De Gracieuse 1 August 1866 | Page 8

(onderste) kett.boog, van † nog eens herhalen, 2 kett. Van * af tot aan het

einde van den toer regelmatig herhalen, uitgenomen op de plaats voor het

hengsel bestemd. Hieraan gekomen zijnde werkt men, tusschen elk van de

3 op elkaar volgende stijltjes van den vorigen toer, in plaats van de kett.-

bogen, 3 naar beneden loopende punten elk 7 st. opzetten, die overigens even als de punten van den onderrand (1ste toer) gewerkt, maar met

de punten telkens aan de correspondeerende kett.bogen van den vorigen toer

verbonden worden. ― De 7de tot dan 9den toer. Stokjes, waarbij men nu

en dan 1 st. meerdert, om den bovenrand een weinig te verwijden. ― De

10de (laatste) toer van den rand bestaat uitgenomen de beide plaatsen, waar

het handvatsel is aangebracht, in drievoudige kett.bogen, zooals in den

5den toer beschreven is, nu telt de middelste boog van elk gedeelte bogen 8,

elke buitenste 12 kett.

Het handvatsel werkt men aan de bestemde plaats als volgt: 1ste toer van het handvatsel.

2 stijltjes als die van den 5den toer, echter slechts van 8 kett. hoog. Deze moeten over de 2 stijltjes van

den rand komen, en aan de rechterzijde liggen van de 3 puntjes in verband met den 6den toer gewerkt.

* 2 v. st. in de 2 volgende st. van den vorig. toer, 6 st. in den derden daaropvolgenden st. Van * af nog

tweemaal herhalen, 2 v. st. in de 2 volgende st. Nogmaals 2 stijltjes die over de beide volgende stijltjes van den rand moeten komen. ― 2de toer van het handvatsel. Men legt de draad op nieuw

weder aan. 3 v. st. op het eerste stijltje van het handvatsel, 2 kett., 3 v. st. op de 2 stijltjes, * 3 kett., in den laat-

sten hiervan 6 st.

en 1 v. st., hier-

door vormt zich 1 stokjesboog, die

echter naar bene-

den gekeerd moet

worden. Van * af

nog 2 maal her-

halen, 2 kett., 3 v. st. op het vol-

gende stijltje, 2 kett., 3 v. st. op het laatste stijltje.

De 3de en 4de toer

bestaan in stok-

jes; de 5de (laatste) toer van het handvatsel in 7 gedeelten bogen, even als om den bovenrand van het

mandje gewerkt zijn. Den rand hiermede voltooid, naait men zoodanig in den bodem, dat de onderste

puntjes van eerstgenoemden los naar beneden oversteken. Het geheele haakwerk doopt men daarna in

dikke doch vloeibare lijm, legt het op een met olie bestreken houten vorm, overeenkomstig de

grootte van de mand en haalt de afzonderlijke kett.bogen, als ook de onderste puntjes van de mand

zorgvuldig uit. Is de lijm hard geworden, dan neemt men het mandje van den vorm en plakt van

binnen in den bodem op de strepen v. st. die de afzonderlijke stijltjes verbinden in elk 3 in lijm

gedoopte koorden, die ook uit kett. vervaardigd kunnen worden; dezelfde koorden brengt men

ook van binnen en van buiten aan den rand van het mandje, ter versiering aan de beide uit stok-

jes gevormde strepen aan. Daarna wordt het mandje gelakt. Voor de garneering, zonder

welke het even goed aan het doel beantwoord, overtrekt men eerst een carton gedeelte over-

eenkomstig de grootte van den bodem met blauw cachemir. Voor dat de cartonnen bodem

in de mand wordt gehecht, schikt men op deze volgens afb. No. 47 twee witte en twee

roode laken strepen elk 18 d. lang, die volgens afb. No. 47 uitgetand en met borduur-

werk versierd worden. De bloemen van het patroon stelt men op de witte strepen met

rood, die op de roode strepen met wit laken voor, en bevestigt elke bloem met blauwe

zijde en afzonderlijke stalen kralen. De takken, die de bloemen verbinden, zijn op het

eerste gedeeltelijk met zwarte, gedeeltelijk met witte, op laatstgenoemde met groene

genuanceerde zijde uitgevoerd. Afb. No. 46 geeft het patroon voor het plooisel, het on-

derste van rood, het bovenste van wit laken, dat den rand van het mandje versiert, en,

even als de strepen met kleine bloemen en stalen kralen worden opgenaaid. Elk plooisel

heeft eene lengte van 84 d., aan den onderrand uitgetand, van boven daarentegen smal

geplooid en volgens afb. No. 44 aan den rand van de mand bevestigd. Het aanzetten van het bovenste plooisel wordt door eene smalle ruche

van blauw taffen lint met kleine stolpplooien geplooid, bedekt.

Beschrijving der borduurpatronen.

Voorzijde van het Supplement.

No. 1. Patroon voor een kleedje op een koffie- of theeblad. De om-

trekken van het patroon worden met den schuinen steelsteek ― de moe-

zen en het oog in den kop van het dier dik geborduurd, de versieringen

aan de kan en de kopjes met den vischgraatsteek, den point russe en

den kettingsteek. ― No. 2 en 3. Twee randen voor No. 1 of voor kleine

kleedjes, antimacassers, met den point russe, den steel- of kettingst.

uittevoeren. De buitenrand wordt gefestonneerd. ― No. 4 en 5. Twee bor-

duurpatronen voor theedoeken. Aan No. 4 worden de bladvormige arabes-

ken hoog, in het midden gespleten, de takken met den steelsteek geborduurd.

Aan den trekpot en de kopjes moeten de bladvormige versieringen, de ster en

ook de omtrekken van de vakjes hoog, de gestipte gedeelten met den stiksteek

worden uitgevoerd. De kleine blaadjes en

het lambrequin van den tempel aan No. 5

worden met den point russe geborduurd.

No. 6 en 7. Twee borduurpatronen voor een glad stuk op een hemd. Zoowel de buitenste als de binnenste omtrekken der bladeren en bessen, op No. 7 door kleine dwarssteekjes aangegeven, verder de lijn op dezelfde wijze op No. 6 aangeduid, worden opengewerkt; men vormt name-

lijk de laddersteken door draden die los op de stof liggen, cordonneert aan beide zijden van de laddersteken de stof om en knipt haar daarna dicht langs de gecor-

donneerde lijnen weg. De aderen van de bladeren worden met den vischgraatsteek,

de puntjes hoog geborduurd. No. 20 geeft

een goeden rand voor

de mouwen. ― No. 8 en 9. Twee borduurpatronen

voor de zijstukken van kindermutsjes in fransch bor-

duurwerk en den point russe. Elke ruimte tus-

schen de kleine ruiten wordt met een zoogenaamd spinnetje versierd en vervolgens de stof weggesneden. De bodem voor dit mutsje vindt men No. XI, fig.

25 op de keerzijde van het Supplement. ― No. 10

en 11. Twee borduurpatronen voor kragen. De eerste wordt geheel met fransch borduurwerk, de tweede met den point russe en den moesjessteek uitge-

voerd. Om den buitenrand van den kraag zet men

een kantje. ― No. 12. Borduurpatroon voor een ca-

chemiren shawl, met witte of gekleurde zijde met

den point russe of den kettingsteek, als ook met

moesjes en stiksteken uittevoeren. ― No. 13 en 14. Twee me-

daillons voor etuis, notitieboekjes, sigarenkokers, portefeuilles, enz. De beide patronen kunnen op reps, satijn, moiré of leder, hetzij in eene kleur, of in nuancen van verschillende sprekende kleuren worden uitgevoerd. Zij worden met koordzijde met den steel-, platten en stiksteek geborduurd. ― No. 15 en 16. Twee patronen voor lambrequins van reps, laken of piqué met den kettingsteek of met soutache uittevoeren. ― No. 17 en 18. Twee randen ter versiering van blousen, kinderkleederen enz., omtrent

146 DE GRACIEUSE. [1 Augustus 1866. 4e Jaargang.]

de uitvoering van het patroon No. 17 vindt men de beschrijving bij

Afb. No. 35 in dit nummer. De bewerking van het patroon No. 18

is onder No. 7 beschreven. ― No. 19 en 20. Twee randen als gar-

nituur voor rokken, doopkleeden, kinderkleeren enz. De beide patro-

nen, moeten gedeeltelijk met fransch ― gedeeltelijk met open borduur-

werk en met den point russe worden uitgevoerd ― en krijgen een bijzonder fraai voorkomen, door de ingezette geknoopten ruiten. ― No.

21 tot 27. Zeven entre-deux in point russe. ― No. 28 tot 34.

Zeven randen in point russe. ― No. 35 tot 37. Drie borduurpa-

tronen voor zakdoeken, dassen of shawltjes in fransch borduurwerk of op gekleurde wollen en zijden stoffen, met gekleurde zijde met den platten- en festonneersteek en den point russe uittevoeren. ― No.

38. Hoek voor een zakdoek met de letters J. F. ― No. 39. Hoek

voor een zakdoek met de letters T. M. ― No. 40. Hoek voor een zakdoek met de letter

E. ― No. 41. Hoek voor een Zakdoek met den naam Hedwig. ― No. 42. Hoek voor een

zakdoek met den naam Minna. ― No. 43. Hoek voor een zakdoek met de letters C. G. ―

No. 44. Hoek voor een zakdoek met de letters S. R. ― No. 45. Hoek voor een zakdoek met

den naam Emma. ― No. 46. Hoek voor een zakdoek met den naam Amalie. ― No. 47.

Hoek voor een zakdoek met de letter B. ― No. 48. Hoek voor een zakdoek met de letter

G. Gezamenlijk fransch borduur-werk. ― No. 49 tot 65. Verschil-

lende takken bloe-

men, voor das-

sen en doorloo-

pende patronen. Fr. Borduurw., point russe en den stiksteek. No. 66. Ster als doorloopend pa-

troon, met den point russe. No. 67―72. Ver-

schillende kroon-

tjes. Fr. bor-

duurwerk. ―

No. 73―76. Vier

garnituren voor

knoopsgaten. ―

No. 77 en 78. Twee borduurpatronen voor dasjes. Fransch borduurwerk. ― No. 79―81.

Drie verschillende doorloopende patronen in point russe. ― No. 82 Alphabet in den

point russe en den steelsteek.

Borduurplaat.

Fig. 1. Flaconkleedje van rood laken, oorspronkelijke grootte, rondom uitgetand, in

elke punt een lankwerpig blad van zwart fluweel, met oranje koordzijde met een wijd-

loopigen festonneersteek opgenaaid, waar langs heen een rij met gele zijde met den

steelsteek gewerkt is; van onderen aan het blad een cirkelrond stukje wit laken met

roode zijde met den festonneersteek opgenaaid; verder is het blad met stalen kralen

en moesjes van gekleurde zijde versierd; de vischgraatstek. Tusschen het blad en het

gouden soutache, dat er met dwarsstek. van zwarte zijde op bevestigd wordt, zijn

van zwarte en witte, de overige vischgraatsteken van groene genuanceerde zijde

gewerkt.

Fig. 2. Rand voor een rok, broderie anglaise met 5 platte rechte plooien

1 d. breed en een bovenop gestikten zoom 6 d. breed.

Fig. 3. Hoek voor een zakdoek, broderie anglaise, de breedte van den zoom is

door de dunne lijn aangegeven, rondom den rand smalle plooitjes, waarboven een

smal schuin strookje is opgestikt.

Fig. 4 en 5. Kraag en manchette point oriental, rondom een open naaisel.

Fig. 6, 7 en 14. Soutache-figuren.

Fig. 8. Toilet-kussen van rood laken in oorspronkelijke grootte,

de hoogte bedraagt 7 d., de breedte van de strook 6 d., de

lengte 120 d., deze strook wordt er met stolpplooien aangezet;

de figuren op de strook en in het midden zijn van zwart flu-

weel met oranje met den festonneersteek, de vierbladerige ster

ren in de zwarte figuren zijn van wit laken met een kruissteek

van roode zijde opgehecht, insgelijks de kraaltjes die de vier

puntjes bevestigen, voorts zijn alle figuren met stalen kralen

versierd; het gouden soutache wordt met dwarssteken van zwarte

zijde er opgenaaid; de vier hoeken van het kussen worden elk

door twee kleine kwastjes van rood en wit laken dat tot eene franje

wordt geknipt versierd waarboven zich een klein strikje van blauw

taffen lint bevindt.

Fig. 9. Hoek voor een zakdoek, point oriental, met een breeden

zoom en rondom een open naaisel.

Fig. 10 en 11. Kindermutsje. Fransch borduurwerk.

Fig. 12 en 13. Kraag en manchette, broderie anglaise, met op-

gestikte biais en overtrokken knoopjes.

Namen en letters in fransch borduurwerk.

Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende knippatronen.

UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.

No. 46. Gedeelte van den volant voor

het gehaakte mandje. Oorspronke-

lijke grootte.

No. 43. Gevlochten zijden koord als garnituur

voor kinderhoeden.

No. 40. Visite-boekje. Buitenzijde van boven. Oorspr. grootte.

No. 44. Gehaakt mandje met garnituur.

No. 45. Ged. van den rand voor het gehaakte mandje. Oorspr. gr.

No. 42. Visiteboekje van binnen gezien. Verkleind.

No. 41. Visite-boekje. Buitenzijde van onderen. Oorspr. grootte.

No. 47. Gedeelte van het garnituur

voor den bodem van het gehaakte

mandje. Oorspr. grootte.

Beschrijving van de parijsche

modeplaat.

Toiletten op badplaatsen. De

coiffure bestaat uit groote gegolfde partijen,

een breede vlecht à la Céres is als een platten diadeem voor op het hoofd gelegd.

Een dubbele collier groote kralen komt uit

den chignon tevoorschijn en hangt van

voren op de corsage neer.

Costuum van saumon kleurige taf. Korte

paletot, op de borst open in den vorm

van eene V, van boven met eene agrafe dichtgemaakt; de panden van den paletot

zijn van onderen uitgeknipt, het garni-

tuur van guipure is

er zoodanig opgenaaid, dat het patten nabootst; op

elk een groote knoop.

De mouwen zijn aan den bovenkant eveneens met

nagebootste patten gegarneerd, van onderen eene breede guipure. Van voren aan elke zijde drie knoopen.

Gladde rok.

Hoed van italiaansch stroo. Vlecht van stroo met

eikeltjes. Bouquet van veldbloemen.

Taffen pardessus peplum zonder mouwen. Dit

manteltje hangt van achteren recht en glad neer; van voren aan de linkerzijde mede glad, de rechter zijde is

met schuine plooien op den linker schouder vastgehecht.

Het garnituur bestaat uit cameën en zwart zijden

galon met witte figuren.

De rok heeft van onderen punten en eindigt in een volant, onder de spits van de punten 40 en onder de insnijding 55 d.

breed. Corsage van neteldoek met moezen.

Klein meisje. Stroohoed, van voren met een omgeslagen

rand met zijde gevoerd; witte vederen.

Fijn gestreept taffen kleedje. De rok eindigt in twee doffen. Laag

uitgesneden paletot, geboord met reepen effen taf. Op elken schouder

een strik met lange einden die van achteren gekruist zijn en verder

afhangen. ― Guimpe van kleur neteldoek. Zwarte laarsjes.