Fichu “Désirée.”
Afb. No. 37. Knippatr. voorz. v. h. Supplen. No. III, Fig. 16―18.
Aan deze fichu van witte tulle met een rijk garnituur van Cluny kant (guipure) en zwart fluweelen
lint, is naar den thans heerschenden smaak de samenstelling van zwart en wit, dat tevens een zeer
fraai effect maakt met oordeel aangewend, daar het breede fluweelen lint aan beide zijden met eene
rij kralen, steeds afwisselend 1 krijtwitte en 1 zwarte kraal versierd is. Voor het garnituur van de fichu
heeft men naar ons model berekend: 623 d. fluweelen lint, 2½ d. breed; 580 d. fluweelen lint nauw-
lijks 1 d. breed; 522 d. kant 3½ d. breed; 170 d. kanten entre-deux 2 d. breed noodig. Om deze
fichu te vervaardigen knipt men uit tulle die goed gewasschen kan worden, naar elk der Fig. 16 en 18 twee gedeelten, aan Fig. 16 rekent men echter aan den voorkant op een omslag voor den zoom 2
d. breed, verder den rug naar Fig. 17 langs de dunne lijn in het midden aaneen. Als de rug- en de
voorstukken op den schouder van 34 tot 35 aan elkaar zijn gezet, dan legt men in den rand van onde-
ren en om het uitsnijdsel van den hals een smal zoompje, maar aan den voorkant, die later met knoo-
pen en knoopslussen wordt voorzien, een zoom van de hierboven
vermelde breedte. Nu naait men de breede kant zoodanig glad aan
den voorkant dat zij vlak langs den zoom, maar teruggesla-
gen op de fichu ligt, men laat haar verder, nu een weinig
ingerimpeld om den buitenrand heen loopen en dan
weder glad langs het midden van den rug naar
boven, langs de lijn gedeeltelijk op Fig. 17
voorgeteekend tot aan den hals, zoodat
het fluweelen lint dat er later wordt
opgezet, aan de rechte randen
van de kant sluit. De kant waar-
mede de buitenrand van de
fichu is gegarneerd wordt
echter aan een reep tulle
gezet, die op den schou-
der 3 duim breed, naar
achteren in het midden
tot op 1 duim smaller
wordt, en 12 d. van
den voorkant af pun-
tig uitloopt, zoodat
de kant aan den hals da-
delijk op de grondstof wordt genaaid. Het smalle
kantje wordt daarna langs den buitensten omtrek
naar beneden gericht, maar om den hals omhoog-
staande en een weinig ingerimpeld, genaaid. De
breede kant zet men langs de gepunte lijn, hier-
voor op het knippatroon voorgeteekend glad aan
de fichu. Nadat men volgens aanwijzing op het
knippatroon en op de afb. het entre-deux
op de fichu heeft genaaid, haalt men er in de
dwarste afzonderlijke eindjes smal fluweelen
lint 10 d. lang door, die hier en daar elk met 2
krijtwitte kralen vastgehecht, en aan de van
onderen puntig bijgeknipte einden met een
kralen grelot versierd worden. Nu eerst legt
men het breede fluweelen lint met kralen ver-
sierd, langs de lijn daarvoor gedeeltelijk op
het knippatroon aangegeven op de fichu;
alleen op den zoom van het rechter voorstuk
wordt het lint gelegd, de zoom van het lin-
ker valt zonder lint, onder het andere. Aan het ondereinde van
het fluweelen lint dat van achteren in het midden van de fichu aan-
duidt, sluiten zich drie einden fluweelen lint elk 92 d. lang aan; het
middelste is aan de beide, de andere zijn aan de eene lange zijde
elk tot op 30 d. van de lengte steeds afwisselend met 3 krijtwitte
en 1 zwarte grelot versierd, dan wordt in elk een lus 10 d. lang
gelegd, waarna zij verder los neer-
hangen. Om de epaulette Fig. 18
zet men van onderen de breede
kant, hierover heen het entre-
deux waardoor het fluweelen lint
is gehaald, legt in den rand van
boven twee plooien door elk kruis
op het daarnaast zijnde punt te
hechten, en zet de epaulette
eindelijk aan de fichu, waarbij
36 en 37 van de 2 gedeelten
op elkaar moeten sluiten.
Mantille voor meer
bejaarde dames.
Afbeeld. No. 38 en 39.
Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. VII, Fig. 25 tot 28.
De vorm van deze mantille met een capuchon is
smaakvol, en het garnituur deftig en toch elegant.
Ons model bestaat uit zwarte zwarte taf, de mantille
vormt aan de voorzijde twee écharpes, terwijl zij van
achteren afgerond en er aldaar een volant met schel-
pen uitgesneden aan is gezet. Om deze mantille te
vervaardigen knipt men nadat van Fig. 25 en 26
de omslagen afzonderlijk overgenomen en aan het
geheel zijn gehecht, naar elk der Fig. 25, 26
en 28 twee gedeelten, verder naar Fig. 27
langs de dunne lijn die het midden aangeeft
een gedeelte aaneen. Als men de gedeelten
van den rug met de rechte zijden aan el-
kaar heeft genaaid, dan verbindt men
ze met de voorstukken op den schou-
der van 7 tot 8 en zet dan ongeveer
1 d. breed boven den buitenrand
den volant op de mantille. Deze
is aan den uitgeschelpten on-
derrand met een reepje
schuine taf, ongeveer ½ d.
breed, geboord, aan de
bovenzijde zijn er diepe
plooien in gelegd die
in het midden van
de mantille dich-
ter op elkaar
liggen.
[1 Juni 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 113
No. 39. Mantille voor meer bejaarde dames. Achterzijde.
Aan de buitenste lange zijden van de slippen van de mantille, van ster tot van onderen aan den rand
Fig. 25, wordt de volant er bijna glad aangenaaid, waarbij men er slechts nu en dan eene kleine
plooi inlegt, ten einde den volant niet te doen trekken. De plooien worden in het midden van de lengte
aan den verkeerden kant aan elk der vouwen door een zijden draad dien men er doorhaalt, in de juiste
richting gehouden. Aan den onderrand van de slippen der mantille is de volant 74 d. wijd en overal
gelijkmatig 20 d. breed. Aan de buitenste dwarszijde sluit zich het gedeelte van den volant die om den
buitenrand van de mantille loopt, en tot van achteren in het midden 324 d. wijd is. De strook is al-
daar 35 d. breed, maar loopt tot aan ster op Fig. 25 tot 7 d. schuin af en neemt dan weder tot aan
den rand van onderen tot 11 d. in breedte toe. Langs den voorkant van de voorstukken en ook aan de
voorste dwarszijden van den ondersten volant, zet men nu een schuinen reep dunne taf 3 d. breed. De
volant wordt aan den binnenkant, tegen den buitenrand van de mantille gezoomd. Het hoofdje wordt
gevormd door een schuinen dubbelen reep taf 3 d. breed, waarin kleine stolpplooien zijn gelegd. Men
bedekt het aanzetten van het hoofdje en van
den volant met een schuinen reep van dub-
bele taf 2½ d. breed, die er aan de beide
lange zijden met soutache glad op
wordt genaaid. De revers van de
capuchon Fig. 28 krijgt eene
dunne zijde voering, hij
wordt aan den boven-
rand die smal naar
buiten is omge-
slagen met een
dubbelen
schuinen
reep 2½ d.
breed omge-
ven, en er
langs het mid-
den met soutache opgezet,
en dan zóó dat 10 en 11 op
dezelfde cijfers vallen met
de capuchon Fig. 27 ver-
bonden. Men haalt den re-
vers om, door punt op
Fig. 28, op 11 van Fig.
27 te leggen. Nu wordt de bo-
venrand van de capuchon van 5
tot ster ingerimpeld, men zet
haar volgens de overeenstemmende cijfers
en teekens op de knippatronen, aan het uitsnijd-
sel van den hals en verbindt dan de beide ge-
deelten door ze met een schuin reepje te boren.
Aan de voorste hoeken van den hals worden
haken en oogen gezet, daarenboven als gar-
nituur twee afhangende lussen 9 en 10 d.
lang, elk van een dubbelen rechten reep taf
3 d. breed, met mousseline gevoerd, ver-
vaardigd. Het garnituur van strikken van ach-
teren op de punt van de capuchon is uit dubbele
reepen eveneens vervaardigd, samengesteld.
Blouse “Royal.”
Afb. No. 40. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No.
VIII, Fig. 29―35.
Dit model is zeer gedistingeerd, waarom wij de blouse bij
het in orde brengen van het reiscostuum, voor het verblijf aan
eene badplaats of ook bij een gekleed toilet bijzonder kunnen aanbe-
velen. De blouse is van lichtblauw taf en neteldoek vervaardigd. De
mouwen en het onderste geplooide gedeelte bestaan uit de eerstge-
noemde stof. De smal geplooide gedeelten neteldoek, namelijk het
stuk, de manchetten en de patten
boven op de mouw worden afzon-
derlijk vervaardigd, en als zij ge-
wasschen moeten worden, daarna
weder op de blouse gehecht. Het
garnituur van de neteldoeksche
gedeelten bestaat volgens de afb.
uit guipure 2½ d. breed; de blouse
wordt aan de voorzijde met pa-
relmoeren knoopen dichtge-
maakt, hoewel men ook knoo-
pen met gekleurde taf of fou-
lard overtrokken, kan ne-
men. Evenzoo kan men in
plaats van neteldoek, tulle
of guipure kant gebrui-
ken. Om dit model na
te maken legt men
eerst naar aanwijzing van de Fig. 31 en 32
voor de gedeelten van het stuk, in een lap ne-
teldoek die de noodige grootte heeft, in de
lengte smalle opnaaisels en knipt daaruit
naar Fig. 32 een gedeelte aaneen, naar
elk der Fig. 31 twee gedeelten, waarbij
men op een omslag voor den zoom aan
den voorkant 2½ d. breed rekent. Als
deze zoom er in is gelegd, dan voor-
ziet men het rechter gedeelte v. h.
stuk met knoopslussen en naait
de Fig. 31 en 32 van 14 tot
15 aan elkaar. Het uitsnijd-
sel van den hals en ook de
onderrand van het stuk
worden daarna met
een opgestikten
schuinen reep ge-
boord en vol-
gens de afb.
met guipure
gegarneerd.
No. 35. Bewerking van het
koordvlechtsel v. d. kwast.
No. 34. Kwast ter versiering van beduïnen,
burnous enz.
No. 36. Hoed “Watteau” met ruches
blonde. Een derde van de oor-
spronkelijke grootte. (Knippatr.
voorz. v. h. Suppl. No. V, Fig. 27).
No. 37. Fichu “Désirée.”
Knippatr. voorz. v. h.
Suppl. No. III, Fig.
16―18.
No. 38. Mantille voor meer bejaarde dames. Voorzijde.
Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. VII, Fig. 25―28.