90 DE GRACIEUSE. [1 Mei 1867. 5e Jaargang.]
Paletot “Amaranth.”
Afb. No. 21 en 22. Knippatr. keerz. van het Suppl. No. VIII,
fig. 35―38.
Wijde mouwen en een rijk garnituur maken dezen paletot bij-
zonder elegant. Men heeft er 4 n. el grosgrain 60 d. breed voor
noodig; de paletot is aan den onderrand in hoekige patten uitgeknipt. Het garnituur bestaat uit een boordsel van de-
zelfde stof en een van satijn zonder inlegkoord, verder uit smalle schuine reepjes van de genoemde stof, uit zwart zijden koord en zwarte koordfranje 5 d. breed, met kralen versierd. Fig. 35 tot 38 geven het fatsoen van den paletot. Als men naar elk der fig. 35, 36 en 38 twee gelijke gedeelten heeft geknipt, naar fig. 37 den kraag langs het midden aaneen, dan maakt me in den rug en in de voorstukken volgens aan-wijzing op de knippatronen de insnijdingen om de patten te vormen, zet den rug en de voorstukken met een dubbelen naad aan elkaar en legt er het garnituur op. Eerst boort men den paletot in de rondte ― behalve het uitsnijdsel van den hals ― met een reepje satijn en een reepje grosgrain, dat een stroohalm breed onder het eerste moet uitkomen en naait er dan even ver den van buitenrand af dun zijden koord op; ½ d. verder echter een reep garnituur (men raadplege afb. No. 50 en de beschrijving die er bij behoort) het loopt ook om
het uitsnijdsel van den hals 1 d. van den buitenrand af voort. De kraag wordt aan den bovenrand met een reep garnituur als het hierbovenver-melde en met soortgelijke lussen versierd, afb. No. 21 en No. 49 (de laatste geeft een gedeelte van den kraag in oorspronkelijke grootte te zien), stellen die voor, vervolgens met lustrine gevoerd en volgens de overeenstemmende cijfers op den paletot gezet. Het aanzetten wordt eveneens met een reep garnituur bedekt. De voorrand van den paletot wordt met een reep lustrine 6 d. breed, als voering voorzien. Als elke mouw eveneens met een reep voering en in overeenstemming met den paletot met garnituur is voorzien (het boordsel en het belegsel moeten naar aanwijzing op fig. 38 aan de eene lange zijde doorloopen), dan naait men haar van 15 tot 16 zoodanig toe dat de gegarneerde lange zijde ongeveer 1 d. br. over de andere heen-komt, legt in den bovenrand van de mouw een plooi door kruis op punt te hechten en zet haar zóó dat 15 op 11 van het voorstuk valt, in het arms-
gat. Deze naad wordt bedekt met een reep garnituur, een tweede bootst volgens de afbeelding op den paletot eene epaulette na. Eindelijk wordt de paletot volgens de afbeelding met de hierboven genoemde franje versierd,
van voren met eenige haken en oogen voorzien.
Paletot “Amazone.”
Afb. No. 23 en 24. Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. IV, fig. 14―18.
Deze paletot van zwart grosgrain is gegarneerd met guipure kant 7½ en 2½ d. br., zijden galon met opgenaaide kralen en kralenfranje 2 duim
breed. De buitenrand van den paletot is geboord met een dubbelen schui-nen reep zonder inlegkoord, de buitenste van grosgrain de andere van sa-tijn en met zwart zijden veterband ½ duim breed. Bij het vervaardigen van den paletot, waarvoor wij met fig. 14―18 het knippatroon geven, heeft men 450 d. stof, 60 d. br. noodig. Eerst voegt men de gedeelten van
den rug van achteren in het midden op de bekende wijze aan elkaar; daarna zet men er, als ook aan de lange zijden van de voorstukken en zij-
panden en aan den rand van onderen het boordsel om en het veterband op. Als hierna elk der voorranden van de voorstukken met een reep lustrine aan de binnenzijde er tegen gezet, is voorzien dan verbindt men fig. 14 tot 16, door aan de binnen-zijde telkens de buitenste reepen van de gedeelten die bijeen behooren met over-
handsche steken aan elkaar te naaien, bij het verbinden van de gedeelten op den schouder wordt echter de bekende dubbele naad aan-gewend. Aan het uitsnijdsel van den hals zet men den kraag met lustrine gevoerd, en legt daarna volgens de ge-deeltelijke aanwijzing op de knippatronen en naar de af-
beelding het garnituur op den paletot. Eindelijk wordt de mouw, naar de overeenstemmende cijfers aan elkaar gevoegd, en zooals wij dit gedeeltelijk hebben voorgeteekend en volgens de afbeelding gegarneerd, in het arms-gat gezet; 44 moet op hetzelfde cijfer van het voorstuk vallen; de naad wordt in den vorm van eene epaulette, bedekt met de breede ingerimpelde
kant. (Zie de afbeelding).
Paletot “Cardinal.”
Afb. No. 25 en 26. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. VII, fig. 31―34.
Deze paletot van zwart grosgrain is op zijde open, aan den onderrand in diepe punten uitgesneden en gegarneerd met koordfranje 4 d. breed met kralen versierd, bovendien met een reep garnituur die naar afb. No. 50 en de daarbij behoorende beschrijving wordt vervaardigd. Men heeft voor dezen paletot 486 d. stof, 60 d. br. noodig, voor het fatsoen geven wij met fig. 31 tot 34 de knippatronen. Men knipt de mouw naar fig. 4, be-hoorende bij den paletot “Prophète.” Eerst worden de gedeelten van den rug van achteren in het midden met een achtersteeknaad aan elkaar gezet, dan de rug met de voorstukken op den schouder van 5 tot 6 met een dub-belen naad verbonden, vervolgens boort men al de gedeelten behalve het uitsnijdsel van den hals en de armsgaten met een dubbelen schuinen reep,
een van satijn en een van grosgrain zonder inlegkoord en naait op al de gedeelten een stroohalm breed van den buitenrand af, een rond zijden koordje. Nadat hierop al de gedeelten volgens de overeenstem-
mende cijfers met overhandsche steken aan elkaar zijn genaaid, zet men den paletot aan het uitsnijdsel van den hals tusschen de dubbele stof van een kraagje, waar aan den bovenrand hoogstaande lussen, naar afb. No. 51 geknipt, aan worden genaaid. Het aanzetten wordt bedekt met een reep garnituur. Het overige gedeelte van het garnituur
wordt volgens onze aanwijzing en de afb. op den paletot gelegd.
Voorjaars- en Zomerpaletots.
Dit opschrift en een blik op de afbeeldingen maken eigenlijk elke
voorrede overbodig. Beide bieden een ruim veld aan, hoewel wij niet
willen beweren dat met deze modellen al hetgeen de mode voor het voorjaar heeft te geven is uitgeput. Een punt staat vast, men kan dit zoowel uit het opschrift als uit de gravure dadelijk opmaken: de alleenheerschappij van den korten
eenigszins wijden paletot. ’t Is een gemakkelijk costuum, en daarbij zooals aan de bevallig gegroepeerde dames op de twee groote afbeeldingen zichtbaar is, zeer gracieus. Eenmaal
aangenomen dat de paletot, en wel deze vorm van den pale-
tot als “modern” is erkend, zoo heeft hierbij nogtans de per-soonlijke smaak der dames vrij spel. De stof, de kleur, het garnituur zijn zaken die men naar goedvinden kiest, en het staat elke dames vrij wat dit betreft, naar haar keus en hare
middelen te werk te gaan. Zoo kan men voor deze paletots be-
halve de meest verschillende wollen stoffen, fluweel, cotton silk, zwarte taf, poult de soie, grosgrain enz. nemen.
Ze worden ook van cachemir vervaardigd maar dan met zijde gevoerd. De meeste paletots hebben elleboogsmouwen, andere,
en dit is bijzonder elegant, zeer wijde mouwen zooals de pale-
tot “Amaranth” afb. No. 21 en 22. De zoogenaamde grieksche mouwen die tot aan den bovenrand open zijn, worden echter slechts zelfden gedra-
gen. Van onderen wordt de paletot in bogen, punten of patten uitgesne-
den, terwijl de afzonderlijke gedeelten ook zeer dikwijls verschillend van
lengte zijn.
De garnituren bieden een niet geringe verscheidenheid aan, zooals: bor-duursel met den platten steek, kant, franje met kralen versierd, kralen-galon, rijke figuren van soutache met opgenaaide kralen, schuine reepen, gekleurde biesjes, figuren van passement, grelots, elegante knoopen enz. Men kan zoowel het rijkste als het eenvoudigste garnituur nemen, het moet evenwel sierlijk maar niet overladen zijn. Capuchons worden zelden gedragen; in plaats hiervan hecht men er lange echarpes van de stof van den paletot, of lussen en einden van fluweelen-moiré- of repslint met op-
genaaide kralen aan.
Paletot “Aurélie.”
Afb. No. 17 en 18. Knippatr., voorz. v. h. Suppl. No. III, fig. 9―13.
De paletot afb. No. 17 en 18 is vervaardigd van zwart grosgrain.
Het garnituur bestaat volgens de afbeelding uit rozetten met einden, en patten van dezelfde stof met een smal reepje satijn geboord, terwijl er ge-deeltelijk zwart zijden koordfranje 3 d. breed aan is gezet. om dezen pa-letot te vervaardigen heeft men 454 d. stof 60 d. breed noodig. Hieruit knipt men naar fig. 9 twee gedeelten, maar zonder de punten langs den buitenrand op het knippatroon voorgeteekend, naar fig. 10 den rug langs het midden aaneen, naar fig. 13 de mouwen, waarbij men op de afwij-kende lijnen voor het uitsnijden van de onderste helft moet letten. De rug en de voorstukken worden volgens de overeenstemmende cijfers met een dubbelen naad aan elkaar gezet. Tegen den voorrand van den paletot zet
men aan de binnen-zijde een reep zwart lustrine 8 d. br., in de rondte aan den onderrand een reep 3 d. breed, en boort het uitsnijdsel van den hals met een in-
geregen koordje.
Elke mouw wordt van 29 tot 30 en van 31 tot 32 aan elkaar genaaid, van den om-trek van de onderste helft af valt de boven-ste over de onderste helft in den vorm van eene patte en wordt aldaar met lustrine gevoerd. De onderrand van de mouw wordt aan de binnenzijde mede
met een reep lustrine 8 d. breed voorzien. Voor het garnituur van den paletot knipt
men naar aanwijzing op de knippatronen de driehoekige patten in afne-mende grootte, boort ze met een reepje satijn, zet er aan de eene zijde franje 3 d. breed aan en naait ze volgens de afbeelding zoodanig op den paletot, dat ze los neerhangen maar slechts aan de hoeken onder en over elkaar vallen. Van vijft soortgelijke patten zonder franje, drie op het voor-
stuk, twee op den rug wordt een soort van epaulette gevormd. Het aanzet-ten van de patten, en ook al de naden worden met een reep garnituur 1 d. breed bedekt. Afb. No. 52 geeft er een gedeelte van te zien; omtrent de
uitvoering leze men de beschrijving die er bij behoort. De patten aan den
onderrand van den paletot worden van grosgrain naar fig. 12 geknipt,
met boordsel en met franje voorzien en daarna op de juiste plaats langs de gladde lijn op den paletot gehecht, zóó dat zij aan de zijden 1½ d. breed over elkaar heen komen. Het aanzetten wordt bedekt met een reep garni-tuur en ook met een soortgelijken reep het aanzetten van de patten die den kraag vormen; zij worden naar fig. 11 geknipt, met boordsel voorzien en hoogstaande op den paletot gezet. Het garnituur wordt voltooid met een strik zoowel aan den boven- als aan den onderrand van de mouw, verder met knoopen en lussen koord. Omtrent het vervaardigen van de rozetten
raadplege men afb. No. 46 en de daarbij behoorende beschrijving.
Paletot “Prophète.”
Afbeelding No. 19 en 20. Knippatr. voorz. van het Supplem.
No. I, fig. 1―4.
No. 35. Gevlochten koord. Gedeelte in oorspronk. grootte.
No. 34. Gedeelte van het garnituur met veterband voor het zakje.
Afb. No. 33. Oorspronkelijke grootte.
No. 37. Zakje voor klampen.
No. 36. Patroon voor soutache of veterband.
No. 38. Gedeelte van het garnituur met ve-
terband voor het zakje met klampen.
Oorspronkelijke grootte.
No. 33. Zakje voor touw of koord.
Het rijke garnituur van dezen paletot van grosgrain vervaardigd,
bestaat uit figuren van plat zwart zijden koord, uit knoopen zooals afb.
No. 54 er een te zien geeft en uit schuine reepen van de stof van den paletot die elk langs het midden met een opgestikten schuinen reep
van zwart satijn 1 d. breed versierd en aan de lange zijden met een sa-tijnen biesje zonder inlegkoord zijn afgesloten. Tegen den onderrand van de zijpanden is een kralenfranje 6 d. breed gezet. Men heeft voor dezen paletot 380 d. stof 60 d. br. noodig, voor het fatsoen geven wij
de knippatr. met fig. 1―4. Het aan elkaar zetten van de verschil-
lende gedeelten geschiedt op de bekende zijde. Langs den onder- en voorrand wordt tegen den paletot een reep lustrine met gaas er tus-schen gezet, bovendien legt men er een satijnen biesje omheen. hierop
versiert men den paletot zooals wij dit gedeeltelijk hebben voorgetee-kend en volgens de afbeelding met het bovengenoemde garnituur, elke reep garnituur die van de zijnaden af om het armsgat voortloopt, kan
er natuurlijk eerst nadat de mouw er in is gezet, opgenaaid worden. Aan het uitsnijdsel van den hals, waar de paletot met een reepje satijn is geboord, hecht men volgens de afbeelding de punten van grosgrain vooraf met een lustrine voering, met gaas er tusschen en met een satij-
nen boorsel voorzien.
Paletot “Lucie.”
Afb. No. 27 en 28. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. XI, fig. 44―47.
Ook dit model is vervaardigd van grosgrain, men heeft er 335 el stof, 60 d. br. voor noodig; het fraaie garnituur bestaat uit een dubbel boordsel en wel een van grosgrain en een van satijn, verder uit zwarte chantille kant 3 en 1 d. breed, een rand passement met opgenaaide kralen 2½ d. breed, gedraaide zijden franje met kralen versierd 3 d. breed en uit rozetten van zijden soutache en kralen waarvan er eenige
in eene breede franje uitgaan.
Afb. No. 45 stelt zulk een rozet in oorspronkelijke grootte voor. Aan den onderrand loopt de paletot in diepe punten uit die door insnij-