Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende knippatronen.
UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.
60 DE GRACIEUSE. [12 Maart 1865. 3e Jaargang.]
de steken zoodanig opgenomen, als de af-
beelding volgens de bovenste gehaakte rij
voorstelt, men steekt namelijk door de naar
de regterzijde liggende lus van den in den
voorgaanden toer afgeronden steek. De afbeelding heeft genoemde lus met een pijl doorstoken en geeft met de punt van den pijl de rigting aan, hoedanig men de naald
door den steek moet steken. Bij den twee-
den toer werkt men de steken elk afzon-
derlijk op de gewone wijze af.
Damespantalon.
Afb. No. 79, Knippatroon, keerzijde
van het Supplement No. VI,
Fig. 24—27.
Voor dezen pantalon, die aan den rand van onderen zeer sierlijk is gegarneerd heeft men naar Fig. 24 uit cassa of fijne shirting twee halve gedeelten te knippen. Hierbij moet men niet alleen de lijn die
op het patroon het midden of den toegevouwen
kant aangeeft, langs den draad op de stof leggen
en op de lijn voor het uitsnijden van het voorste
gedeelte letten, maar ook van onderen, den panta-
lon langer knippen voor de smalle en breede zoomen waar-
mede de rand van onderen voorzien is. Nadat de zoomen
of opnaaisels er zijn ingelegd,
vervaardigt men het garnituur voor den rand van on-
deren dat uit loodregt loopende geborduurde tusschenzet-
sels en plooijen bestaat. Men vindt het op Fig. 24 dui-
delijk afgeteekend. Hierna wordt de pantalon van L—M
aan elkaar ge-
naaid. Vervol-gens verbindt men de twee
helften van den pantalon van voren van P tot ster en zoomt de lengte die openblijft van G tot ster
of zet er aan den buitenrand een schuin belegsel 2 d. breed
onder. Van boven wordt de pantalon ingerimpeld, maar van
voren slechts een weinig. Naar Fig. 25 knipt men den band
van voren uit de dubbele stof en aaneen en naait die twee
gedeelten der stof met een ingeregen koordje er tusschen te
zamen. Het achtergedeelte van den band wordt naar Fig.
26 dubbel zoo breed geknipt zoodat men van boven aan den
rand van den band er eene vouw in kan leggen. Nu naait
men er de op Fig. 26 voorgeteekende schuif in, maakt
aan beide zijden vetergaatjes en steekt er in tegenovergestelde
rigting twee smalle linnen bandjes door, om den pantalon
naauwer te kunnen toehalen. Daarna naait men de twee ge-
deelten van den band aan elkaar van N tot O en zet den
rand van den pantalon die eerst is ingerimpeld met een in-
genaaid koordje tusschen de twee gedeelten van den band,
waarbij men natuurlijk op de overeenstemmende letters moet
acht geven.
Voor het garneren van den pantalon kan men ook het garnituur waarvan wij Fig. 27 de afbeelding geven, ver-
vaardigen. Het bestaat uit een geborduurd tusschenzetsel,
aan beide zijden met kleine met zwarte gefestonneerde schel-
pen voorzien, en wordt van boven met een zoom aan den
pantalon gezet. Aan de andere zijde krijgt het tusschenzetsel een reep der stof die uit twee zoomen
bestaat waarboven nog een strookje 4 d. breed wordt opgestikt.
Garnituur voor pantalons.
Afbeelding No. 80.
Voor het garneren van het onderste gedeelte van den pantalon, dien men on-
der No. 79 vindt afgebeeld, geven wij daarenboven nog een ander, zeer lief
en élégant garnituur, dat als men eene naaimachine gebruikt, in zeer korten
tijd kan vervaardigd worden.
Het bestaat uit een reep batist, nansoek, cassa of fijne shirting, waarin zeer
smalle loodregt loopende plooitjes van gelijkmatige breedte en even ver van
elkaar zijn gelegd. Op dit geplooid randje naait men dan met evenwijdige pun-
ten, zoo als onze afbeelding dit aantoont aan den buitenrand een smal gezoomd
en geplooid strookje en bedekt het aanzetsel met een geborduurd randje dat er
aan beide zijden wordt opgestikt. Vervolgens wordt langs den omtrek der punten de nog overblij-
vende stof weggeknipt, en aan de verkeerde zijde tegen de inslagen van de naden een smal reepje
van de stof gelegd. Boven den regten rand van den geplooiden reep loopt een dergelijk strookje be-
nevens een geborduurd tus-
schenzetsel, dat tevens dient om het garnituur op den pantalon te zetten. Afb. No.
80 geeft dit garneersel op
de helft van de oorspronke-
lijke grootte te zien, men
zal alzoo de verhouding van de lengte en de breedte van
de plooijen en van de strook-
jes gemakkelijk kunnen be-
rekenen.
Huissleuteltaschje.
Afb. No. 81 en 82. 5 stren-
gen licht bruine, 1 streng
zwarte koordzijde, kris-
tallen, grijze, zwarte
en stalen kralen,
fijn bruin leder,
zwart elastiek-
band.
Het aandeel dat de dames
aan het vervaardigen van dit taschje hebben bestaat in haakwerk; de voorzijde en het overslag is met vaste
steken (gedurig door den ge-
heelen steek gestoken) ge-
haakt; terwijl de achterzijde het piquévormige patroon, dat wij onder Afb. No. 82 te
zien geven, bevat. Dit laatste werkt men op
de volgende wijze: de twee eerste toeren wor-
den met gewone vaste steken gehaakt, waarbij
men steeds in de achterste lus steekt; in den
derden toer haakt men bij afwisseling 1 v. st.
1 st. maar steekt bij den laatsten over den st.
van den laatsten toer heen in den steek van
den voorlaatsten toer. Als deze derde toer
worden al de overige toeren gehaakt, waarbij
de v. st. steeds moeten verspringen.
De geheele voorzijde van het taschje wordt op deze wijze aaneen gehaakt, waar-
bij men van boven aan den rand begint;
daar wij eene afbeelding van het taschje
in oorspronkelijke grootte geven, zal eene
nadere verklaring aangaande het haakwerk
wel overbodig zijn. De band met het op-
schrift aan de voorzijde van het taschje
bestaat uit zwarte taf; hierop wordt de spreuk
met witte zijde met den stik- of met den
platten steek geborduurd, daarna hecht
men den taffen reep langs den voorgetee-
kenden omtrek met festonneersteken, langs welken
rand nog afzonderlijk opgenaaide stalen kralen loopen. De einden taf die er overheen komen,
worden vervolgens weggesneden. Verder doen wij
opmerken dat men bij het festonneren de einden van de gomelastieke lus, die het taschje vasthoudt, mede vasthecht
zoodat deze met het taf bedekt
worden. De sleutel op het overslag moet men er met kralen, opnaaijen, namelijk op elken haaksteek eene
kraal. De kralen die op de figuur van den sleutel wit
met een zwart sterretje geteekend voorkomen, zijn
stalen kralen, de andere
waarvan men de drie nuan-cen duidelijk kan onder-scheiden zijn
kristallen,
donkergrijze,
en zwarte kra-len. Het tot
dusverre voltooide werk wordt met een lederen voering
voorzien en in het taschje genaaid, waarna men er in de
rondte een randje met kleine met zwarte zijde gehaakte
schelpen omwerkt. Voor dit randje haakt men eerst ron-
dom het taschje en het overslag 1 toer vaste steken, en
daarop — behalve op de vouw voor het overslag — de
schelpen en wel: 1 v. st. in den eersten v. st. van den
vorigen toer, * men slaat 1 st. over en haakt in den daar-
opvolgenden 5 stokjes, slaat weder 1 st. over en haakt in
den daaropvolgenden weder 1 v. st. Van * wordt voortdu-
rend herhaald. Langs de rij vaste zwarte steken, ook op de
vouw van het overslag worden afzonderlijke stalen kralen
genaaid, zoo als de afbeelding dit te zien geeft.
Hoewel dit taschje aldus uitgevoerd er zeer lief uitziet en tamelijk stevig is als men ten minste stijf en gelijkmatig
haakt, zoo is het echter wel wat bewerkelijk. Wij willen er daarom bijvoegen, dat men ook wollen reps voor den fond van het taschje nemen kan. In dit geval worden de kralen voor de figuur van den sleutel langs de bovenopliggende ge-
ribde lijnen van de stof er op genaaid. Het randje kan af-zonderlijk gehaakt en er daarna aangezet worden, terwijl
men er eveneens een kralen kant voor gebruiken kan.
Copieër-papier.
Om patronen (borduur en soutache-werk) op allerlei soort van stoffen af te teekenen, raden
wij het gebruik van copieër papier aan. Men legge dit met de regte zijde
op de stof en daarboven het patroon. Nu trekt men met de punt van eene
breinaald zacht drukkende, de lijnen voorzigtig na en zorge het patroon
niet te beschadigen; zoo ver het copieer papier rijkt is de teekening nu op
de stof weergegeven. Het copieer papier kan telkens verschoven, en alzoo
zeer dikwijls gebruikt worden.
Voor dikke wollen mantelstoffen en ook voor het afteekenen van grootere patronen, waarvan de uitvoering meer tijd en moeite vereischt, kunnen wij nog eene andere wijze van bewerking aanbevelen, die daarbij het voordeel heeft
dat de omtrekken niet zoo spoedig verdwijnen. Men legt hiervoor het pa-
troon op een kussen en prikt al de lijnen met eene dikke naald door, zoo dat
deze door kleine gaatjes zijn aangegeven. Nu wordt het patroon op de stof gehecht. Men neemt
vervolgens een klein neteldoeksch zakje met poeder of tarwebloem gevuld en wrijft dit over het
papier heen. Langs de puntjes welke zich nu op de stof bevinden trekt men met een penseel eene
streep met een mengsel van
arabische gom en loodwit.
Aanmerking bij het na-
knippen der patronen.
1) Wij geven de knippatro-nen steeds zonder inslag, deze
moet er dus aan de stof bij ge-
sneden en de omtrek van elken naad naauwkeurig gevolgd
worden.
2) Wanneer slechts de helft
van het patroon is aangegeven dan legge men het middelste
gedeelte, door eene gestipte
lijn (- - - -) aangeduid langs
den draad op de stof die niet
wordt doorgesneden.
3) Indien wij uit plaatsge-brek het patroon niet geheel op het blad kunnen weêrgeven, dan worden er in het eerste omslagen gelegd. De lijn van
deze vouwen is eveneens door
(- - - -) aangeduid en daarenbo-
ven woordelijk uitgedrukt. Wij raden de dames aan om deze omslagen eerst afzonderlijk
over te nemen en ze daarna
aan elkaar te hechten.
No. 77. Cordonneersteek. Haakwerk.
No. 80. Garnituur voor
pantalons. Helft v. d.
oorspronk. grootte.
No. 78. Piquésteek. Haakwerk.
No. 79. Pantalon voor dames. Knippatr., keerzijde van h. Supplem. No. VI. 24—27.
No. 82. Haakpatroon voor den achterkant
van de sleuteltasch.
No. 83. Taschje voor een huissleutel. Oorspr. grootte.