje).
2de toer. Men neemt gedurig
4 mazen van den vorigen toer
als 1 maas te zamen.
3de toer. In elke maas van den vorigen
toer 5 mazen.
4de toer. (Over een tusschensoort breinaald en
met enkele katoen of zijde). Als de 1ste toer.
Groote gehaakte rozet
voor een toiletkussen, of voor het aan elkander zetten
voor antimacassers geschikt.
Afbeelding No. 15.
Zooals de afbeelding aantoont is deze rozet door de afslui-
ting van de bogen als kleedje onder flacons, glazen enz. of ter
versiering van een toiletkussen bijzonder geschikt, en wordt voor
laatstgenoemd van fijne koordzijde uitgevoerd. zonder de bui-
tenste kettingsteekbogen kan men de rozetten door het aan el-
kander zetten voor een grooter kleed bezigen, terwijl men dan
aan de 4 kruisgewijze over elkander liggende punten, eene nieuwe rozet aanlegt, op deze wijze de rijen
rozetten voortzet en tot vulling van de openingen tusschen de rozetten
de middelste ster bezigt, die op de vereischte grootte kan worden afge-
sloten. Het oorspronkelijke is van haakgaren No. 40 gehaakt. Men be-
gint in het midden van de ster met 12 kett., verbindt deze tot eene
ronding en werkt hierin als eerste toer 30 stokjes, telkens 3 aan 3
door 3 kett. gescheiden. (Het 1ste st. wordt uit 3 kett. gevormd.)
2de toer. Men haakt teruggaande 2 h. v. st. om in het midden van
den laatsen kett.boog te komen, dan : 4 kett., waarvan de 3 eerste als
st. gerekend worden, * 2 door 3 kett. gescheiden st. in den volgenden
kett.boog van den vorigen toer, 1 kett. Van * af tot aan het einde
van den toer herhalen, waar men de aan het begin begonnen stokjes-
figuur voltooit.
3de toer. In elken uit 3 kett. bestaanden boog van den vorigen
toer 6 st., het 3de en 4de van deze st. gedurig door 3 kett. geschei-
den. (De overgang van den eenen toer tot den anderen geschiedt elk naar vereischte, hetzij door eenige terug of vooruit te werken h. v. st.)
4de toer. * In den uit 3 kett. bestaanden boog haakt men 2 door
4 kett. gescheiden v. st., dan 7 kett. Van * af herhalen.
5de toer. Van het midden van een uit 7 kett. bestaanden boog af
werkt men 9 kett., * 2 door 3 kett. gescheiden v. st. in den middel-
sten steek van den volgenden grooten boog, 9 kett. Van * af herhalen.
6de toer. * In het midden van den grooten boog 1 v. st.; 3 kett.,
3 st., 4
kett., 3 st.,
deze 6 st. in
den volgenden
kleinen boog, 3
kett. Van * af
herhalen.
7de toer. * In
den afzonderlijk gewerkten v. st. van den vorigen toer 1 v. st.; 3
kett., 3 st., 3 kett.,
3 st., 3 kett., 3
st., 3 kett., 3 st.,
alle deze 12 st. in den boog van 3 kett., die de 6 st.
van elkander af-scheiden, 3 kett. Van * af herhalen.
8ste toer. * 1 v.
st. in den afzonderlijk gewerkten v. st. van den vorigen toer, 6 kett., 3 st.,
3 kett., 3 st., deze 6 st. in den middelsten boog van de stokjesfiguur, 6 kett.
Van * af herhalen. Hiermede is de middelste ster voltooid.
9de toer. * 2 v. st. in den kleinen boog aan de spits van eene punt, 18
kett. Van * af herhalen.
10de toer. In elken steek 1 stokje.
11de toer. * 2 door 3 kett. gescheiden v. st. in 1 steek van den vorigen
toer, 5 kett., waarmede men 4 steken overslaat. Van * af herhalen.
12de toer. * 2 door 3 kett. gescheiden v. st. in den middelsten van de 3
kett., 6 kett. Van * af herhalen.
13de toer. Als de 12de toer, doch men haakt in plaats van 6 gedurig 7 kett.
14de toer. * 1 v. st. in den eersten grooten boog, 5 kett., 2 door 3 kett.
gescheiden v. st. in den volgenden grooten boog, 5 kett. Van * af herhalen.
15de toer. * 1 v. st. in den afzonderlijk gewerkten v. st. van den vorigen
toer, 3 kett., 1 v. st. in den volgenden uit 5 kett. bestaanden boog, 3 st., 4
kett., 3 st., deze 6 st. in de 3 kett. van den vorigen toer, 1 v. st. in den
volgenden boog, 3 kett. Van * af herhalen.
16de toer als de 7de; 17de toer als de 8ste; 18de toer als de 9de toer.
[14 November 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 203
Gebreide slopkous voor meisjes van 8―10 jaar.
Afbeelding No. 16. 4 lood bruine, ½ lood roode zephirwol, een
stuk zwart leder, gitten of stalen knoopen.
Aan den bovenrand van de slopkous beginnende, zet men 88
steken met de bruine wol op en breit gedurig
heen en weder met niet te grove stalen brei-naalden, opdat de slopkous stevig uitvalle, eerst 20 toeren afwisselend 2 recht, 2 averecht, zoo-dat hierdoor ribben gevormd worden. Men voert hierbij aan de eene zijde 2 knoopsgaten uit,
daar men in den 6den en 16den toer den
4den, 5den en 6den steek afkant
en daarvoor in den 7den en 17den toer 3 steken op nieuw opzet. Men herhaalt deze bewerking ook in den verderen loop van het werk in elken 9den en 10den toer, zoodat er gedurig 8 toeren tus-schen blijven. Na den 20sten toer van den rand breit men 1 toer geheel recht, den volgenden toer averecht, den 3den toer recht,
den 4den toer afwisselend 1 ave-
recht, 3 recht, men herhaalt nu voortdurend op dezelfde wijze op elkander volgende de 4 laatste toeren, terwijl men bij de pa-troontoeren in acht moet nemen, dat zoowel de averecht als de recht gebreide steken steeds op elkander komen. Die zijde op welke de patroontoeren gebreid worden, is de verkeerde zijde
van het werk. In den op den
10den patroontoer volgenden recht
te breien toer begint de minde-ring, aan de tegenover gestelde zijde van de knoopsgaten, waar men den 21sten en 22sten, alsook
den 23sten en 24sten steek te za-
men breit. Deze mindering her-haalt men nog 5 maal in elken
10den toer, men breit dus gedurig 9 toe-
ren er tusschen zonder minderen. Na den
25sten patroontoer werkt men nogmaals 3 toeren,
die op de rechte zijde recht, den 3 toeren, die
op de rechte zijde averecht moeten voorkomen
en begint dan het volgende patroon: 2 toeren,
die op de rechte zijde recht voorkomen, 2 toeren afwisselend 2 recht, 2 averecht, deze 4 toeren
gedurig herhalende, zonder minderen of meerderen
en zoo, dat de steken recht en averecht niet verzet worden.
Telt men op de rechter zijde 6 patroonstrepen, zoo breit men
nog 3 toeren op de rechter zijde recht en begint dan met 2 af-
zonderlijke naalden van dezelfde grofte als men gebruikt, den
hiel. Hiervoor zet men 21 steken op en breit nu heen en weder
het laatst beschreven patroon, terwijl men hierbij aan de eene
zijde na den laatsten steek van den toer gedurig een van de
steken die zich op de naald bevinden, van het reeds tot dusverre voltooide gedeelte van de slopkous
mede breit en hierdoor den hiel met het been verbindt. Men moet echter hier-
mede aan die zijde van het been beginnen, dat aan de tegenovergestelde zijde
van de rij knoopsgaten ligt. De eerste steek aan den buitenrand van den hiel
wordt gedurig afgehaald en niet met het patroon mede gerekend. Heeft men op
deze wijze 74 toeren gebreid, en daarbij 37 steken van het been met den hiel
verbonden, zoo neemt men de overige 37 steken van het eerste mede op de naald
en werkt den voet op de volgende wijze: Eerst voert men op de laatste 7 van
de 37 steken het reepje voor de knoopsgaten afzonderlijk uit, daar men den
1sten steek gedurig afhaalt, op de rechter zijde recht, op de verkeerde zijde
averecht breit en hierin de knoopsgaten vervaardigd. Nadat men 44 toeren gebreid
heeft, waarin 4 knoopsgaten gevormd moeten worden, kant men de 7 steken af
en neemt even als bij een hiel de aan de binnenzijde van dit reepje liggende
kantsteken voor de steken voor den voet op de naald, zoodat er in het geheel
weder 74 steken op de naald zijn. Van deze 74 steken vormen de 30 middelste
het voetblad, en men mindert, bij regelmatige voortzetting van het onder de
kuit begonnen patroon, aan beide zijden van de 30 steken in elken 4den toer
een steek, breit dus van de eene mindering tot de andere 3 toeren in hetzelfde
getal steken. In de buitenranden mindert men na elken 5den of 7den toer, zoo-
dat wanneer men op deze wijze 66 toeren gebreid heeft, de steken aan beide
zijden van het voetblad verbruikt zijn. Men neemt nu de kantsteken van de aan
beide zijden van de 30 overgeblevene steken op de naald, en wel aan de eene
zijde tot aan de opzetsteken van den hiel, aan de andere zijde tot over de 7
steken van het knoopsgatreepje, en breit nu op deze rij steken nog 6 toeren
met voortzetting van het patroon. Op de 7 steken van het knoops-gatreepje breit men ech-ter als voorheen op de rechter zijde recht, op
de verkeerde zijde ave-
rechts, vormt hierbij
in den 3den en 4den van deze 6 toeren nog een knoopsgat en kant dan
den geheelen toer ste-ken af. Daarna neemt men de roode wol en haakt, uitgenomen den
bovenrand, rondom de
geheele slopkous 1 toer
v. steken, waaraan men
aan de zijde van de
knoopsgaten nog den
volgenden toer toevoegt: 1 v. st. in den 1sten steek van den buitenrand, * men
slaat den volgenden steek over en werkt in den 2den daaropvolgende steek 5
stokjes, slaat nogmaals 1 steek over en haakt in den daaraanvolgenden steek
1 v. st., gedurig door den geheelen steek stekende. Van * af herhaalt men
tot aan het einde van dezen toer. Nu blijft ons nog over de knoopsgaten
met festonneersteken van roode wol te omgeven en den tegenoverlig-
genden buitenrand van de slopkous met knoopen te voorzien. Einde-
lijk zet men aan de slopkous een zachte zool, 10 of 11 d. lang,
4 d. breed, van zwart leder, waarmede men de beide zijranden
van den voet van den teen af, verbindt. Bij het werken van de
tweede slopkous, moet men vooral in acht nemen, dat deze
in tegenovergestelden vorm van de eerste wordt gebreid.
Twee haaksteken.
Afbeelding No. 17 en 18.
Sinds geruime tijd is het haakwerk niet meer werktuiglijk.
De uitvinding van den eenvoudigen en toch zoo effectvollen tunischen haaksteek, gaf telkens aanleiding tot nieuwe en be-
No. 15. Groote gehaakt rozet voor kleedjes enz.
No. 16. Gebreide slopkous voor meisjes van 8―10 jaar.
No. 17. Dubbele gobelinsteek.
No. 18. Haaksteek grosgrain.