De Gracieuse 1 August 1865 | Page 8

dan 1 picot, 1 aver. kn., 1 r. kn., 1 aver. kn., 1 picot, 1 r. kn., 1 aver. kn., 1 r. kn., 1 picot, 1 aver. kn.,

1 r. kn., 1 aber. kn., 1 picot, 1 r. kn., 2 dubb. knoopen. Dan schuift men de rij knoopen tot eene lus te za-

men en laat voor het beginnen van het volgende blad ½ d. tusschenruimte. Na 71 zulke bladeren gewerkt te

hebben, knipt men den draad af en bevestigt hem met fijn garen

aan de verkeerde zijde van het laatste blad; hetzelfde geschiedt

met den draad die aan het begin van de rij bladeren is blijven

hangen. Daarna begint men met het fijne garen het haakwerk

uit te voeren.

1ste toer. 2 v. st. in de picots van het eerste blad op afbeelding

No. 38 met 1, 2, 3 en 4 geteekend, gedurig van den eenen

picot tot den anderen 3 kett. Het volgende blad, dat naar bene-den moet hangen overslaande, haakt men in den eersten picot

van het derde blad met 5 geteekend 2 v. st., dan afwisselend

3 kett. en 2 v. st. in de met 6, 7 en 8 aangewezen picots; op deze

wijze gaat men voort totdat alle naar boven staande bladeren

omhaakt zijn. Om den hoek te vormen, werkt men van den laat-

sten picot van het laatste blad 5 kett., 1 st. in de

opening van het blad, daar waar het tot elk-

ander komt, dan 3 kett., 2 v. st. in den vol-

genden picot van het eerste blad van de on-

derste rij bladeren, die men op dezelfde

wijze als de bovenste omhaakt, alleen

met dat onderscheid, dat in de aan elk-

ander komende picots der twee bla-

deren slechts een v. st. gewerkt

wordt en daardoor de onderste

bladerenrij, voor de ronding van

den hals, een weinig nauwer

wordt. Aan het einde van den

toer vormt men den hoek als

de eerste, bevestigt daarna den

draad en hecht hem aan den

eersten hoek weder aan, na-melijk aan de 3 kett. na het

stokje.

2de toer. Langs de rij bla-

deren aan den hals haakt men:

10 kett., 1 v. st. in den mid-

delsten kleinen kett.boog van

het eerste blad; * 8 kett., 1 v.

st. in den middelsten boog van het volgende blad. Van * af

herhaalt men tot aan den vol-

genden hoek, waarbij men na

het laatste blad van de ron-

ding van den hals 10 kett., 1 v.

st. in de 3 kett. voor het st. haakt;

dan 3 kett., 1 st. in de 5 kett. voor

den eersten picot van de bovenste rij

bladeren; 3 kett., 1 st. in den eersten

kett. boog van het eerste blad; 3 kett., 1

st: in denzelfden boog; 3 kett., 2 door 3

kett. gescheiden st. in den volgenden boog;

3 kett., 1 st. in den laatsten boog van het

blad; 3 kett., § 1 v. st. in den steek die de twee

bladeren aan elkander verbindt, 3 kett., 1 st. in

den eersten boog van het volgende blad, 3 kett., 2 door 3 kett. gescheiden

st. in den middelsten boog van het blad, 3 kett., 1 st. in den laatsten boog

van het blad, 3 kett. Van § af herhaalt men tot aan den hoek, die evenals

den eersten omhaakt wordt.

3de toer. Eerst langs den hals: 3 kett., 4 elk door 3 kett. gescheiden st.

om de 10 kett. van den vorigen toer, 5 kett., 1 st. insgelijks om de 10 kett.,

1 kett., * 1 st. in den eersten steek van den volgenden uit 8 kett. bestaan-

den boog van den vorigen toer, 5 kett., 1 st. in den laatsten van deze 8

kett., 1 kett. Van * af herhaalt men tot aan den volgenden hoek, waarbij

de uit 10 kett. bestaande boog op dezelfde wijze als bij den eersten hoek

omhaakt wordt. Men bevestigt den draad en hecht hem tusschen de 3de en

4de van de om de 10 kett. gehaakte st. weder aan; 4 st. en 1 v. st. in de 3 kett., waar men den draad aan

heeft bevestigd; 1 picot, (dat is 6 kett. in den eersten hiervan 1 v. st.), dan 3 picots; 1 v. st. in den kett.

boog, die over den eersten picot van het hoekblad

ligt; 5 st., en 1 v. st. in den volgenden kett.

boog, 4 picots, 1 v. st.; 5 st., in den

tweeden daaropvolgenden boog, (een

boog overslaande), § 4 picots, 1 v. st.

in den 2den kett. boog van het volgende blad, 5 st. in den 3den boog, 1 v. st. in den 4den boog van het blad. Van § af

herhaalt men tot aan den hoek, dien men

even als den eersten omhaakt, waar-

mede de kraag voltooid is.

Kraag van frivolité en

haakwerk.

Afb. No. 39. Zwijnskopgaren No. 16,

haakgaren No. 120.

Deze kraag is van frivolité en haakwerk

vervaardigd, is even fraai als de voorgaande; hij wordt uit 2 tegenover elkaar liggende rijen

verzette blaadjes gevormd, waarvoor men van het grove garen 100 blaadjes aan een draad

en wel voor elk 8 dubb. kn., 1 picot en 8 dubb. kn. Werkt. De grootte van de

picots als ook de lengte van den verbindingsdraad tusschen de twee blaadjes is op af-

beelding No. 39 duidelijk aangewezen. Met hetzelfde grove garen wordt dan de dicht

gehaakte rand rondom het frivolitéwerk in heen en weder gewerkte toeren uitge-

voerd. men begint hiermede aan het voorlaatste blaadje en haakt den

1sten toer. 3 v. st. in den picot van dit blaadje, 10 kett. die de eene

dwarszijde van het kraagje vormt, 3 v. st. in den picot van het

laatst gewerkte blaadje, 5 kett.; telkens het tweede blaadje

overslaande, die voor den hals worden gebezigd, werkt men gedurig 3 v. st. in den picot, daarna 5 kett. Is de

eene, de buitenste rij bladeren verbonden, dan werkt

men ook voor de tweede dwarszijde van den kraag 10

kett. en omhaakt de andere nog onbewerkte blaadjes

voor van binnen (den hals) van den kraag op dezelfde

wijze als de buitenste, doch in plaats van 5 kett. tus-

schen elke 2 blaadjes 4 kett.

2de toer. De kraag omkeerende haakt men terug-

gaande, dus op de verkeerde zijde van het werk, 1 v. st.

in elken steek van den vorigen toer, doch er wordt aan

de hoeken eenige steken gemeerderd.

3de toer. Men keert weder het werk om en haakt:

* 1 st., 2 v. st., 1 st. in de 4 volgende steken van den

vorigen toer, 2 kett., waarmede men 2 steken overslaat.

Van * af gedurig herhalen. Aan de hoeken van den

kraag werkt men 2 v. st. in een steek van den vorigen

toer en met de 2 kett. slaat men slechts 1 steek over.

4de toer. Weder omkeeren en voorts als de 2de toer.

Er volgen nu nog 2 toeren met fijn garen voor de

kant, die de buitenrand van den kraag omgeeft. Men

bevestigt den draad aan een van de beide binnenhoeken

van den kraag en werkt als

144 DE GRACIEUSE. [1 Augustus 1865. 3e Jaargang.]

Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende borduur- en knippatronen.

UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.

1ste toer. 1 v. st., * 3 kett., waarmede men 1 steek van den vorigen toer overslaat, 1 v. st., 7 kett., 3 ste-

ken overslaan, 1 v. st. Van * af herhalen.

2de toer. 1 v. st. in den v. st. van den vorigen toer, 5 kett., 1 v. st. in den uit 7 kett. bestaanden boog, * 3

picots (voor elken picot werkt men 6 kett. en 1 v. st. in den 1sten

van deze 6 kett.), 1 v. st. in denzelfden boog, 5 kett. waarmede

men den volgenden uit 3 kett. gevormden boog van den vorigen

toer overslaat, 1 v. st. in den volgenden grooten kett. boog. Van

* af herhalen.

Daar de bewerking van dezen kraag zeer eenvoudig is, kan hij

naar welgevallen gevariëerd, en ook zonder de kant er aan ge-

werkt voor tusschenzetsels gebezigd worden.

Chineesche koepel als aardappelenwarmer.

Afb. No. 40. Knippatroon, keerzijde v. h. Supplem. No. V,

Fig. 29 en 30.

Waarom in een Chineesen koepel of zomer-

huisje? Hoe wordt het denkbeeld aan China

dadelijk met dat een aardappelen verbonden,

welk verband bestaat er tusschen een voor-

werp om iets warm te houden en een tuin-

huisje? Op al deze vragen kunnen wij

slechts antwoorden dat de phantasie

zich soms weinig om eene geleidelijke

opvolging van denkbeelden be-

kommert, en het meest vreemd-

soortige bij elkaar brengt. Op

deze wijze kwam het hier voor

ons liggende handwerk te

voorschijn en onze lezeressen

zullen moeten toestemmen dat men haar het nuttig in een zeer eigenaardigen vorm, als

door een luimigen inval aan-

biedt. De kleine tent getrouw naar de natuur afgeteekend, is bestemd om aan tafel de

aardappelen warm te houden,

te dien einde wordt zij uit eene dichte wollen of zijden stof vervaardigd, gevoerd en dik gewatteerd. Aan het model is het onderste gedeelte dat uit zeven vakken bestaat en op de

afbeelding licht voorkomt van

lichtgeel wollen reps vervaar-

digd en met allerlei zeldzame fi-

guren, die er gedeeltelijk op geap-

pliqueerd, gedeeltelijk op geborduurd

zijn, versierd; dit wordt van onderen

door een dik wollen koord van dezelfde

kleur als het borduurwerk afgesloten. Het

dak van hoogrood wollen reps, wordt door

een koord van dezelfde kleur, echter wat dun-

ner als het andere, in driehoekige spits toeloo-

pende vakken afgedeeld en van boven met klok-

jes, de grootere van netwerk, de kleinere van metaal versierd. Soortgelijke

klokjes zijn ook aan de hoeken van het vooruitspringende dak aangebracht,

waaromheen tevens eene draperie van blauw cachemir met stalen grelots

is gezet. Het spreekt van zelf dat men naar verkiezing andere kleuren en

andere stoffen kan nemen, dit wordt aan den persoonlijken smaak overgela-

ten; wij moeten evenwel aanmerken dat men voor het onderste gedeelte, om

zich de moeite van het borduren te besparen zeer goed gekleurde wollen of

zijden damast met groote bloemen of ook wel lapjes van verschillende stof-

fen kan nemen, dat geheel in overeenstemming met het eigendommelijke

karakter van dit handwerk zou zijn. Omtrent de grootte van den koepel is

men ook geheel vrij. Bij het vervaardigen moet men eerst naar Fig. 29 uit

de gekozen stof voor het dak zeven afzonderlijke stukken knippen; voor het onderste gedeelte kan men de

stukken aaneensnijden als de breedte van de stof dit

veroorlooft, alsdan geeft de gepunte lijn het midden

aan, anders knipt men ze ook afzonderlijk en

voert er dan het borduurwerk op uit. Hiervoor kunnen de borduurpatronen op Fig. 30 steeds bij afwisseling gebruikt worden, tenzij men lust hebbe om met

behulp van een plaatwerk van natuurlij-

ke historie voor elk gedeelte iets anders

samentestellen, waarvoor het misschien

vele onzer abonnées niet aan de noodige

bekwaamheid en verbeeldingskracht zal

ontbreken. Verder kan men naar welge-

vallen het een of andere soort van bor-

duurwerk, point russe of iets der-gelijks aanwenden en ook de kleuren zoo veel mogelijk bont en sterk sprekend,

naar eigen keus schikken. Nadat men de

verschillende naar fig. 29 en 30 geknipte stukken aaneen gezet en de naden van het eerste (het dak)

met een gekleurd koord bedekt heeft, hecht men het dak volgens de gelijkluidende letters op de

knippatronen op het onderste gedeelte, en wel zoo dat het door het onderste gedeelte langs de

gepunte lijn goed om te buigen, ongeveer een duim over het onderstuk heen komt. Ten

einde aan het geheel den juisten vorm te geven, hecht men van de punt van het dak af

langs al de naden en de gepunte lijnen een eind ijzerdraad. Drie einden van dit ijzer-

draad moeten van boven aan de spits van het dak er elk nog 13 d. boven uitsteken

om er later de klokjes aan te kunnen hangen. Verder maakt men eene voe-

ring van watten tusschen twee stukken gaas in, juist in denzelfden

vorm van het kleine gebouw, daarenboven nog eene voering van

shirting, die beide tegen de bovenstof vast worden gehecht.

De kolommen die men op de afbeelding ziet tusschen de

vakken (de muren ) in, verkrijgt men door van elk ge-

deelte de beide gladde lijnen op fig. 30 aan elkander te

naaien. Nu moet rondom den onderkant van het huis

nog een dik wollen koord gelegd en de rand van het dak

met draperie voorzien worden; deze laatste bestaat uit

een reep blauw cachemir 109 d. lang en 12 d. breed,

aan den rand van onderen met grelots van glazen kralen

en schuimpaarlen versierd en zoo als de afb. dit aan-

toont, een weinig aan de hoeken ingerimpeld, zoodat

er plooien ontstaan. De einden ijzerdraad die boven het

dak uitsteken moet men eerst afzonderlijk, daarna 6 d.

van boven af gezamenlijk met groene wol omwoelen,

hierna hangt men er het onderste klokje aan. Het bo-

venste klokje met lichtgroene wol geknoopt, is 20 ma-

zen wijd, 5 toeren hoog en krijgt aan den rand van on-

deren den vereischten vorm, door een ring van ijzer-

draad 4½ d. in doorsnede, met vast steken omhaakt.

Om het onderste klokje met donkergroene wol geknoopt,

24 toeren wijd en 7 toeren hoog, wordt van onderen een

ring 6 d. in doorsnede gehecht en beide met grelots van

schuimpaarlen versierd. Eindelijk worden de spits van

het dak, en ook de hoeken met metalen klokjes voorzien.

No. 37. Gedeelte van een kraag van frivolité en

haakwerk. Oorspronkelijke grootte.

No. 40. Chineese koepel als aardappelwarmer. Verkleind.

Knip- en borduurpatroon, keerzijde van het Supplement No. V, Fig. 29 en 30.

No. 39. Gedeelte van een kraag van frivolité en

haakwerk. Oorspronkelijke grootte.

No. 38. Figuren van frivolité voor den kraag No. 37. Vergroot.

No. 35. Geborduurd naailood. Verkleind. Knippatr.,

keerzijde van het Supplement No. VI, Fig. 31.

Verklaring der teekens: eerste (lichtste), tweede, derde,

vierde, vijfde groen, licht, donker bruin; licht, mid-

delsoort, donker roze, licht, donker lilas.

No. 36. Tapisserie-patroon voor het naailood.