De Gracieuse 1 May 1867 | Seite 3

de moeite die men aan de uitvoering besteedt. Men begint in het midden van eene rozet, met een opzetsel van 14 kettingsteken, sluit deze door 1 h. v. st. (halve vasten steek) tot eene ronding, werkt dan als 1. toer van de middenfiguur: 21 v. st. in de ron-

ding. ― 2. toer. * 1 v. st., 1 h. st. (half stokje) in den naast aan liggenden steek van den vorigen toer, 3 st. (stokjes) in den vol-

genden steek, 1 h. st. 1 v. st. in den daaropvolgenden steek, van * af nog 6 maal herhalen, waardoor 7 kleine stokjesbogen gevormd zijn. ― 3. toer. 28 v. st. op de 21 v. st. van den 1. toer, namelijk in elken derden steek 2 v. st., in elken steek er tusschen 1 v. st., gedurig in de voorste lus van elken steek gestoken. Deze

toer vormt den hoog liggenden rand van de middenfiguur; aan het einde van den toer 1 h. v. st. in den 1. van de 28 v. st., 3 h. v. st. op de 3 eerste steken van den volgenden stokjesboog. Nu haakt men voor het eerste van de 7 bladeren die aan de middenfiguur zich aansluitende

eene rozet vormen, 23 kett., 1 h. v. st. in den 4. hiervan, dan voor den 1. toer: 30 v. st. om de zoo even ge-

vormde lus. ― 2. toer. 1 h. v. steek in den eersten steek van den vorigen toer, 1 v. st. in den volgenden steek, 2 h. st. in den volgenden steek, 1 v. st. 1 h. v. st. in de beide volgende steken, * 1 h. v. st. in den volgenden steek, 1 v. st. 1 h. st. in den volgenden steek, 3 st. in den daaropvolgenden steek, 1 h. st. 1 v. st. in den volgenden steek, van * af nog 4 maal herhalen, dan 1 h. v. st. 1 v. st. in de beide volgende steken, 2 h. st. in

den volgenden steek, 1 v. st. 1 h. v. st. in

de beide laatste ste-

ken. ― 3. toer. 36 h. st. op de 30 v. st. van den 1. Toer, waarbij men gedurig in de voorste lus van elken steek steekt, in elken 6. steek 2 h. st., in elken v. st. er tusschen werkt men 1 h. st., dan 2 h. v. st. op de

2 eerste van de 23 kett. Hiermede is een blad voltooid, men haakt nu h. v. st. tot aan het midden van den volgenden stok-

jesboog van de mid-

denfiguur, waar men op dezelfde wijze als beschreven is het tweede blad uitvoert en zoo voortgaat, slechts moet elk vol-

gende blad voor het af-werken van het midd.

stokje van een boog aan den overeenkomende boog van het vooraf vervaardigde blad verbonden worden. Na voltooiing van het 7. blad haakt men eenige h. v. st. op de laatste nog onbewerkte stek. van den laatsten stok-jesboog van de middenfig. en bevestigt dan den draad. Elke volgende rozet is volgens de afb. met den midd. boog van een blad aan de vor. rozet verbonden. Voor men nu den grond van de kant uitvoert, vervaardigt men

tusschen elke 2 rozetten eene afzonderlijke ster, als volgt: 6 kett., de naald uit den steek halen, dan den steek door de midd. steek van den 3. stokjesboog van een blad van een rozet halen, dan laatsten kett. over-slaande, 1 v. st., 1 h. st., 3 st. op de 5 kett. doch teruggaande, dit vormt gedurig eene punt van eene ster.

Men werkt nu eene tweede punt, die aan den 5. stok-

jesboog van het volg. blad van dezelfde rozet die zich ter rechterzijde bevindt verbonden wordt (zie de afb.), dan de 3. en 4. punt, die volgens de afb. aan de blade-

ren van de volgende rozet bevestigd worden, en ein-

delijk de beide laatste punten van de ster, die evenwel nog los blijven. De grond van de kant wordt in heen- en teruggaande toeren gewerkt en wel de 1. toer van de linker naar de rechter zijde; * 1 punt aan de spits

van de nog los liggende punt aan de rechter zijde van de afzonderlijke ster verbonden, 1 punt aan den midd. stokjesboog van het naastaanzijnde blad van de rozet, 10 kett., 1 punt aan den volg. st.boog van het-

zelfde blad, 1 punt aan den volg. los liggenden st.boog

van het volg. blad, 10 kett., 1 punt aan den midd. st.boog

van hetzelfde blad, 1 punt aan de eerste los liggende punt

van de volg. afzonderlijke ster, 10 kett., van * af herhalen. Aan het einde van den toer wordt de 2. punt

van de laatste sterfig. Aan de naastaanliggende onbe-

werkte punt van de afzonderlijke sterfiguur ver-

bonden, dan werkt men in verband den 2. toer van de

rechter naar de linker zijde: 3 punten, die intus-

schen onbewerkt blijven, * 2 st., 1 h. st., 1 v. st., 2 h. v. st., 1 v. st., 1 h. st., 2 st. op de 10 volg. kett. van

den vor. toer, 2 punten, van * af herh. Aan het einde van den toer voltooit men de laatste sterfiguur met 3 punten. Men herhaalt nu den 1. en 2. toer; bij de her-

haling van elken 1. Toer worden de punten van de ster aan de los liggende punten van den vor. toer verbonden.

geboord; aan de andere langs zijde worden er stolpplooien, elk 1 d. breed ingelegd, en de dwarszijden aan elkaar genaaid, waar-

door men een rozet 8½ d. in doorsnede verkrijgt. De beide schuin bijgeknipte einden, die op het midden van de rozet naast elkaar worden vastgehecht, zijn aan ons model 13 d. lang, de breedste plaats bedraagt 6½ d. De einden zijn even als de rozet geboord, en aan den schuin bijgeknipten rand van onderen, met 5 zwart zijden kwasten elk 7 d. lang voorzien. Het aanzetten wordt volgens de

afbeelding bedekt met een reepje zwart satijn 1 d. breed.

De rozet afbeelding No. 47 bestaat uit zwarte taf; in het mid-

den is er in de rondte zwart koord opgenaaid, zij is verder met

zwarte gitten versierd, de buitenrand met soutache afgesloten.

Afb. No. 48. Agraffe van zwart rond koord met opgenaaide gitten; het koord wordt volgens de afbeelding als een knoop door elkaar geslin-gerd, elk der einden sluit met een houten kogeltje met zijde overspon-

nen af, waaraan nog een zwarte geslepen kraal is gevoegd. ― De garnituren van de afbeeldingen No. 49 en 51 zijn bijzonder geschikt voor staande kraagjes, maar kunnen ook om den buitenrand van paletots, jaquet-ten, talma’s enz. worden gelegd, in welk geval zij er echter met de lussen naar beneden gekeerd, opgenaaid moeten worden. Het model van afb. No. 49 bestaat uit een reep grosgrain bijna 4 d. breed met lustrine ge-voerd, aan den bovenrand met een reep garnituur, naar afb. No. 50 vervaardigd, afgesloten. Deze wordt uit

een schuinen reep 3 d. breed op de helft van de breedte toegevou-

wen vervaardigd, langs het midden is er een reep satijn 2 d. breed eveneens op de helft toegevouwen, opgenaaid. Het mid-

den van den laatsten wordt aangegeven door dun rond koord. Van dezen zelfden reep garnituur zijn lussen elk 3½ d. lang gevormd, zij worden om den reep grosgrain heen geslagen; het aanzetten wordt op de rechter zijde bedekt met een reep garni-

tuur. ― De puntige lussen afb. No. 51 worden elk van een reep garnituur 5 d.

lang gevormd, met de dwarszijden zoodanig over elkaar gelegd, dat de rechter zijde steeds naar buiten is

gekeerd. Men naait de lussen tegen de verkeerde zijde van een soortgelijken reep garnituur. ― Bij het ver-vaardigen van den reep garnituur afb. No. 52, verbindt men de beide lange zijden van een schuinen reep 4

tot 5 d. breed, door middel van een ingeregen koordje.

Mandje om tegen den muur te hangen.

Afb. No. 13 en 14. Knip- en borduurpatroon van eene patte: keerz. v. h. Supplem. No. XV, Fig. 67.

Het geraamte van deze mand is, zooals afb. No. 14 aantoont, uit afzonderlijke stokjes van spaansch riet vervaardigd; de grootte kan men naar welgevallen nemen. De bodem en de achterwand worden door dunne

plankje gevormd, die er met kleine spijkertjes aan worden bevestigd. De voor- en zijwanden worden in verband met elkander uit een gedeelte dun bordpapier vervaardigd en aan de buitenzijde met licht blauwe taf bekleed, dat zooals op de afb. duidelijk zichtbaar is wordt geplooid. Daar, waar twee stokjes op elkander komen, wordt het met taf bekleede bordpapieren ge-deelte telkens door een zijden draad of smal taffen lint aan de mand verbonden. Het deksel is insgelijks van bordpapier vervaardigd en met taf overtrokken, het garnituur bestaat in eene patte van dubbele blauwe taf, waarvan wij onder fig. 67 het knippatr. geven. De beide vierkante gedeelten van de patte hebben eene inlaag van bordpapier; de taffen gedeelten worden met glaskralen volgens de teekening versierd. Onder de groote glaskralen die zich in het midden bevinden, wordt rood laken gelegd. Aan den buitenrand van de vierkante gedeelten wordt eene franje van glaskralen aangebracht. Het deksel met de patte versierd, wordt insgelijks door een zijden draad of smal lint aan de stokjes aan beide zijden van het achterstuk bevestigd. Eindelijk worden nog strikjes van blauw taffen lint van 2½ d. breedte, zooals de afb. aantoont aan de

mand aangebracht.

Gehaakte kant.

Afbeelding No. 15. Haakgaren No. 90.

Het fraaie effect van deze kant beloont ruimschoots

[1 Mei 1867. 5e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 87

No. 16. Patroon om schuin knoopwerk door te stoppen.

No. 14. Geraamte van het mandje.

No. 12. Taschje voor breiwerk. Verkleind.

No. 15. Gehaakte kant.

No. 13. Mandje om tegen den muur te hangen.

Knip- en borduurpatroon van eene patte: keerz. v. h. Supplem. No. XV, Fig. 47.