Gevlochten koord.
Afb. No. 35.
Deze afbeelding stelt een fraai en tevens praktisch koord voor, dat naar ge-
lang van de grondstof, waar men het van vervaardigt, voor vele voorwerpen geschikt is, namelijk: van fijn, rond zwart zijden koord als belegsel, van wit
koord of dun touw voor een dikke lijn om de wasch op te hangen. Ter vervaardi-
ging van deze vlecht, die wel eenige opmerkzaamheid vereischt, bezigt men 8 einden koord van gelijke lengte die men elk als een kluwen opwindt. Van elk kluwen laat men om de vlecht te kunnen werken ongeveer een eind van 30 d. lengte af, en bevestigt het koord zoodanig met eene speld aan het kluwen, dat de draad niet kan afwinden. Dan naait men de buitenste einden van de 8 koorden aan elkander, vat ze aldaar tusschen den duim, wijs- en middelsten vinger van de linkerhand, zoodat de koorden naar verschillende richtingen over de hand af-hangen, en legt nu met de rechterhand gedurig twee tegenover elkander liggende koorden kruisgewijze over elkander, waarbij men vooral in acht moet nemen de hiervoor bestemde rij te volgen. Tot gemak bij het werken kan men de koorden volgens de afbeelding aangewezen met kleine papiertjes nummeren, die natuur-
lijk op het koord moeten heen en weder geschoven kunnen worden. Alzoo worden in eene regelmatige herhaling het koord 1 en 1, 2 en 2, 3 en 3, 4 en 4 met elk-
ander gekruist. Men moet hierbij vooral zorgen, dat de drie overige koorden aan beide zijden, zich aan beide zijden van de zoo even gekruiste koorden bevinden.
Men kan zich bij de uitvoering van dit vlechtwerk veel gemakt verschaf-
fen, door zich van een hooge, ronde mand of iets dergelijks te be-
dienen, aan het eind van het vlechtwerk een sleutel of een ander zwaar voorwerp te hechten, dit in het midden, de 8 einden van het koord over de mand te laten afhangen, waardoor zij op regelmatige afstanden uit elkander gehouden worden en de twee bij elkander behoorende einden ge-
makkelijker te onderscheiden zijn.
Patroon voor soutache of veterband.
Afbeelding No. 36.
Dit patroon kan met smal soutache of veterband, ook met den ketting-steek worden uitgevoerd en zoowel als rand, als ook voor patten ter garneering van verschillende garderobevoorwerpen, manden, tus-
schen, kleeden en iets dergelijks gebezigd worden.
Zak voor klampen.
Afbeelding No. 37 en 38.
Het model is een zeer eenvoudige zak van wit shirting, met een rand
van rood wollen veterband gevlochten, gegarneerd. Men vervaardigt
den zak van een strook shirting 85 d. lang, 58 d. breed, terwijl men
laatstgenoemde aan de eene lange zijde 3 d. breed omzoomt, er aldaar op 1 d. afstand van den zoom met kleine voorsteekjes een schuif innaait om er later een band door te kunnen steken, daarna de dwarszijden aan elkander verbindt, en de andere lange zij-den gelijkmatig inrimpelt en dicht te zamen haalt. Voor de garneering neemt men 8 einden rood wollen veterband elk 54 d. lang en vormt van elk buitenste eind van het
veterband eene kleine lus, daar men het eind volgens afbeelding No. 38
naar de bovenzijde omlegt, door eene kleine insnijding in het veterband naar de verkeerde zijde doorsteekt en aldaar bevestigt. Elke vier einden veterband worden naast elkander gelegd en vol-
gens afb. No. 38 met een ander veter-
band heen en weder in de dwarste doorvlochten, waarbij men aan elke zijde volgens de beschrevene wijze ins-gelijks telkens eene lus vormt. De beide aldus vervaardigde randen worden in het midden kruisgewijze over elkander gelegd en dan eerst op het ingehaalde gedeelte, vervolgens op den zak beves-
tigd. Door de schuif wordt een linnen-
band gestoken.
Beschrijving van de pa-
rijsche modeplaat.
Bruidstoilet. Coiffure. Glad haar met bandeaux à la vierge en een zeer hoo-
gen chignon. De sluier is boven op het hoofd met platte plooien, in dezelfde richting
van de bandeaux voorzien. Een kransje van rozen en witte seringen op, een cache-peigne van bloemen
onder den sluier.
Taffen kleedje, laag uitgesneden corsage, afgesloten me een gladde kant en een slinger witte rozen.
Gladde taffen mouwen en epauletten met kant geappliqueerd. Effen tulle op de corsage, maar niet op de mouwen. Ronde
ceintuur, een bruidsbouquet aan de linkerzijde.
Het taffen kleedje is met geeren geknipt van onderen met vier-
kante hoeken uitgesneden, waarop in de rondte gladde kant is gelegd. Een breede, ingerimpelde taffen strook is aan de binnen-
zijde tegen den rok gezet.
De bovenste tullen rok is aan de rechterzijde met een slinger rozen en witte seringen tamelijk hoog opgenomen en aan de lin-
kerzijde iets lager met eene agraffe van soortgelijke bloemen.
Bruidsjuffer. Wit tullen hoedje met een uitgepunten rand,
met gekleurd fluweel gegarneerd; er zijn meibloempjes omgezet die als een franje op een kant neêrhangen. Bovenop den hoed een rozet van witte taf met fluweel afgezet, in het midden met een camelia versierd. Wit taffen strikbanden als eene torsade aan den
hoed gezet, en eene camelia voor agraffe.
Taffen kleedje gegarneerd met gekleurde biais en gekleurd taf-
fen knoopen, gladde corsage, ronde taille. Gladde mouwen. Taf-
fen kraagje met lange punten. De ceintuur heeft van achteren
lange einden.
Korte nauwe rok met punten uitgesneden, de gekleurde biais loopen aan elke zijde tot een weinig boven de helft van den rok op. De tweede rok is lang en met drie gekleurde biais boven den
onderrand gegarneerd.
Jeugdige lidmate der kerk. Rond neteldoeksch
mutsje met een strookje. Neteldoeksch kleedje. Geplooide corsage in het midden over elkaar gekruist, de rand en die van onderen aan de mouwen en van de epauletten is gegarneerd met gebor-
duurd entre-deux, het uitsnijdsel van den hals met een smal
strookje.
Taffen ceintuur met lange einden en groote grelots.
Lange gladde rok met een zoom. De tuniek heeft aan elke zijde punten, zij is breed gezoomd en op zijde met gekruist veterband
aaneen verbonden, een groote grelot aan elke punt.
Costuum voor eene meer bejaarde dame. Krip-
pen hoed, met een tullen ruche en aan de pas een kantje, de kant hangt van achteren als een bavolet naar. Een slinger marabouts loopt van het eene strikband tot het andere; tullen strikbanden
met een smal kantje afgesloten.
Costuum van grosgrain. Gladde rok, nauwe mouwen,
op de schouders een cordelière met een knoop. De rok is van vo-
ren dichtgeknoopt en van onderen met twee satijnen vlechten ge-garneerd; met de eene wordt de rok van onderen afgesloten,
de tweede is er 4 a 5 d. hooger opgelegd.
De hooge par-dessus valt tot over de heupen; de naden zijn met smalle kant bedekt, die ook van onderen in de rondte
doorloopt, bovendien is er eene breede kant aangezet.
dingen in de stof gemaakt verlengd worden; zij kunnen echter even goed met ga-lon worden nagebootst. Als men naar elk der fig. 44 tot 46 twee gelijke gedeel-ten, naar fig. 47 een gedeelte langs het midden aaneen heeft geknipt, en fig. 44 tot 46 volgens de overeenstemmende cijfers aan elkaar gezet, dan maakt men in den onderrand volgens aanwijzing op de knippatronen de insnijdingen en versiert vervolgens de punten met het garnituur. Men begint met het boren aan het uit-snijdsel van den hals langs den voorrand en bevestigt eerst den afgeknipten rand door hem met een reepje satijn met ingeregen koord te boren, en er dan een dub-bel reepje grosgrain zonder inlegkoord tegen te naaien. Het spreekt van zelf dat de afgeknipte rand van de stof van elke punt door de insnijding verkregen, be-
halve van de beide voorste en van die in het midden, slechts aan de eene lange zijde wordt gegarneerd, aan de andere zijde, waar de punt onder de naastaanzijnde valt naait men den rand tusschen een schuin reepje der stof 1 d. breed. Nu zet men afwisselend aan de eene punt franje aan de andere kant, de laatste ook aan den voorrand van den paletot en rimpelt ze waar het noodig is in, aan het einde van elke insnijding eene rozet, waarvan wij hierboven spraken. De patte fig. 47 aan den buitenrand met garnituur voorzien, wordt van achteren in het midden tegen den paletot gezet, waarbij 35 en 36 van de beide gedeelten op elkaar moeten vallen. Voor het kleine staande kraagje naait men aan het uitsnijdsel van den hals met een dubbel ingeregen koordje er tusschen, afzonderlijke punten 3 d. hoog en 2½ d. br. met een dubbelen reep geboord; er wordt om het garnituur te voltooien tweedubbele kant tegen gezet. eindelijk hecht men er met behulp der afbeelding het overige garnituur van kralengalon en de rozetten op en voegt er eindelijk de mouw in, die eerst naar het patroon, behoorende bij afb. No. 19 en
20 wordt geknipt; men garneert haar in overeenstemming van den paletot en
met eene epaulette uit galon, franje en kant samengesteld. Aan het uitsnijdsel
van den hals en aan den voorrand, wordt de paletot met een reep lustrine
4 d. breed en aan den onderrand met een reep 30 d. breed voorzien, deze
laatste wordt aan den bovenrand alleen onder de rozetten vastgehecht. De
paletot wordt met haken en oogen dichtgemaakt.
Paletot “Diana.”
Afb. No. 29 en 30. Knippatr. keerz. v. h. Supp. No. IX, fig. 39 en 40.
Deze paletot van zwart persaan is gegarneerd met breede en smalle schuine reepen van de stof van den paletot geknipt, en aan elke lange
zijde met eene reepje satijn zonder inlegkoord geboord. De onderrand
van den paletot wordt gedeeltelijk afgesloten met zijden franje met kra-len versierd 8 d. breed, gedeeltelijk met een smal randje met grelots; het laatste loopt tevens om de mouw heen. De paletot is van voren in het midden versierd met groote vlakke parelmoeren knoopen. Fig. 39 en 40 geven het knippatroon van de voorstukken en van den rug en de gedeeltelijke aanwijzing voor het aanbrengen van het garnituur, de mouwen worden naar het patroon behoorende bij afb. No. 19 en 20 ge-
knipt en volgens de afbeelding met het bovengenoemde smalle reepje garnituur ver-
sierd. Het aan elkaar voegen van de verschillende gedeelten geschiedt op de bekende wijze. Rondom het uitsnijdsel van den hals legt men een dubbelen schuinen reep per-saan 1½ d. breed die er op de rechterzijde met een reepje satijn zonder inlegkoord, aan
de binnenzijde met zoomsteken op wordt genaaid. Wij herhalen hetgeen wij reeds in het algemeen overzicht aangaande de paletots hebben gezegd, namelijk dat men zich niet aan de stof of aan het garnituur dat wij voor elk model opgeven, behoeft te houden.
Paletot “Bourbon.”
Afb. No. 31 en 32. Knip-
patr. voorz. v. h. Supplem.
No. II, fig. 5―8.
Dit model bestaat uit
grosgrain; het garnituur
uit een smal boordsel van
satijn, repslint 2½ d. breed met opgenaaide kralen, ge-draaide zijden franje met kralen 3 d. breed, en knoo-
pen insgelijks met kralen versierd. De paletot is in de lengte uit twee gedeelten sa-
mengesteld, het bovenste sluit met de patten af; als
men het geheel wenscht te vereenvoudigen dan kunnen de laatsten ook door belegsel worden nagebootst. Om dit model te vervaardigen heeft men 4 n. el 60 d. br. noodig. Hieruit moet men naar elk der fig. 5 en 6 twee en nogmaals twee gelijke stukken knippen, eerst elk bovenste gedeelte dat van het uitsnijdsel van den hals tot aan het
begin van de patten reikt; de bovenste gedeelten voor de voorstukken bestemd, bovendien slechts tot aan de
lijn voor den voorrand van het bovenste gedeelte van den paletot aangewezen; de onderste gedeelten reiken elk van de lijn, voor den bovenrand van het onderste gedeelte van den paletot aangeduid tot aan den omtrek
van de knippatronen, het spreekt van zelf dat men van elk der gedeelten naar fig. 5 geknipt, daar waar zij onder den rand van het gedeelte met patten voorzien komen, de stof 2 à 3 duim groo-
ter moet knippen. Het kleine staande kraagje wordt naar fig. 7 uit dubbele stof geknipt langs de dunne lijn in het midden aaneen, voor elke mouw knipt men naar fig. 8 twee gedeelten waarbij men op de afwijkende lijnen voor de onderste helft met letten. Nu vormt men in de bovenste gedeelten van den paletot de patten door er volgens de afbeelding insnijdingen in de lengte in te ma-
ken, voorziet ze met gazen voering, boort ze langs de buitenran-
den met een reepje satijn, zet er franje om en naait ze langs de in-snijdingen aan de verkeerde zijde met overhandsche steken aan elkaar; het boordsel van de voorste patten loopt op fig. 5 tot aan het uitsnijdsel van den hals door. Nu worden volgens aanwijzing op de knippatronen de onderste gedeelten tegen de bovenste en wel tegen de gazen voering genaaid. De beide gedeelten van den rug van achteren langs het midden, de rug en de voorstukken
volgens de overeenstemmende cijfers verbonden en eindelijk de
kraag op den paletot gezet. Eindelijk moet men de mouwen nog vervaardigen, ze volgens de afbeelding met afzonderlijke patten en met boordsel garneeren en dan in het armsgat zetten. De tot dusverre voltooide paletot wordt om den buitenrand met satijn geboord, aan den onderrand met eene voering van lustrine voor-
zien ― deze wordt slechts aan de insnijding van de patten vastge-
hecht ―; eindelijk zet men er de kralenfranje om en van voren aan beide zijden de knoopen er op: onder de drie bovenste tevens
lussen van koord.
Zak voor een lijn of koord om linnengoed
op te hangen.
Afbeelding No. 33 en 34.
Deze zak, is tot berging van een lijn om de fijne wasch op te hangen bestemd. Hij is van wit shirting vervaardigd. Voor zulk een zak knipt men eerst een vierkant gedeelte van 23 d. in door-snede, dan een gelijk gedeelte met weglating van een hoek van het vierkant, dat aan den zak het overslag vormt; zie de afbeel-ding. Als de beide gedeelten aan den buitenrand 1 d. breed zijn gezoomd, dan verbindt men ze volgens de afbeelding, en beves-tigt aan den bovenrand tegelijkertijd het hengsel, dat uit een dubbele strook shirting 2½ d. breed, 35 d. lang, aan de einden schuin bijgeknipt bestaat. De hoek die tot overslag dient wordt met een knoopsgat, bovendien volgens de afbeelding nog met een vetergat om de lijn door te halen voorzien. Het andere einde van de lijn wordt van binnen in de tasch bevestigd. Het garnituur van wit katoenen veterband, dat volgens afb. No. 34 met smal rood wollen veterband omwonden is, wordt er volgens afb. No.
33 aangebracht.
[1 Mei 1867. 5e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 91
No. 39. Vlecht van fluweel voor eene coiffure benevens een
collier van kralen.
No. 43. De doos voor handschoenen en zakdoeken
van binnen gezien.
No. 41. Borduurpatroon ter versiering
van notitie-, visiteboekjes enz.
No. 42. Doos voor handschoenen en zakdoeken in den vorm van een album. Verkleind.
No. 40. Gedeelte van den collier van kralen.
Oorspronkelijke grootte.