Veertig jaar vooruit
28
Voor kinderen stelt Ter Horst ook een aantal vragen. Is dit
kind helemaal fit, voelt het kind zich veilig, heeft het kind vol
doende eigenheid, komt dit kind uit zijn schulp, kan het kind
zich redden (aanraken, verzorgen, eten en drinken, spelen,
leren, praten et cetera) en heeft het kind besef van de tijd
(gisteren, vandaag, vroeger, toekomst) en zijn eigen tempo.
Ter Horst omschrijft het zelf zo in zijn voorwoord: ‘We weten
dat opvoeden en opgevoed worden door allerlei oorzaken soms
op een afschuwelijke manier kunnen vastlopen. Vaak is het dan
nodig dat er allerlei specialistische of ingewikkelde therapieën,
technieken of programma’s worden gebruikt. Maar eerst is
altijd nodig dat wordt nagegaan of het gewone, alledaagse,
voor de hand liggende wel in orde is. Vaak is een kleine ingreep
daar al voldoende om vastgelopen opvoedingssituaties weer
te ontwarren, te ordenen en vlottend te krijgen. Maar ook als
dat niet het geval is, halen alle gespecialiseerde therapieën
met elkaar niets uit als het voor de hand liggende wordt verwaarloosd. Het gewone is voorwaarde voor het bijzondere.‘
Het herstel van het gewone leven maakt een blijvende indruk
op Peter Nouwens. Het sluit aan bij zijn overtuiging dat je
alles uit de kast moet halen om mensen tot hun recht te laten
komen, maar Ter Horst voegt daar het inzicht aan toe dat dat
niet iets bijzonders is, maar eerder iets gewoons. Het gaat erom
mensen naar hun wezenlijke basis terug te brengen. Daarvoor
moet je je professionele betrokkenheid en deskundigheid
aanwenden om mensen in hun kracht te laten komen.
Met die filosofie: alles uit de kast halen om het herstel
van het gewone leven mogelijk te maken, is de basis gelegd
waarop alle missies van Prisma in de volgende decennia zullen
voortbouwen. Zijn visie op mensen met een beperking kwam
daarmee in de laatste fase van ontwikkeling. Hij was nieuwsgierig, maar had eigenlijk geen idee toen hij tien jaar eerder
in Huize Assisië zijn opwachting ‘op de groep’ maakte en het
institutionele leven nog gedicteerd werd door het aloude
mantra van reinheid, rust en regelmaat, opgesierd met die
typisch Brabantse gemoedelijkheid. In 1988 lijkt dat niet
alleen een eeuwigheid geleden, maar heeft hij ook de kennis
voorhanden om het anders aan te pakken. Het maakt hem
weerbaar tegen de op dat moment ook tamelijk dominante
opvatting onder orthopedagogen waarin wordt gewaarschuwd
dat je niet te veel contact met cliënten moet hebben, dat je
als ortho edagoog afstand moet houden en niet te dichtbij
p
komt te staan. Intuïtief had Peter Nouwens daar altijd moeite
mee gehad, met de opvattingen van Ter Horst in de hand kon
hij dat nu ook professioneel weerspreken.
Het jaar Leiden wakkert ook de ambities aan van de onderzoeker Nouwens. Hij had voor zijn MO B-akte een scriptie
geschreven over de combinatie van psychische stoornissen
en verstandelijke beperkingen, gebaseerd op een onderzoek
dat hij samen met een collega van De Hondsberg had verricht.
De diagnostiek van mensen die in inrichtingen verbleven was
eigenlijk nog een redelijk onontgonnen terrein; wie in een
psychiatrische inrichting zat leed aan psychische stoornissen,
wie in de zwakzinnigenzorg terecht was gekomen had een