De Gracieuse 14 November 1865 | Page 3

1ste toer van de kant. Over het breedste houtje: 7 mazen

in elke maas van den vorigen toer.

2de toer. Over eene breinaald tusschen beide van grofte. In

elke maas 1 maas.

3de toer. Over het breedste houtje als de 2de toer.

4de toer. Over de breinaald. Afwisselend 1

maas, waarmede men volgens aanwijzing van de

afb. 6 mazen van den vorigen toer te zamen

neemt, 1 maas in de daaraanvolgende maas.

5de toer. Over het breedste houtje. Men slaat

gedurig 1 maas van den vorigen toer over, en

werkt in de daaropvolgende maas 1 maas.

Afb. No. 14. Over een houtje, dat een draad van 2 d. lengte omspant, werkt men den gehee-len grond afwisselend een toer recht en een toer met den zoo-

genaamden rozetknoop.

1ste toer. In elke maas van het

opzetsel 1 maas.

2de toer. (Rozetknoop). * Men haalt de 1ste maas van den vo-rigen toer van onderen naar boven door de naastaanzijnde maas en knoopt deze af, haalt

de daaraanvolgende maas in het midden van de zoo even ge-knoopte maas door en knoopt haar insgelijks af. Van * af her-

halen.

De laatste toer van den grond is weder als de 1ste toer, dan volgen de uit 4 toeren bestaande kant, die uitgenomen de laatste toer met dubbele zijde of katoen

gewerkt wordt.

1ste toer van de kant. In

elke maas van den vorigen toer

1 maas. (De 2de en 3de toer over

een breeder houtje).

2de toer. Men neemt gedurig

4 mazen van den vorigen toer

als 1 maas te zamen.

3de toer. In elke maas van den vorigen

toer 5 mazen.

4de toer. (Over een tusschensoort breinaald en

met enkele katoen of zijde). Als de 1ste toer.

Groote gehaakte rozet

voor een toiletkussen, of voor het aan elkander zetten

voor antimacassers geschikt.

Afbeelding No. 15.

Zooals de afbeelding aantoont is deze rozet door de afslui-

ting van de bogen als kleedje onder flacons, glazen enz. of ter

versiering van een toiletkussen bijzonder geschikt, en wordt voor

laatstgenoemd van fijne koordzijde uitgevoerd. zonder de bui-

tenste kettingsteekbogen kan men de rozetten door het aan el-

kander zetten voor een grooter kleed bezigen, terwijl men dan

aan de 4 kruisgewijze over elkander liggende punten, eene nieuwe rozet aanlegt, op deze wijze de rijen

rozetten voortzet en tot vulling van de openingen tusschen de rozetten

de middelste ster bezigt, die op de vereischte grootte kan worden afge-

sloten. Het oorspronkelijke is van haakgaren No. 40 gehaakt. Men be-

gint in het midden van de ster met 12 kett., verbindt deze tot eene

ronding en werkt hierin als eerste toer 30 stokjes, telkens 3 aan 3

door 3 kett. gescheiden. (Het 1ste st. wordt uit 3 kett. gevormd.)

2de toer. Men haakt teruggaande 2 h. v. st. om in het midden van

den laatsen kett.boog te komen, dan : 4 kett., waarvan de 3 eerste als

st. gerekend worden, * 2 door 3 kett. gescheiden st. in den volgenden

kett.boog van den vorigen toer, 1 kett. Van * af tot aan het einde

van den toer herhalen, waar men de aan het begin begonnen stokjes-

figuur voltooit.

3de toer. In elken uit 3 kett. bestaanden boog van den vorigen

toer 6 st., het 3de en 4de van deze st. gedurig door 3 kett. geschei-

den. (De overgang van den eenen toer tot den anderen geschiedt elk naar vereischte, hetzij door eenige terug of vooruit te werken h. v. st.)

4de toer. * In den uit 3 kett. bestaanden boog haakt men 2 door

4 kett. gescheiden v. st., dan 7 kett. Van * af herhalen.

5de toer. Van het midden van een uit 7 kett. bestaanden boog af

werkt men 9 kett., * 2 door 3 kett. gescheiden v. st. in den middel-

sten steek van den volgenden grooten boog, 9 kett. Van * af herhalen.

6de toer. * In het midden van den grooten boog 1 v. st.; 3 kett.,

3 st., 4

kett., 3 st.,

deze 6 st. in

den volgenden

kleinen boog, 3

kett. Van * af

herhalen.

7de toer. * In

den afzonderlijk gewerkten v. st. van den vorigen toer 1 v. st.; 3

kett., 3 st., 3 kett.,

3 st., 3 kett., 3

st., 3 kett., 3 st.,

alle deze 12 st. in den boog van 3 kett., die de 6 st.

van elkander af-scheiden, 3 kett. Van * af herhalen.

8ste toer. * 1 v.

st. in den afzonderlijk gewerkten v. st. van den vorigen toer, 6 kett., 3 st.,

3 kett., 3 st., deze 6 st. in den middelsten boog van de stokjesfiguur, 6 kett.

Van * af herhalen. Hiermede is de middelste ster voltooid.

9de toer. * 2 v. st. in den kleinen boog aan de spits van eene punt, 18

kett. Van * af herhalen.

10de toer. In elken steek 1 stokje.

11de toer. * 2 door 3 kett. gescheiden v. st. in 1 steek van den vorigen

toer, 5 kett., waarmede men 4 steken overslaat. Van * af herhalen.

12de toer. * 2 door 3 kett. gescheiden v. st. in den middelsten van de 3

kett., 6 kett. Van * af herhalen.

13de toer. Als de 12de toer, doch men haakt in plaats van 6 gedurig 7 kett.

14de toer. * 1 v. st. in den eersten grooten boog, 5 kett., 2 door 3 kett.

gescheiden v. st. in den volgenden grooten boog, 5 kett. Van * af herhalen.

15de toer. * 1 v. st. in den afzonderlijk gewerkten v. st. van den vorigen

toer, 3 kett., 1 v. st. in den volgenden uit 5 kett. bestaanden boog, 3 st., 4

kett., 3 st., deze 6 st. in de 3 kett. van den vorigen toer, 1 v. st. in den

volgenden boog, 3 kett. Van * af herhalen.

16de toer als de 7de; 17de toer als de 8ste; 18de toer als de 9de toer.

[14 November 1865. 3e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 203

Gebreide slopkous voor meisjes van 8―10 jaar.

Afbeelding No. 16. 4 lood bruine, ½ lood roode zephirwol, een

stuk zwart leder, gitten of stalen knoopen.

Aan den bovenrand van de slopkous beginnende, zet men 88

steken met de bruine wol op en breit gedurig

heen en weder met niet te grove stalen brei-naalden, opdat de slopkous stevig uitvalle, eerst 20 toeren afwisselend 2 recht, 2 averecht, zoo-dat hierdoor ribben gevormd worden. Men voert hierbij aan de eene zijde 2 knoopsgaten uit,

daar men in den 6den en 16den toer den

4den, 5den en 6den steek afkant

en daarvoor in den 7den en 17den toer 3 steken op nieuw opzet. Men herhaalt deze bewerking ook in den verderen loop van het werk in elken 9den en 10den toer, zoodat er gedurig 8 toeren tus-schen blijven. Na den 20sten toer van den rand breit men 1 toer geheel recht, den volgenden toer averecht, den 3den toer recht,

den 4den toer afwisselend 1 ave-

recht, 3 recht, men herhaalt nu voortdurend op dezelfde wijze op elkander volgende de 4 laatste toeren, terwijl men bij de pa-troontoeren in acht moet nemen, dat zoowel de averecht als de recht gebreide steken steeds op elkander komen. Die zijde op welke de patroontoeren gebreid worden, is de verkeerde zijde

van het werk. In den op den

10den patroontoer volgenden recht

te breien toer begint de minde-ring, aan de tegenover gestelde zijde van de knoopsgaten, waar men den 21sten en 22sten, alsook

den 23sten en 24sten steek te za-

men breit. Deze mindering her-haalt men nog 5 maal in elken

10den toer, men breit dus gedurig 9 toe-

ren er tusschen zonder minderen. Na den

25sten patroontoer werkt men nogmaals 3 toeren,

die op de rechte zijde recht, den 3 toeren, die

op de rechte zijde averecht moeten voorkomen

en begint dan het volgende patroon: 2 toeren,

die op de rechte zijde recht voorkomen, 2 toeren afwisselend 2 recht, 2 averecht, deze 4 toeren

gedurig herhalende, zonder minderen of meerderen

en zoo, dat de steken recht en averecht niet verzet worden.

Telt men op de rechter zijde 6 patroonstrepen, zoo breit men

nog 3 toeren op de rechter zijde recht en begint dan met 2 af-

zonderlijke naalden van dezelfde grofte als men gebruikt, den

hiel. Hiervoor zet men 21 steken op en breit nu heen en weder

het laatst beschreven patroon, terwijl men hierbij aan de eene

zijde na den laatsten steek van den toer gedurig een van de

steken die zich op de naald bevinden, van het reeds tot dusverre voltooide gedeelte van de slopkous

mede breit en hierdoor den hiel met het been verbindt. Men moet echter hier-

mede aan die zijde van het been beginnen, dat aan de tegenovergestelde zijde

van de rij knoopsgaten ligt. De eerste steek aan den buitenrand van den hiel

wordt gedurig afgehaald en niet met het patroon mede gerekend. Heeft men op

deze wijze 74 toeren gebreid, en daarbij 37 steken van het been met den hiel

verbonden, zoo neemt men de overige 37 steken van het eerste mede op de naald

en werkt den voet op de volgende wijze: Eerst voert men op de laatste 7 van

de 37 steken het reepje voor de knoopsgaten afzonderlijk uit, daar men den

1sten steek gedurig afhaalt, op de rechter zijde recht, op de verkeerde zijde

averecht breit en hierin de knoopsgaten vervaardigd. Nadat men 44 toeren gebreid

heeft, waarin 4 knoopsgaten gevormd moeten worden, kant men de 7 steken af

en neemt even als bij een hiel de aan de binnenzijde van dit reepje liggende

kantsteken voor de steken voor den voet op de naald, zoodat er in het geheel

weder 74 steken op de naald zijn. Van deze 74 steken vormen de 30 middelste

het voetblad, en men mindert, bij regelmatige voortzetting van het onder de

kuit begonnen patroon, aan beide zijden van de 30 steken in elken 4den toer

een steek, breit dus van de eene mindering tot de andere 3 toeren in hetzelfde

getal steken. In de buitenranden mindert men na elken 5den of 7den toer, zoo-

dat wanneer men op deze wijze 66 toeren gebreid heeft, de steken aan beide

zijden van het voetblad verbruikt zijn. Men neemt nu de kantsteken van de aan

beide zijden van de 30 overgeblevene steken op de naald, en wel aan de eene

zijde tot aan de opzetsteken van den hiel, aan de andere zijde tot over de 7

steken van het knoopsgatreepje, en breit nu op deze rij steken nog 6 toeren

met voortzetting van het patroon. Op de 7 steken van het knoops-gatreepje breit men ech-ter als voorheen op de rechter zijde recht, op

de verkeerde zijde ave-

rechts, vormt hierbij

in den 3den en 4den van deze 6 toeren nog een knoopsgat en kant dan

den geheelen toer ste-ken af. Daarna neemt men de roode wol en haakt, uitgenomen den

bovenrand, rondom de

geheele slopkous 1 toer

v. steken, waaraan men

aan de zijde van de

knoopsgaten nog den

volgenden toer toevoegt: 1 v. st. in den 1sten steek van den buitenrand, * men

slaat den volgenden steek over en werkt in den 2den daaropvolgende steek 5

stokjes, slaat nogmaals 1 steek over en haakt in den daaraanvolgenden steek

1 v. st., gedurig door den geheelen steek stekende. Van * af herhaalt men

tot aan het einde van dezen toer. Nu blijft ons nog over de knoopsgaten

met festonneersteken van roode wol te omgeven en den tegenoverlig-

genden buitenrand van de slopkous met knoopen te voorzien. Einde-

lijk zet men aan de slopkous een zachte zool, 10 of 11 d. lang,

4 d. breed, van zwart leder, waarmede men de beide zijranden

van den voet van den teen af, verbindt. Bij het werken van de

tweede slopkous, moet men vooral in acht nemen, dat deze

in tegenovergestelden vorm van de eerste wordt gebreid.

Twee haaksteken.

Afbeelding No. 17 en 18.

Sinds geruime tijd is het haakwerk niet meer werktuiglijk.

De uitvinding van den eenvoudigen en toch zoo effectvollen tunischen haaksteek, gaf telkens aanleiding tot nieuwe en be-

No. 15. Groote gehaakt rozet voor kleedjes enz.

No. 16. Gebreide slopkous voor meisjes van 8―10 jaar.

No. 17. Dubbele gobelinsteek.

No. 18. Haaksteek grosgrain.