De Gracieuse 1 June 1866 | Page 7

Fichu “Désirée.”

Afb. No. 37. Knippatr. voorz. v. h. Supplen. No. III, Fig. 16―18.

Aan deze fichu van witte tulle met een rijk garnituur van Cluny kant (guipure) en zwart fluweelen

lint, is naar den thans heerschenden smaak de samenstelling van zwart en wit, dat tevens een zeer

fraai effect maakt met oordeel aangewend, daar het breede fluweelen lint aan beide zijden met eene

rij kralen, steeds afwisselend 1 krijtwitte en 1 zwarte kraal versierd is. Voor het garnituur van de fichu

heeft men naar ons model berekend: 623 d. fluweelen lint, 2½ d. breed; 580 d. fluweelen lint nauw-

lijks 1 d. breed; 522 d. kant 3½ d. breed; 170 d. kanten entre-deux 2 d. breed noodig. Om deze

fichu te vervaardigen knipt men uit tulle die goed gewasschen kan worden, naar elk der Fig. 16 en 18 twee gedeelten, aan Fig. 16 rekent men echter aan den voorkant op een omslag voor den zoom 2

d. breed, verder den rug naar Fig. 17 langs de dunne lijn in het midden aaneen. Als de rug- en de

voorstukken op den schouder van 34 tot 35 aan elkaar zijn gezet, dan legt men in den rand van onde-

ren en om het uitsnijdsel van den hals een smal zoompje, maar aan den voorkant, die later met knoo-

pen en knoopslussen wordt voorzien, een zoom van de hierboven

vermelde breedte. Nu naait men de breede kant zoodanig glad aan

den voorkant dat zij vlak langs den zoom, maar teruggesla-

gen op de fichu ligt, men laat haar verder, nu een weinig

ingerimpeld om den buitenrand heen loopen en dan

weder glad langs het midden van den rug naar

boven, langs de lijn gedeeltelijk op Fig. 17

voorgeteekend tot aan den hals, zoodat

het fluweelen lint dat er later wordt

opgezet, aan de rechte randen

van de kant sluit. De kant waar-

mede de buitenrand van de

fichu is gegarneerd wordt

echter aan een reep tulle

gezet, die op den schou-

der 3 duim breed, naar

achteren in het midden

tot op 1 duim smaller

wordt, en 12 d. van

den voorkant af pun-

tig uitloopt, zoodat

de kant aan den hals da-

delijk op de grondstof wordt genaaid. Het smalle

kantje wordt daarna langs den buitensten omtrek

naar beneden gericht, maar om den hals omhoog-

staande en een weinig ingerimpeld, genaaid. De

breede kant zet men langs de gepunte lijn, hier-

voor op het knippatroon voorgeteekend glad aan

de fichu. Nadat men volgens aanwijzing op het

knippatroon en op de afb. het entre-deux

op de fichu heeft genaaid, haalt men er in de

dwarste afzonderlijke eindjes smal fluweelen

lint 10 d. lang door, die hier en daar elk met 2

krijtwitte kralen vastgehecht, en aan de van

onderen puntig bijgeknipte einden met een

kralen grelot versierd worden. Nu eerst legt

men het breede fluweelen lint met kralen ver-

sierd, langs de lijn daarvoor gedeeltelijk op

het knippatroon aangegeven op de fichu;

alleen op den zoom van het rechter voorstuk

wordt het lint gelegd, de zoom van het lin-

ker valt zonder lint, onder het andere. Aan het ondereinde van

het fluweelen lint dat van achteren in het midden van de fichu aan-

duidt, sluiten zich drie einden fluweelen lint elk 92 d. lang aan; het

middelste is aan de beide, de andere zijn aan de eene lange zijde

elk tot op 30 d. van de lengte steeds afwisselend met 3 krijtwitte

en 1 zwarte grelot versierd, dan wordt in elk een lus 10 d. lang

gelegd, waarna zij verder los neer-

hangen. Om de epaulette Fig. 18

zet men van onderen de breede

kant, hierover heen het entre-

deux waardoor het fluweelen lint

is gehaald, legt in den rand van

boven twee plooien door elk kruis

op het daarnaast zijnde punt te

hechten, en zet de epaulette

eindelijk aan de fichu, waarbij

36 en 37 van de 2 gedeelten

op elkaar moeten sluiten.

Mantille voor meer

bejaarde dames.

Afbeeld. No. 38 en 39.

Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. VII, Fig. 25 tot 28.

De vorm van deze mantille met een capuchon is

smaakvol, en het garnituur deftig en toch elegant.

Ons model bestaat uit zwarte zwarte taf, de mantille

vormt aan de voorzijde twee écharpes, terwijl zij van

achteren afgerond en er aldaar een volant met schel-

pen uitgesneden aan is gezet. Om deze mantille te

vervaardigen knipt men nadat van Fig. 25 en 26

de omslagen afzonderlijk overgenomen en aan het

geheel zijn gehecht, naar elk der Fig. 25, 26

en 28 twee gedeelten, verder naar Fig. 27

langs de dunne lijn die het midden aangeeft

een gedeelte aaneen. Als men de gedeelten

van den rug met de rechte zijden aan el-

kaar heeft genaaid, dan verbindt men

ze met de voorstukken op den schou-

der van 7 tot 8 en zet dan ongeveer

1 d. breed boven den buitenrand

den volant op de mantille. Deze

is aan den uitgeschelpten on-

derrand met een reepje

schuine taf, ongeveer ½ d.

breed, geboord, aan de

bovenzijde zijn er diepe

plooien in gelegd die

in het midden van

de mantille dich-

ter op elkaar

liggen.

[1 Juni 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 113

No. 39. Mantille voor meer bejaarde dames. Achterzijde.

Aan de buitenste lange zijden van de slippen van de mantille, van ster tot van onderen aan den rand

Fig. 25, wordt de volant er bijna glad aangenaaid, waarbij men er slechts nu en dan eene kleine

plooi inlegt, ten einde den volant niet te doen trekken. De plooien worden in het midden van de lengte

aan den verkeerden kant aan elk der vouwen door een zijden draad dien men er doorhaalt, in de juiste

richting gehouden. Aan den onderrand van de slippen der mantille is de volant 74 d. wijd en overal

gelijkmatig 20 d. breed. Aan de buitenste dwarszijde sluit zich het gedeelte van den volant die om den

buitenrand van de mantille loopt, en tot van achteren in het midden 324 d. wijd is. De strook is al-

daar 35 d. breed, maar loopt tot aan ster op Fig. 25 tot 7 d. schuin af en neemt dan weder tot aan

den rand van onderen tot 11 d. in breedte toe. Langs den voorkant van de voorstukken en ook aan de

voorste dwarszijden van den ondersten volant, zet men nu een schuinen reep dunne taf 3 d. breed. De

volant wordt aan den binnenkant, tegen den buitenrand van de mantille gezoomd. Het hoofdje wordt

gevormd door een schuinen dubbelen reep taf 3 d. breed, waarin kleine stolpplooien zijn gelegd. Men

bedekt het aanzetten van het hoofdje en van

den volant met een schuinen reep van dub-

bele taf 2½ d. breed, die er aan de beide

lange zijden met soutache glad op

wordt genaaid. De revers van de

capuchon Fig. 28 krijgt eene

dunne zijde voering, hij

wordt aan den boven-

rand die smal naar

buiten is omge-

slagen met een

dubbelen

schuinen

reep 2½ d.

breed omge-

ven, en er

langs het mid-

den met soutache opgezet,

en dan zóó dat 10 en 11 op

dezelfde cijfers vallen met

de capuchon Fig. 27 ver-

bonden. Men haalt den re-

vers om, door punt op

Fig. 28, op 11 van Fig.

27 te leggen. Nu wordt de bo-

venrand van de capuchon van 5

tot ster ingerimpeld, men zet

haar volgens de overeenstemmende cijfers

en teekens op de knippatronen, aan het uitsnijd-

sel van den hals en verbindt dan de beide ge-

deelten door ze met een schuin reepje te boren.

Aan de voorste hoeken van den hals worden

haken en oogen gezet, daarenboven als gar-

nituur twee afhangende lussen 9 en 10 d.

lang, elk van een dubbelen rechten reep taf

3 d. breed, met mousseline gevoerd, ver-

vaardigd. Het garnituur van strikken van ach-

teren op de punt van de capuchon is uit dubbele

reepen eveneens vervaardigd, samengesteld.

Blouse “Royal.”

Afb. No. 40. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No.

VIII, Fig. 29―35.

Dit model is zeer gedistingeerd, waarom wij de blouse bij

het in orde brengen van het reiscostuum, voor het verblijf aan

eene badplaats of ook bij een gekleed toilet bijzonder kunnen aanbe-

velen. De blouse is van lichtblauw taf en neteldoek vervaardigd. De

mouwen en het onderste geplooide gedeelte bestaan uit de eerstge-

noemde stof. De smal geplooide gedeelten neteldoek, namelijk het

stuk, de manchetten en de patten

boven op de mouw worden afzon-

derlijk vervaardigd, en als zij ge-

wasschen moeten worden, daarna

weder op de blouse gehecht. Het

garnituur van de neteldoeksche

gedeelten bestaat volgens de afb.

uit guipure 2½ d. breed; de blouse

wordt aan de voorzijde met pa-

relmoeren knoopen dichtge-

maakt, hoewel men ook knoo-

pen met gekleurde taf of fou-

lard overtrokken, kan ne-

men. Evenzoo kan men in

plaats van neteldoek, tulle

of guipure kant gebrui-

ken. Om dit model na

te maken legt men

eerst naar aanwijzing van de Fig. 31 en 32

voor de gedeelten van het stuk, in een lap ne-

teldoek die de noodige grootte heeft, in de

lengte smalle opnaaisels en knipt daaruit

naar Fig. 32 een gedeelte aaneen, naar

elk der Fig. 31 twee gedeelten, waarbij

men op een omslag voor den zoom aan

den voorkant 2½ d. breed rekent. Als

deze zoom er in is gelegd, dan voor-

ziet men het rechter gedeelte v. h.

stuk met knoopslussen en naait

de Fig. 31 en 32 van 14 tot

15 aan elkaar. Het uitsnijd-

sel van den hals en ook de

onderrand van het stuk

worden daarna met

een opgestikten

schuinen reep ge-

boord en vol-

gens de afb.

met guipure

gegarneerd.

No. 35. Bewerking van het

koordvlechtsel v. d. kwast.

No. 34. Kwast ter versiering van beduïnen,

burnous enz.

No. 36. Hoed “Watteau” met ruches

blonde. Een derde van de oor-

spronkelijke grootte. (Knippatr.

voorz. v. h. Suppl. No. V, Fig. 27).

No. 37. Fichu “Désirée.”

Knippatr. voorz. v. h.

Suppl. No. III, Fig.

16―18.

No. 38. Mantille voor meer bejaarde dames. Voorzijde.

Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. VII, Fig. 2528.