De Gracieuse 1 June 1866 | Page 8

Wandeltoilet voor eene jonge dame. Wit

paardenharen hoed; het eenige garnituur bestaat uit een

krans met rozen en twee takjes, die van achteren op den

rug naarhangen. Paletot en rok van licht roode taf; de

laatste met geeren gesneden, is aan den onderrand ver-

sierd met medaillons van witte guipure, welke er op re-

gelmatige afstanden op zijn genaaid, de wijde paletot

heeft geen mouwen, maar van achteren in den rug twee

diepe plooien, de buitenrand, het kraagje en de armsga-

ten zijn met witte guipure de Cluny gegarneerd. Twee

einden ongelijk van lengte, hangen van achteren af. On-

der dezen paletot wordt eene wit neteldoeksche blouse

gedragen met lange mouwen, eveneens met guipure de

Cluny versierd. ― Toilet in huis. De coiffure is sa-

mengesteld uit lussen scharlaken rood lint en witte gui-

pure, het lint loopt om het hoofd en langs den hals neer,

wordt onder de broche vastgemaakt en eindigt in twee

loshangende einden. De corsage bestaat uit wit neteldoek,

er wordt eene zijden pelerine op gedragen, in de rondte

met guipure geappliqueerd. De wit neteldoeksche mouw

heeft eene zijden manchette met guipure-kant versierd.

De nauwtoeloopende rok wordt met een taffen ceintuur,

aan beide zijden met guipure gegarneerd, dichtgemaakt.

Smalle vierkante taffen patten, met geappliqueerde gui-

pure, zijn rondom de ceintuur genaaid en hangen los op

den rok naar. Dit costuum in overeenstemming met het

“teint,” van rood, solferino, groen of lichtblauw vervaar-

digd, kleedt zeer lief. ― Costuum voor een meisje

van 6―8 jaar. Wit zijden hoed, gegarneerd met blauw lint.

Aan den voorkant eene kleine algrette, waarmede een tullen voile,

die naar achteren afhangt, wordt vastgehouden. Wit taffen kleedje, de rok

is in de rondte met blauw linten rozetten opgenomen en laat een tweeden wit

taffen rok zien. Het lage taffen lijfje over eene neteldoeksche blouse, heeft

aan de bovenzijde een breed blauw lint, dat er in den vorm van eene berthe

op is genaaid en op elken schouder met eene linten rozet met korte einden

wordt vastgehouden. De onderrand van de mouwen is met hetzelfde lint ge-

garneerd, terwijl de eenvoudige ceintuur er mede uit bestaat.

Men knipt voor de blouse uit taf en gaas voor voering naar Fig. 30 een gedeelte aan-

een, naar elk der Fig. 29 twee gedeelten, maar 2½ d. breeder voor een zoom aan den

voorkant, verder voor iedere mouw naar elk der Fig. 33 en 34 twee gedeelten.

Als de zoom aan den voorkant van de voorstukken in de blouse is gelegd, dan

voorziet men het rechter zooals dit is voorgeteekend met knoopsgaten, naait

Fig. 29 en 30 van 12 tot 13 aan elkaar, en legt plooien in de blouse, door

naar aanwijzing op de Fig. 29 en 30 aan den bovenrand en ook aan de

taille elk kruis op het naastliggende punt te hechten. Aan de binnenzijde

naait men voor de stevigheid, en om de plooien beter vast te houden, te-gen de taille een ceintuurband 3 d. breed, boort den bovenrand van de

blouse en legt er aan den onderrand een smal zoompje in. De twee halve

mouwen worden van 20 tot 21 en van 22 tot 23 aan elkaar genaaid. Als

de mouw zoowel aan den boven als aan den onderrand met een ingeregen

koordje is geboord, dan zet men er volgens de overeenstemmende cijfers

de manchette op, die even als de drie patten op elke mouw, uit neteldoek en guipure kant vervaardigd wordt. Men knipt de manchette naar Fig.

35, zet haar van 21 tot 24 aan elkaar, boort den boven en den onderrand

met een smal schuin reepje en garneert haar met de kant. De patten worden

naar aanwijzing van Fig. 33 en naar de afb. vervaardigd, en op de juiste

plaats op de mouw gehecht. Eindelijk zet men het stuk op de blouse volgens

de gelijkluidende cijfers, en ook de mouw in het armsgat, waarbij 23 van

de mouw op 23 van de blouse moet vallen. De blouse wordt eindelijk met

knoopen voorzien.

Fichu “Armelle.”

Afb. No. 41. Knippatr. keerz. v. het Supplem. No. XI, Fig. 44 en 45.

De hoofdbestanddeelen van

deze fichu zijn guipure en zwart

fluweelen lint en maken een

bijzonder fraai en élegant

effect. Wil men haar nama-

ken dan heeft men noodig:

440 d. nagebootst guipure

tusschenzetsel 4½ d. breed, het heeft aan

ons model aan de beide lange zijden kleine

puntjes die er aan zijn geweven; (mocht

men zich een soortgelijk tusschenzetsel

niet kunnen verschaffen dan kan men de

puntjes door een aan-

genaaid kantje doen vervangen); verder

460 d. fluweelen lint

2½ d. breed, 35 d. fluweelen lint 1½ d. breed, 270 d. gui-

pure kant 4 d. breed, 56 d. kant 1½ d. breed, 8 kwasten elk 9 d. lang, verder witte tulle die gewasschen kan wor-

den. Hieruit knipt men naar fig. 44 de voorstukken en rekent daarbij aan den voorkant op een zoom 2½ d.

breed, verder naar fig. 45 den

rug in het midden aaneen. Als

de rug- en de voorstukken op

den schouder van 37 tot 38

aan elkaar zijn gezet,

dan legt men den zoom zoo breed als wij hierboven hebben opgegeven in de

voorstukken, en naait er langs de lijnen, gedeeltelijk op de knippatr. voorge-

teekend het breede fluweelen lint en het tusschenzetsel op, het laatste echter

zoodanig dat de kleine puntjes aan beide zijden boven op het fluweelen lint lig-

gen. Onder het tusschenzetsel wordt de tulle uitgeknipt, en dan de schouder-

naad met het smalle fluweelen lint bedekt. Nadat men den onderrand en het

uitsnijdsel van den hals smal naar buiten heeft omgeslagen, naait men om

den eersten en ook aan den voorkant van het rechter voorstuk de breede, aan

het uitsnijdsel van den hals echter de smalle omhoogstaande kant, en zet aan

de voorste hoeken van het uitsnijdsel van den hals, haken en oogen. Eindelijk

hecht men een kwast in de insnijding van elken boog.

Jurkje voor knaapjes van 1―3 jaar.

Afb. No. 42 en 43. Knippatr. keerz. v. h.

Suppl. No. IX, Fig. 36―41.

Het model van de afb. No. 42 een jurkje van boven

vierkant uitgesneden, is van lilas en wit gevlamd

alpacca, afb. No. 43 geeft de pelerine welke er bij

behoort te zien en die met knoopen en knoopsga-

ten aan het kleedje wordt vastgehecht. Het garni-

tuur bestaat uit een taffen boordseltje, stalen knoo-

pen en lilas soutache. De rok van ons model, geheel

met gaas gevoerd, is 2 ned. el wijd, 30 d. lang en

aan den rand van onderen in punten 5 d. diep uitgesneden. Deze zijn

met een reepje taf geboord, terwijl er zich aan de binnenzijde twee

rijen soutache aansluiten, verder met een knoop en met een lus van

soutache die een knoopsgat nabootst versierd, en op het

onderste gedeelte gehecht, dat uit een aangezetten reep der

stof 12 d. breed waardoor de rok de noodige lengte, na-

melijk 34 d. verkrijgt bestaat. Naar deze maat moet

ook de voering genomen worden. In den bovenrand van

den rok worden plooien gelegd en deze alzoo later aan

de taille gezet. voor de laatste knipt men uit boven-

stof en wit shirting voor voering naar Fig. 36 twee gedeelten en neemt daarbij aan den voor-kant de stof 2 d. breeder, deze reep wordt aan

het linker voorstuk, waarin zooals wij dit heb-

ben voorgeteekend knoopsgaten worden ge-

maakt, voor de stevigheid naar binnen omge-

zoomd, maar aan het rechter als een aangezet-ten reep beschouwd. Verder knipt men naar

Fig. 37 een gedeelte aaneen, voor elke mouw echter naar Fig. 38 twee stukken, waarvan het

onderste den juisten vorm verkrijgt, door de af-

wijkende lijnen te volgen. Eerst worden Fig. 36 en 37 van 25 tot 26 en van 27 tot 28 aan elkaar genaaid, en men boort het uitsnijdsel van den hals en den onderrand met een ingeregen koordje. Men naait elke mouw van 29 tot 30 en van 31 tot 32 aaneen, zet aan de binnenzijde tegen den

rand van onderen een reep der stof 3 d. breed,

en naait er dan volgens de overeenstemmende cij-

fers den gegarneerden revers naar Fig. 37 ge-

knipt op. De aldus voltooide mouw wordt in het

armsgat gezet, waarbij 32 van de mouw op 32 van

het voorstuk moet vallen. Voor de ceintuur, die op

de taille wordt vastgenaaid, heeft men een reep der stof 3

d. breed en naar de wijdte van het middel noodig. De

ceintuur wordt gevoerd, aan de beide lange zijden geboord,

met soutache gegarneerd en om haar te kunnen dicht maken

met haken en oogen voorzien. De rozet aan den voorkant bestaat uit

een reep stof 2 d. breed aan den buitenrand met soutache versierd,

die op een lapje voering 2 d. in doorsnede in de rondte gewonden

wordt vastgenaaid, en in het midden met een knoop afsluit. Het ove-

rige garnituur van soutache wordt volg. de afb. op de taille gelegd.

114 DE GRACIEUSE. [1 Juni 1866. 4e Jaargang.]

Voor de pelerine knipt men uit bovenstof en uit voering naar Fig. 41 een gedeelte aan-

een, naar Fig. 42 twee gedeelten en zet ze op den schouder volgens de overeenstem-

mende letters aan elkaar. De pelerine wordt rondom den buitenrand geboord en om haar

te kunnen sluiten volgens aanwijzing op Fig. 40 met knoopen en knoopsgaten voor-

zien. Eer men de pelerine met soutache garneert, maakt men er om haar aan het

kleedje te kunnen hechten, aan elk voorste gedeelte naar aanwijzing op Fig. 40

twee knoopsgaten in, aan den rug in elk der vijf middelste insnijdingen van de

schelpen een knoopsgat. In verband hiermede moeten de knoopen aan het uit-

snijdsel van den hals op het kleedje worden genaaid, hiermede en met de

knoopen die men tusschen de insnijdingen van de andere schelpen moet aan-

brengen wordt het garnituur voltooid.

Breitasch.

Afbeeld. No. 47. Knip- en borduurpatroon keerz. v. h. Supp. No. XII,

Fig. 46. Paarse taf, witte floszijde en fijne koord of naaizijde, zwart

agrement, dun paars zijden koord enz.

De tasch, volgens ons model van paarse taf, bestaat uit twee gedeel-

ten, die door het inleggen van carton stevig gemaakt, door eene dof ver-

bonden en elk met een borduurwerk met den vischgraat- en platten steek

van witte zijde versierd zijn. Men knipt beide gedeelten rondom met bij-

voeging van een inslag, naar den vorm hiervoor op het Supp. Fig. 46

gegeven, brengt het patroon met dunne omtrekken op de stof over, hecht

het op stijf papier en voert er het borduurwerk naar aanwijzing van de

afb. op uit. Het boven gedeelte van den vogel als ook de bladeren en de

tak zijn met den platten steek met floszijde gewerkt, al het overige wordt

met gedraaide zijde uitge-

voerd, de kleine bessen

met den knoopjessteek,

de vederen van den

staart met den visch-

graatsteek, uitgeno-

men de beide langste

vederen, die een weinig dikker voorkomen, en met den

steelsteek gewerkt worden.

Het voltooide borduurwerk spant men nu strak elk over

een naar Fig. 46 geknipt carton gedeelte, waar men het

voorloopig rondom op hecht; dan knipt men voor de dof

een strook taf 14 d. breed en 70 d. lang,

zoomt haar aan beide dwarszijden rijkelijk

1 d. breed om, rijgt haar aan beide lange

zijden tot aan den zoom in en naait haar

gelijkmatig verdeeld zoodanig aan de

geborduurde gedeelten, dicht langs de

gedeelten carton aan, dat laatstge-

noemde daardoor verbonden wor-

den, maar aan de punt van kruis

tot punt los oversteken. De zoo-

men van de dof worden aan de dwarseinden niet mede aangenaaid; de inslagen van den

naad aan de binnenzijde

van de tasch worden

door er eene taffen

voering op de car-

tonzijde tegen te zoomen bedekt. Daarna maakt men in elk geborduurd gedeelte

volgens aanwijzing van Fig. 46 twee vetergaten, omzet elk gedeelte rondom

met een zwart agrement, met geslepen kralen versierd en haalt twee dubbele

tegen elkander loopende zijden koorden, door de vetergaten en den zoom van

de dof. Men verricht dit op de volg. wijze: een zijden koord 104 d. lang, in

de helft van de lengte dubbel genomen, haalt men van de rechte zijde af door

een van de vetergaten en door den daaraan grenzenden zoom, dan van de

binnen zijde af door het naast bij zijnde vetergat, van de verkeerde

zijde af door het volgende vetergat door den anderen zoom, en eindelijk

van de binnen zijde af door het nog overige vetergat. Alle vier de einden

koord vereenigt men in een overspannen houten balletje en haalt van het te-

genoverliggende geborduurde gedeelte af een dubbel koord

op gelijke wijze, doch tegenovergesteld van het eerste, zoo-

dat aan elk geborduurd gedeelte vier einden koord uithangen.

Négligé fichu.

Afb. No. 44 en 45.

Het driekante doekje van batist of neteldoek is aan elk

der rechte zijden na er een zoom 1 d. br. ingelegd te hebben

38 d. lang; de schuine zijde met een strookje 4 d. br. van

dezelfde stof, het laatste aan den buitenrand met een zoom

1½ d. br. voorzien. Dit strookje 80 d. wijd is met een dun

rolzoompje aan den zoom van den doek gezet, en eindigt aan

beide zijden 13 d. van de voorste punten verwijderd. De om-

slag van den zoom, wordt met eene versiering van feston-

neerstek. in slingervormige lijnen met zwarte zijde uitge-

voerd, vastgehecht. Men maakt daarbij nu eens naar boven,

dan weder naar onderen gericht, negen op elkaar volg. fes-

tonneersteken. Aan beide zijden voert men hierna een kruis-steek uit zooals dit op afb. No. 45 een gedeelte van de vol-

tooide versiering op den zoom is voorgesteld. Bij het ge-

bruik vouwt men het doekje met de punt naar binnen

even als een smal dasje in elkaar.

Beschrijving van de parijsche

modeplaat.

Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende knippatronen.

UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.

No. 41. Fichu “Armelle.” Knippatr. keerz. v. h.

Supplem. No. XI, Fig. 44 en 45.

No. 47. Breitaschje. Verkleind. (Knip- en borduurpatroon. Keerz. van het

Supplem. No. XII, Fig. 46.)

No. 44. Négligé fichu.

No. 40. Blouse “Royal.”

Knippatr. keerz. v. h.

Suppl. No. VIII, Fig.

29―35.

No. 45. Garnituur voor den

zoom van de négligé fichu.

Bij afb. No. 44.

No. 43. Pelerine v. h. jurkje voor

knaapjes. Bij afb. No. 42.

No. 42. Jurkje voor knaapjes van 1―3 jaar. Knippatr.,

keerz. van het Supplem. No. IX, Fig. 36―41.

No. 46. Gehaakte rand

met grelots als garni-

tuur v. verschillende

kleedingstukken.