100 DE GRACIEUSE. [14 Mei 1867. 5e Jaargang.]
het geheel met lijm doortrokken is, drukt het dan uit en trekt het over een vorm
van overeenkomende grootte, die vooraf met olie bestreken wordt. Als de gedeel-ten van het foedraal geheel doortrokken en hard zijn, dan neemt men het van den vorm af en bestrijkt het van binnen en van buiten met zwart russische lak. Eindelijk
worden er aan het foedraal een scharnier en eene lus van gomelastiek
koord, als ook een knoop om het dicht te maken aangebracht.
Kussen voor reizigers.
Afb. No. 67 en 68. Knippatr. van eene patte benevens teekening,
voorz. v. h. Suppl., No. XII, fig. 28.
De genoemde afbeeldingen stellen een kussen voor, dat ook als slui-
merrol gebruikt kan worden en op reis zeer practisch is. Het bestaat uit een kussen met paarden-haar gevuld, van ongeveer 50 d. in
het vierkant, dat volgens de afbeelding in het midden in de lengte zeer dun, aan beide zijden tamelijk veel gevuld
is. Bij het te zamen rollen van het kussen vormt deze dunne
laag van het vulsel het midden van den sluimerrol, zie afb. No. 68.
Door een knoop en eene lus van koord wordt de rol dicht gemaakt;
door een koord met kwasten, aan eene zijde van het kussen aange-
bracht, wordt het voltooid. Het be-
kleedsel van het kussen is volgens ons model aan de binnenzijde, groen cachemir, dat op regelmatige afstan-den met het vulsel wordt doorgere-
gen, op de buitenzijden lichtgrijs laken, aan beide zijden uitgetand; laatstgenoemd wordt bedekt met patten van rood laken, insgelijks uit-getand en met een borduursel met den point russe met zwarte zijde volgens afb. No. 67 versierd. Fig.
28 geeft den vorm van een zoodanige patte bene-vens het borduurpatroon. Men kan een eenvoudi-ger bekleeding van het kussen van afzonderlijke gehaakte strepen van verschillende kleuren ver-
vaardigen. De knoop en de lus van koord, als ook het koord met kwasten worden er volgens de af-
beelding aangebracht.
Beschrijving van de parijsche
modeplaat. *)
No. 1. Ronde hoed van wit paardenhaar, gegarneerd met korenbloemen. De
strikbanden “à l’esclave” worden gevormd door bladeren klimop.
Mignon. Deze paletot bestaat uit een fantasiestof, dezelfde waarvan het
kleedje is vervaardigd of uit rood zomerlaken, het maakt alsdan een fantasie voor-
jaarscostuum uit. De naad onder den arm loopt eenigszins boogvormig. De voor-
zijde van den paletot is naar onderen toe zeer ver weggesneden, waardoor het
vestje dat er onder wordt gedragen, zichtbaar wordt.
De voorpanden, in den vorm van breede patten, met een
zakje in het midden, zijn langer dan de rug. De paletot is in
de rondte gegarneerd met een biais van dezelfde stof met opge-naaide gitten; alleen van onderen aan de voorpanden zijn grelots gezet. De rug, niet langer dan het vestje, is met geborduurde
figuren versierd.
No. 2. Hoed van genaaid stroo. De pas wordt gevormd door gekleurd lint, de bavolet door kant. Marabouts en een bloem
aan de voorzijde.
Don carlos. Zwart zijden paletot met diepe plooien in den rug; lange open mouwen. De plooi in den rug is langer dan de paletot en vormt eene breede patte, even als de voorpanden, geheel gegarneerd met geborduurde figuren. De mouw eveneens veel langer dan de paletot, loopt uit in twee spitse punten met
kwasten versierd.
No. 3. Hoed van rijststroo, de pas is gegarneerd met gekleurd lint, van voren
een bouquetje korenbloemen. Taffen strikbanden, van achteren door elkaar geslingerd
en vastgehouden met een bouquetje.
Casaque met een ceintuur, van voren tot aan de ceintuur geslo-
ten; van daar af vallen de zijpanden over elkaar heen. Het eene voorpand is van onderen rond, het andere
langer en loopt in een punt uit; rondom den paletot en aan de cein-
tuur is een zijden franje gezet; verder wordt het garnituur ge-
vormd door figuren van passement.
No. 4. Hoed van geplooide tulle
en kleine figuren
van witte gitten.
Wit tullen strik-
banden vastge-
houden met een parel.
Charmette. Zijden paletot; de voorstukken zijn langer, loopen in punten
uit en zijn met lange franje gegarneerd. De rug heeft van achteren eveneens
twee patten en is tot aan de taille open. Aan de zijpanden is guipure met
opgenaaide kralen gezet, verder is de paletot versierd met een rijk gar-
nituur van passement.
No. 5. Catalane van lint, met kant afgesloten; van achteren han-
gen twee lange einden kant naar.
Vest “odalisque,” hartvormig uitgesneden; de voorstukken
slaan over elkaar heen en worden op zijde met de breede
patten van een ceintuur dichtgemaakt. De mouw is wijd,
geheel open en gegarneerd met tressen van barnsteenen
kralen. Het vestje heeft hetzelfde garnituur en lange
grelots van dezelfde kralen.
No. 6. Toque zonder rand van rijststroo, op zijde
een klein vogeltje. De cache-peigue wordt gevormd door een slinger bloemen. Taffen strikbanden, aan elke
zijde vastgehecht met een klein bouquetje.
Fantasio. Deze paletot heeft een kort zijpandje, waar de rug en het zijpand overheen vallen. Het zij-
pand is gegarneerd met guipure, hieronder komt eene lange vierkante patte tevoorschijn, afgesloten met grelots. De rug en de voorstukken zijn uitgeschelpt en
met lange koorden van passement versierd.
*) Ten genoege van onze abonnées, hebben wij deze mode-
plaat met zomermantels, reeds vroeger afzonderlijk verzonden.
tellen, als aan de einden. Bij den laatsten toer wordt de middelste steek van elken kettingsteekboog aan een oogje van het mignardise verbonden, dat den buitenrand van het haakwerk in de rondte omgeeft. Als men op deze wijze twee gehaakte gedeelten heeft voltooid, dan naait men het op de écharpes
met eene lustrine voering voering. Eindelijk bevestigt men laatstge-noemden aan de ceintuur en bedekt het aanzetten met de hierboven
genoemde rozet.
Ceintuur van zwart repslint.
Afb. No. 60. Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. X, fig. 25 en 26.
De ceintuur en ook de reep met punten aan de onderste lange
zijde er aan gevoegd, bestaat uit zwart reps-
lint (ceintuurlint), en wordt naar de knippa-
tronen fig. 25 en 26 vervaardigd. Tegen de punten moet men langs
den buitenrand aan de binnenzijde een zwart taffen lint 1 d. breed zetten. De ceintuur en de gepunte reep wor-
den zooals wij dit hebben voorgeteekend en volgens de af-
beelding met korte en lange opgenaaide gitten, bovendien met gitten plaatjes versierd. Aan de onderste spits van elke punt wordt
een kralengrelot gehecht. Het dichtmaken van de ceintuur wordt bedekt met een rozet van bladvor-
mige gedeelten van repslint en met een oversponnen knoop. De eersten zijn evenals de ceintuur met opge-
naaide kralen versierd, met een taffen voering voorzien; eindelijk is aan elke spits een kraal gehecht.
Ceintuur met écharpes
en zakjes.
Afb. No. 61. Knippatr., keerz. van het Supplem.
No. XIX, Fig. 49.
Deze ceintuur waarvan elk der echarpes van onderen met een zakje is voorzien kan daardoor zoowel in huis als op reis veel gemakt aanbren-
gen. Ons model van zwarte taf, is volgens de afbeelding met kralengrelots en zwart soutache gegarneerd; bij het vervaardigen knipt men eerst voor de echarpes uit taf en lustrine voor voering naar fig. 49 twee gedeelten, een gedeelte echter 2 d. langer, daarna voor de zakjes even-
eens uitbovenstof en voering naar dezelfde knippatronen wederom twee gedeelten, die echter slechts van den onderrand tot aan de lijn op fig. 46 voorgeteekend be-
hoeven te reiken. Als de twee gedeelten van het zakje aan den onderrand tegen elkaar zijn genaaid, dan verbindt men ze zoodanig met de echarpes, dat de insla-
gen van de naden naar binnen liggen. Men naait de randen van de echarpe die
nog los zijn tegen elkaar, legt er dan het soutache op, zet er de grelots van kra-
len aan, en hecht de echarpes aan een ceintuur 5 d. breed, van
taf, lustrine en stijf gaas vervaardigd.
Reismuts benevens een etui voor heeren.
Afb. No. 63 en 64. Knippatr. voor de muts: keerz. v. h. Supplem.
No. XVI, fig. 45 en 46.
De muts van zwart cachemir is met zwarte taf gevoerd en aan den
onderrand met een strook wit en zwart gestreepte taf 3 d. breed omgeven. Om deze muts te vervaardigen knipt men van cache-
mir en taf naar fig. 45 en 46 van elk twee gedeelten langs het midden in het geheel, verbindt bovenstof en voering elk afzonderlijk volgens de overeenstemmende cijfers van het knippatroon, naait de dwarszijden van de randen van de muts elk van 31 tot 32 aan elkan-der, zet er de boven vermelde taffen strook op en naait dan aan den
onderrand van de muts de randen van bovenstof, voering en van de taffen strook te-
gen elkander. Het etui bestaat uit een stuk zwart amerikaansch leder 25 d. lang, 15 d. breed
en een stuk zwarte taf voor voering van gelijke grootte. Beide gedeelten worden aan eene
dwarszijde afgerond, aan de andere dwarszijde in een boog uitgesneden en ongeveer 7 duim breed naar de binnenzijde omgeslagen, waardoor de tasch gevormd wordt. Ongeveer op 7 d.
afstand van den boven-rand, naait men er van leder en taf een gedeelte van 9 d. lengte, 3½ d. breedte voor een tasch op, dat tot berging van
een kleinen kam dient en uitgenomen aan eene dwarzijde
met zwart wollenband van 1 d. breedte omboord, en daarna er wordt opge-
stikt. Op dezelfde wijze omboort men ook het etui, waardoor tegelijkertijd
de dwarszijden van de tasch bevestigd worden. Eindelijk zet men er om het étui
dicht te maken aan de afge-
ronde zijde een langen
gomélastieken band aan.
Foedraal voor een glas, van koord gewerkt.
Afbeelding No. 65 en 66. Zwart rond koord, lijm, zwart russisch lak, zwart gom-
elastiek koord.
Een foedraal, volgens afb. No. 65, is bestemd om een glas, dat men op reis
mede neemt, voor het breken te beveiligen. Het model, 7½ d. hoog en 20 d. in om-
vang, is van zwart, dun katoenen koord met festonneersteken gewerkt; om het
de vereischte stevigheid te geven, is het met lijm doortrokken en daarna gelakt.
Om dit foedraal te vervaardigen, dat natuurlijk in elke grootte gewerkt
kan worden, steekt men een eind koord van ongeveer 60 d. lengte in eene
tapisserie- of stopnaald, maakt van het buitenste eind ― ongeveer
1½ d. lang ― een ring en omwerkt dezen dicht met festonneerste-
ken. Men werkt nu toersgewijze in de rondte voort, terwijl men
in elke lus van den vorigen toer weder eene lus werkt, doch men
moet hierbij overeenkomstig de grootte van den bodem van het
glas meerderen, terwijl men nu en dan twee lussen in eene lus
van den voorgaanden toer werkt. Als de bodem de ver-
eischte grootte heeft verkregen, dan houdt het meerderen
op, en men werkt nu den rand tot de vereischt wordende
hoogte van het glas voort. Afb. No. 66 toont een gedeelte van het werk in oorspronkelijke grootte aan. Op dezelfde wijze wordt ook het deksel vervaardigd doch dit moet, daar het oversteekt, een weinig wijder wezen als de rand van het foedraal; bovendien werkt men den laatsten toer van den rand over een dik koord. Men legt het vervaar-
digde gedeelte in heete lijm, laat het daarin liggen, tot dat
Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende knippatronen.
UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.
No. 64. Etui voor de reismuts voor heeren.
No. 69. Zak voor fijn linnengoed.
No. 66. Gedeelte van het foedraal
(afb. No. 45). Oorspronkelijke
grootte.
No. 60. Ceintuur van zwart repslint.
Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. X, fig. 25 en 26.
No. 65. Foedraal, van koord ge-
vlochten, voor een glas.
No. 63. Reismuts voor heeren.
Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. XVI,
fig. 45 en 46.
No. 61. Ceintuur met echarpes en
zakjes. Knippatr. keerz. van het
Suppl. No. XIX, fig. 49.
No. 68. Kussen voor reizigers ale een sluimerrol ingericht.
No. 67. Kussen voor reizigers. Uitgespreid. Knip-
en borduurpatroon van eene patte. Voorzijde
van het Supplem. No. XII, fig. 28.
No. 62. Gehaakte ceintuur met
écharpes. (afb. No. 41.)
Knippatr. keerz. van het Supplem.
No. XX, fig. 50 en 51.