dan 1 picot, 1 aver. kn., 1 r. kn., 1 aver. kn., 1 picot, 1 r. kn., 1 aver. kn., 1 r. kn., 1 picot, 1 aver. kn.,
1 r. kn., 1 aber. kn., 1 picot, 1 r. kn., 2 dubb. knoopen. Dan schuift men de rij knoopen tot eene lus te za-
men en laat voor het beginnen van het volgende blad ½ d. tusschenruimte. Na 71 zulke bladeren gewerkt te
hebben, knipt men den draad af en bevestigt hem met fijn garen
aan de verkeerde zijde van het laatste blad; hetzelfde geschiedt
met den draad die aan het begin van de rij bladeren is blijven
hangen. Daarna begint men met het fijne garen het haakwerk
uit te voeren.
1ste toer. 2 v. st. in de picots van het eerste blad op afbeelding
No. 38 met 1, 2, 3 en 4 geteekend, gedurig van den eenen
picot tot den anderen 3 kett. Het volgende blad, dat naar bene-den moet hangen overslaande, haakt men in den eersten picot
van het derde blad met 5 geteekend 2 v. st., dan afwisselend
3 kett. en 2 v. st. in de met 6, 7 en 8 aangewezen picots; op deze
wijze gaat men voort totdat alle naar boven staande bladeren
omhaakt zijn. Om den hoek te vormen, werkt men van den laat-
sten picot van het laatste blad 5 kett., 1 st. in de
opening van het blad, daar waar het tot elk-
ander komt, dan 3 kett., 2 v. st. in den vol-
genden picot van het eerste blad van de on-
derste rij bladeren, die men op dezelfde
wijze als de bovenste omhaakt, alleen
met dat onderscheid, dat in de aan elk-
ander komende picots der twee bla-
deren slechts een v. st. gewerkt
wordt en daardoor de onderste
bladerenrij, voor de ronding van
den hals, een weinig nauwer
wordt. Aan het einde van den
toer vormt men den hoek als
de eerste, bevestigt daarna den
draad en hecht hem aan den
eersten hoek weder aan, na-melijk aan de 3 kett. na het
stokje.
2de toer. Langs de rij bla-
deren aan den hals haakt men:
10 kett., 1 v. st. in den mid-
delsten kleinen kett.boog van
het eerste blad; * 8 kett., 1 v.
st. in den middelsten boog van het volgende blad. Van * af
herhaalt men tot aan den vol-
genden hoek, waarbij men na
het laatste blad van de ron-
ding van den hals 10 kett., 1 v.
st. in de 3 kett. voor het st. haakt;
dan 3 kett., 1 st. in de 5 kett. voor
den eersten picot van de bovenste rij
bladeren; 3 kett., 1 st. in den eersten
kett. boog van het eerste blad; 3 kett., 1
st: in denzelfden boog; 3 kett., 2 door 3
kett. gescheiden st. in den volgenden boog;
3 kett., 1 st. in den laatsten boog van het
blad; 3 kett., § 1 v. st. in den steek die de twee
bladeren aan elkander verbindt, 3 kett., 1 st. in
den eersten boog van het volgende blad, 3 kett., 2 door 3 kett. gescheiden
st. in den middelsten boog van het blad, 3 kett., 1 st. in den laatsten boog
van het blad, 3 kett. Van § af herhaalt men tot aan den hoek, die evenals
den eersten omhaakt wordt.
3de toer. Eerst langs den hals: 3 kett., 4 elk door 3 kett. gescheiden st.
om de 10 kett. van den vorigen toer, 5 kett., 1 st. insgelijks om de 10 kett.,
1 kett., * 1 st. in den eersten steek van den volgenden uit 8 kett. bestaan-
den boog van den vorigen toer, 5 kett., 1 st. in den laatsten van deze 8
kett., 1 kett. Van * af herhaalt men tot aan den volgenden hoek, waarbij
de uit 10 kett. bestaande boog op dezelfde wijze als bij den eersten hoek
omhaakt wordt. Men bevestigt den draad en hecht hem tusschen de 3de en
4de van de om de 10 kett. gehaakte st. weder aan; 4 st. en 1 v. st. in de 3 kett., waar men den draad aan
heeft bevestigd; 1 picot, (dat is 6 kett. in den eersten hiervan 1 v. st.), dan 3 picots; 1 v. st. in den kett.
boog, die over den eersten picot van het hoekblad
ligt; 5 st., en 1 v. st. in den volgenden kett.
boog, 4 picots, 1 v. st.; 5 st., in den
tweeden daaropvolgenden boog, (een
boog overslaande), § 4 picots, 1 v. st.
in den 2den kett. boog van het volgende blad, 5 st. in den 3den boog, 1 v. st. in den 4den boog van het blad. Van § af
herhaalt men tot aan den hoek, dien men
even als den eersten omhaakt, waar-
mede de kraag voltooid is.
Kraag van frivolité en
haakwerk.
Afb. No. 39. Zwijnskopgaren No. 16,
haakgaren No. 120.
Deze kraag is van frivolité en haakwerk
vervaardigd, is even fraai als de voorgaande; hij wordt uit 2 tegenover elkaar liggende rijen
verzette blaadjes gevormd, waarvoor men van het grove garen 100 blaadjes aan een draad
en wel voor elk 8 dubb. kn., 1 picot en 8 dubb. kn. Werkt. De grootte van de
picots als ook de lengte van den verbindingsdraad tusschen de twee blaadjes is op af-
beelding No. 39 duidelijk aangewezen. Met hetzelfde grove garen wordt dan de dicht
gehaakte rand rondom het frivolitéwerk in heen en weder gewerkte toeren uitge-
voerd. men begint hiermede aan het voorlaatste blaadje en haakt den
1sten toer. 3 v. st. in den picot van dit blaadje, 10 kett. die de eene
dwarszijde van het kraagje vormt, 3 v. st. in den picot van het
laatst gewerkte blaadje, 5 kett.; telkens het tweede blaadje
overslaande, die voor den hals worden gebezigd, werkt men gedurig 3 v. st. in den picot, daarna 5 kett. Is de
eene, de buitenste rij bladeren verbonden, dan werkt
men ook voor de tweede dwarszijde van den kraag 10
kett. en omhaakt de andere nog onbewerkte blaadjes
voor van binnen (den hals) van den kraag op dezelfde
wijze als de buitenste, doch in plaats van 5 kett. tus-
schen elke 2 blaadjes 4 kett.
2de toer. De kraag omkeerende haakt men terug-
gaande, dus op de verkeerde zijde van het werk, 1 v. st.
in elken steek van den vorigen toer, doch er wordt aan
de hoeken eenige steken gemeerderd.
3de toer. Men keert weder het werk om en haakt:
* 1 st., 2 v. st., 1 st. in de 4 volgende steken van den
vorigen toer, 2 kett., waarmede men 2 steken overslaat.
Van * af gedurig herhalen. Aan de hoeken van den
kraag werkt men 2 v. st. in een steek van den vorigen
toer en met de 2 kett. slaat men slechts 1 steek over.
4de toer. Weder omkeeren en voorts als de 2de toer.
Er volgen nu nog 2 toeren met fijn garen voor de
kant, die de buitenrand van den kraag omgeeft. Men
bevestigt den draad aan een van de beide binnenhoeken
van den kraag en werkt als
144 DE GRACIEUSE. [1 Augustus 1865. 3e Jaargang.]
Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende borduur- en knippatronen.
UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.
1ste toer. 1 v. st., * 3 kett., waarmede men 1 steek van den vorigen toer overslaat, 1 v. st., 7 kett., 3 ste-
ken overslaan, 1 v. st. Van * af herhalen.
2de toer. 1 v. st. in den v. st. van den vorigen toer, 5 kett., 1 v. st. in den uit 7 kett. bestaanden boog, * 3
picots (voor elken picot werkt men 6 kett. en 1 v. st. in den 1sten
van deze 6 kett.), 1 v. st. in denzelfden boog, 5 kett. waarmede
men den volgenden uit 3 kett. gevormden boog van den vorigen
toer overslaat, 1 v. st. in den volgenden grooten kett. boog. Van
* af herhalen.
Daar de bewerking van dezen kraag zeer eenvoudig is, kan hij
naar welgevallen gevariëerd, en ook zonder de kant er aan ge-
werkt voor tusschenzetsels gebezigd worden.
Chineesche koepel als aardappelenwarmer.
Afb. No. 40. Knippatroon, keerzijde v. h. Supplem. No. V,
Fig. 29 en 30.
Waarom in een Chineesen koepel of zomer-
huisje? Hoe wordt het denkbeeld aan China
dadelijk met dat een aardappelen verbonden,
welk verband bestaat er tusschen een voor-
werp om iets warm te houden en een tuin-
huisje? Op al deze vragen kunnen wij
slechts antwoorden dat de phantasie
zich soms weinig om eene geleidelijke
opvolging van denkbeelden be-
kommert, en het meest vreemd-
soortige bij elkaar brengt. Op
deze wijze kwam het hier voor
ons liggende handwerk te
voorschijn en onze lezeressen
zullen moeten toestemmen dat men haar het nuttig in een zeer eigenaardigen vorm, als
door een luimigen inval aan-
biedt. De kleine tent getrouw naar de natuur afgeteekend, is bestemd om aan tafel de
aardappelen warm te houden,
te dien einde wordt zij uit eene dichte wollen of zijden stof vervaardigd, gevoerd en dik gewatteerd. Aan het model is het onderste gedeelte dat uit zeven vakken bestaat en op de
afbeelding licht voorkomt van
lichtgeel wollen reps vervaar-
digd en met allerlei zeldzame fi-
guren, die er gedeeltelijk op geap-
pliqueerd, gedeeltelijk op geborduurd
zijn, versierd; dit wordt van onderen
door een dik wollen koord van dezelfde
kleur als het borduurwerk afgesloten. Het
dak van hoogrood wollen reps, wordt door
een koord van dezelfde kleur, echter wat dun-
ner als het andere, in driehoekige spits toeloo-
pende vakken afgedeeld en van boven met klok-
jes, de grootere van netwerk, de kleinere van metaal versierd. Soortgelijke
klokjes zijn ook aan de hoeken van het vooruitspringende dak aangebracht,
waaromheen tevens eene draperie van blauw cachemir met stalen grelots
is gezet. Het spreekt van zelf dat men naar verkiezing andere kleuren en
andere stoffen kan nemen, dit wordt aan den persoonlijken smaak overgela-
ten; wij moeten evenwel aanmerken dat men voor het onderste gedeelte, om
zich de moeite van het borduren te besparen zeer goed gekleurde wollen of
zijden damast met groote bloemen of ook wel lapjes van verschillende stof-
fen kan nemen, dat geheel in overeenstemming met het eigendommelijke
karakter van dit handwerk zou zijn. Omtrent de grootte van den koepel is
men ook geheel vrij. Bij het vervaardigen moet men eerst naar Fig. 29 uit
de gekozen stof voor het dak zeven afzonderlijke stukken knippen; voor het onderste gedeelte kan men de
stukken aaneensnijden als de breedte van de stof dit
veroorlooft, alsdan geeft de gepunte lijn het midden
aan, anders knipt men ze ook afzonderlijk en
voert er dan het borduurwerk op uit. Hiervoor kunnen de borduurpatronen op Fig. 30 steeds bij afwisseling gebruikt worden, tenzij men lust hebbe om met
behulp van een plaatwerk van natuurlij-
ke historie voor elk gedeelte iets anders
samentestellen, waarvoor het misschien
vele onzer abonnées niet aan de noodige
bekwaamheid en verbeeldingskracht zal
ontbreken. Verder kan men naar welge-
vallen het een of andere soort van bor-
duurwerk, point russe of iets der-gelijks aanwenden en ook de kleuren zoo veel mogelijk bont en sterk sprekend,
naar eigen keus schikken. Nadat men de
verschillende naar fig. 29 en 30 geknipte stukken aaneen gezet en de naden van het eerste (het dak)
met een gekleurd koord bedekt heeft, hecht men het dak volgens de gelijkluidende letters op de
knippatronen op het onderste gedeelte, en wel zoo dat het door het onderste gedeelte langs de
gepunte lijn goed om te buigen, ongeveer een duim over het onderstuk heen komt. Ten
einde aan het geheel den juisten vorm te geven, hecht men van de punt van het dak af
langs al de naden en de gepunte lijnen een eind ijzerdraad. Drie einden van dit ijzer-
draad moeten van boven aan de spits van het dak er elk nog 13 d. boven uitsteken
om er later de klokjes aan te kunnen hangen. Verder maakt men eene voe-
ring van watten tusschen twee stukken gaas in, juist in denzelfden
vorm van het kleine gebouw, daarenboven nog eene voering van
shirting, die beide tegen de bovenstof vast worden gehecht.
De kolommen die men op de afbeelding ziet tusschen de
vakken (de muren ) in, verkrijgt men door van elk ge-
deelte de beide gladde lijnen op fig. 30 aan elkander te
naaien. Nu moet rondom den onderkant van het huis
nog een dik wollen koord gelegd en de rand van het dak
met draperie voorzien worden; deze laatste bestaat uit
een reep blauw cachemir 109 d. lang en 12 d. breed,
aan den rand van onderen met grelots van glazen kralen
en schuimpaarlen versierd en zoo als de afb. dit aan-
toont, een weinig aan de hoeken ingerimpeld, zoodat
er plooien ontstaan. De einden ijzerdraad die boven het
dak uitsteken moet men eerst afzonderlijk, daarna 6 d.
van boven af gezamenlijk met groene wol omwoelen,
hierna hangt men er het onderste klokje aan. Het bo-
venste klokje met lichtgroene wol geknoopt, is 20 ma-
zen wijd, 5 toeren hoog en krijgt aan den rand van on-
deren den vereischten vorm, door een ring van ijzer-
draad 4½ d. in doorsnede, met vast steken omhaakt.
Om het onderste klokje met donkergroene wol geknoopt,
24 toeren wijd en 7 toeren hoog, wordt van onderen een
ring 6 d. in doorsnede gehecht en beide met grelots van
schuimpaarlen versierd. Eindelijk worden de spits van
het dak, en ook de hoeken met metalen klokjes voorzien.
No. 37. Gedeelte van een kraag van frivolité en
haakwerk. Oorspronkelijke grootte.
No. 40. Chineese koepel als aardappelwarmer. Verkleind.
Knip- en borduurpatroon, keerzijde van het Supplement No. V, Fig. 29 en 30.
No. 39. Gedeelte van een kraag van frivolité en
haakwerk. Oorspronkelijke grootte.
No. 38. Figuren van frivolité voor den kraag No. 37. Vergroot.
No. 35. Geborduurd naailood. Verkleind. Knippatr.,
keerzijde van het Supplement No. VI, Fig. 31.
Verklaring der teekens: eerste (lichtste), tweede, derde,
vierde, vijfde groen, licht, donker bruin; licht, mid-
delsoort, donker roze, licht, donker lilas.
No. 36. Tapisserie-patroon voor het naailood.