opnemen van de meeldraden, maar ook voor de bekleeding met de zachte zijden stof, tot
steun dienen. Van binnen, aan den bovenrand
van den kelk, worden de meeldraden aange-
bracht, deze kan men in elken bloemenwinkel
verkrijgen of ook met eigen hand vervaardi-
gen. Men neemt hiervoor 20 of 25 draden stijf
zwart garen, van 6 d. lengte, in het midden bijeen en verbindt ze tot een bosje te zamen
door ze eenige malen met een draad te omwin-den, vouwt ze half toe, waardoor nu een dik
bosje van 40 of 50 draden gevormd is; de
punten van dit bosje draden worden met gom
bevochtigd en in fijne witte gort gestoken. De
kelk met meeldraden voorzien wordt nu met
het taffen gedeelte naar fig. 27 en 28 geknipt
omgeven, echter zoo, dat de uitgepunte
zijlijn, de rechte zijlijn overdekt. Afb. No.
6 geeft een van deze bloemen in oorspr. grootte.
Daarna worden de bloemen kransvormig op het car-
ton genaaid, ― op 3½ d. afstand van den buiten-
rand ― doch zoo, dat telkens eene groote met eene kleine
bloem wordt afgewisseld. De ruimte van binnen in het kleedje
voorziet men met een dun kussentje van watten en overtrekt het
daarna insgelijks met roze taf; op den rand van het binnengedeelte
worden daar, waar het aan de bloemen raakt, afzonderlijke zwarte
kralen zoodanig genaaid, dat elke bloem door eene kraal bevestigd
schijnt. Ook van meer schakeeringen roze of andere kleuren vervaar-
digd, zouden deze bloemen een schoon effect maken. Dit kleedje kan bovendien voor flacons of haarnaalden en versierselen gebezigd
worden.
Bavette van piqué voor kinderen.
Afb. No. 7 en 8. Knippatr., keerz. van het Supplem. No. X, Fig. 23 en 24.
De bavette waarvan wij de afb. geven, is zoowel om den bevalligen vorm, maar ook vooral ten op-
zichte van het zeer ongemeene en practische aan te bevelen. Aan dit model toch vindt men een schortje,
een bavetje en een kraagje vereenigd, en tot hiertoe was men er nog niet in geslaagd, deze onontbeer-
lijke bestanddeelen van het kindertoilet op deze wijze bijeen te voegen. Ons model is vervaardigd van
wit piqué en volgens de afb. met festonnen en geappliqueerde gehaakte moezen versierd. ―Men
knipt de bavette naar fig. 23 langs de dunne lijn die het midden aangeeft aaneen, en rekent aan den
achterkant van den rug op een omslag 1 d. br. voor den zoom, naar fig. 24 twee gedeelten voor
den kraag. Nadat men volgens aanwijzing op de knippatronen in den achterrand van den rug een
zoom 1 d. br. heeft gelegd, en met knoopen en knoopsgaten voorzien, festonneert men het ba-
vetje en den kraag, zooals wij dit gedeeltelijk hebben voorgeteekend met wit katoen, en versiert
beiden volgens afb. No. 8 met kleine moezen. Over de wijze van bewerking leze men de be-
schrijving van het vol-
gende nummer. Na-
dat het garnituur op
de bavette en op den
kraag is uitgevoerd,
verbindt men de bei-
de gedeelten aan den hals met een schuin reepje shirting, zet dan aan eene zijde van de bavette een ceintuur van een rechten dubbelen reep der stof 3 d. br. geknipt, en hecht
aan den onderrand van elk gedeelte van den rug een lus 2 d. br. en 3 d. lang. Deze lussen worden van een dub-belen reep der stof vervaardigd, en
dienen om er de ceintuur doorheen te steken, die aan de tegenovergestelde zijde van de bavette wordt vastge-knoopt. In plaats van de festonnen met gehaakte moezen zou het garni-
tuur met No. 11 gegeven, voortreffe-
lijk voor dit bavetje geschikt zijn.
Drie garnituren voor kinderbavetten, schortjes, blousen enz.
Afbeelding No. 9―11.
De drie versieringen, welke wij met No. 9―11 geven, zullen zeker ten opzichte van de eenvoudigheid der
uitvoering, aan onze lezeressen welkom zijn. ―Afb. No. 9 geeft de moezen te zien, van welke wij bij de be-
schrijving van de kinderbavette gewag maakten. Zij worden met vaste steken in rondloopende toeren gehaakt,
dan met zwarte zijde op het voorwerp dat men er mede versieren wil genaaid, en wel
zoodanig dat de schuine steken om den buitenrand op gelijkmatige afstanden
zichtbaar zijn. De wijze waarop deze afzonderlijke moezen bij elkaar
worden gevoegd, geschiedt naar afb. No. 9 of wordt aan den
persoonlijken smaak overgelaten. ― Afb. No. 2. Om dit
garnituur te vervaardigen, legt men eerst met ge-
kleurde koordzijde volgens de afb. wijde feston-
neersteken over wit soutache, boogvormig op
de grondstof gehecht, terwijl men aan elke
insnijding een oog van het soutache
vormt. Het spreekt van zelf dat men
bij het festonneeren, de grondstof
medevat. ― Afb. No. 11 geeft
een zwart fluweelen lint 1 d.
br. te zien, op de stof ge-
hecht, en daarna vol-
gens aanwijzing op de
afb. op regelmatige
afstanden met ge-
kleurde zijde
overspannen, waarbij men nu aan de eene, dan aan de andere zijde van het lint door de stof moet steken, zoodat het lint los tusschen de draden en de stof ligt. Aan de beide lange zijden van het lint, haalt men nu tusschen de
draden die er als lussen overheen liggen, een-
voudig een draad, waarbij men steeds tusschen
elke twee draden, die zich naast elkaar bevin-
den steekt. De draad die er doorheen is gesto-
ken moet zoo los liggen, dat hij volgens de afb. tusschen de lussen kleine bogen vormt,
waarover men dan een gelijkmatig getal fes-
tonneersteken werkt.
Leesteeken.
Afb. No. 12. Een stuk licht blauw taffen lint,
een stuk wit taffen lint, elk 27 d. lang en 6 d.
br., zwart fluweel, 52 d. dun zwart zijden
koord, zwarte zijde, witte zijde, kristallen
kralen.
Om dit leesteeken te vervaardigen, dat sierlijk van vorm
en smaakvol geschikt is, brengt men eerst de omtrekken en het
patroon op het licht blauwe taffen lint over, dat de grondstof vormt, en werkt dan de duif, de bladeren en de passiebloemen met witte zijde volgens de afb. gedeeltelijk met den platten, gedeeltelijk met
den schuinen steelsteek. De donkere lijnen van de teekening worden
door steelsteken van zwarte zijden weêrgegeven. De sterren zijn in
point russe met witte zijde geborduurd, in het midden van elke ster
een klein steekje met zwarte zijde. Daarna brengt men de omtrekken
van den kelk en het kruis op vloeipapier over, plakt dit met de teekening naar buiten op de verkeerde zijde van
het fluweel, knipt het nauwkeurig, de voorgeteekende lijnen volgende uit, en plakt dan den kelk en het kruis
met arabische gom op de aangewezen plaats, op het taffen lin. Dan wordt het kruis met festonneersteken
van witte zijde omgeven en ook de kelk volgens de afb. met een zoodanig borduurwerk uitgevoerd. Daarna
hecht men de grondstof op het wit taffen lint, dat voor voering dient, knipt dan beiden volgens het voor-
geteekende fatsoen uit en verbindt de gedeelten stof langs den buitenrand door wijdloopige festonneer-
steken van witte zijde, waarbij men tegelijkertijd een dun zwart koord mede inlegt en bij elken steek
een kristallen kraal aanrijgt. Tot garneering verkrijgt het leesteeken aan de bovendwarszijde eene
franje van zwarte en witte zijden ongeveer 3 d. br. De onderrand wordt versierd met 3 kwasten van
dezelfde zijde, elk 5 d. lang.
Twee patronen voor kragen. Afbeelding No. 13 en 14.
Het onder No. 13 gegeven patroon is bijzonder smaakvol, echter niet zeer gemakkelijk uit te
voeren. Al de dichte vakken van het model bestaan uit fijn linnen dubbel genomen, de opene
uit knoopwerk, dat
volgens de afb. in
point de reprise
doorgestopt wordt. Wat de uitvoering
van dezen steek betreft, verwijzen wij naar afb. No. 6, bladz. 124 van de-
zen jaargang. Ter vervaardiging van den kraag knipt men eerst uit fijn linnen
de dichte lansvormi-
ge spits toeloopende gedeelten voor den
buitenrand en borduurt deze volgens
de afb. met den steel- en platten steek,
daarna verbindt men al deze figuren met het knoopwerk, dat men er aan
de verkeerde zijde ophecht, eindelijk
verkrijgt elk gedeelte eene voering van
linnen of shirting, dat er met over-
handsche steken, zoodanig wordt on-
dergezet, dat het niet alleen de randen van de stof bedekt, maar ook het
knoopwerk bevestigt. Deze gedeelten
worden langs den buitenrand doorge-
stikt, daarna vat men dit garnituur tusschen de dubbele laag stof van den eigenlijken kraag en voert op laatst-
genoemden de voorgeteekende rij stiksteken uit. Om tijd en moeite te besparen, kan men het knoopwerk ook
door knooptulle vervangen, waardoor de kraag niets van het schoone effect zal verliezen. ― Niet minder
fraai is het patroon, dat wij met afb. No. 14 geven, en op fijn linnen met festonneersteken en een open kruis-
steeknaad gewerkt is. De laatste wordt eerst na voltooiing van de gefestonneerde rijen die hem insluiten uitge-
voerd, de stof volgens de afb. tusschen de figuren van het patroon uitgeknipt.
Een eierkoker van knoop- en haakwerk.
Afb. No. 15―18. Dik wit garen of dun wit koord, breikatoen
tusschenbeide van grofte, dun riet of reepjes balein, een stuk
spaansch riet 46 d. lang en ¾ d. in doorsnede.
Deze eierkoker ― geheel door handenarbeid ver-
vaardigd ― is voor eieren bestemd, die door
damp gekookt moeten worden. Ten einde
ze niet met het water in aanraking te
brengen, wordt de bodem van het
geheele stelletje uit 7 overhaakte
ringen bestaande, door een
voetstuk van riet gedragen,
zooals afb. No. 17 dit op
eene verkleind schaal
te zien geeft. Men
plaatst de eieren die
men wenscht te
koken, in de
140 DE GRACIEUSE. [1 Augustus 1866. 4e Jaargang.]
No. 2. Toiletkussen met een geborduurd overtrek en een kleedje.
Knippatr., keerz. van het Supplem. No. XII, Fig. 26―28.
No. 3. Helft van het geborduurde overtrek voor het toiletkussen. Oorspronkelijke grootte.
No. 6. Afzonderlijk gedeelte van afb.
No. 2.
No. 5. Vignet bij afb. No. 2.
No. 4. Vignet bij afb. No. 2.