Het eeuwfeest werd in 2004 uitvoerig gevierd. Er waren
meerdere momenten met bijeenkomsten, discussies en er
werd op het terrein Biezenmortel in september gedurende
een hele festivalweek een groot aantal festiviteiten georganiseerd. Bezoekers konden in een intrigerende tentoonstelling
de geschiedenis van Assisië aan zich voorbij laten trekken
(nog steeds te bewonderen op internet, overigens). Er was
culturele programmering onder de passende titel: De Kunst
van het Onvolmaakte. Er werd een documentaire vertoond,
waarin tal van (oud-)medewerkers aan het woord kwamen
(inmiddels op YouTube te zien). Maar het was vooral ook een
feest dat zich richtte op de toekomst.
Want Assisië vormde in het begin van de 21e eeuw al lang
niet meer het zwaartepunt van de zorg die Prisma bood. Het
hoofdkantoor zetelde al vanaf de fusie niet meer in het hoofdgebouw van Huize Assisië en was neergestreken in een modern
bedrijfspand in Waalwijk, vlak langs de A59. Het was een teken
dat de organisatie het oude instellingsterrein definitief achter zich
aan het laten was. De ambities om de zorg in de samenleving
te organiseren waren met rap tempo werkelijkheid aan het
worden. Prisma had – na aanvankelijk enige aarzeling – rondom
de eeuwwisseling een voorhoedepositie verworven in het
samen met ouders organiseren van kleinschalige woonzorgarrangementen. Daar maakten niet langer Prisma maar de
ouders de dienst uit. Het gevolg van dit alles was wel dat het
terrein in Biezenmortel leegliep. In 2004 woonden er nog maar
een kleine tweehonderd cliënten, waarvan een aantal zeer zwaar
verstandelijk gehandicapten die zware zorg nodig hadden en een
aantal oude bewoners die er eigenlijk hun leven lang woonden.
Veertig jaar vooruit
ook in landen als Polen en Roemenië. Daar zie je dat mensen
pas in hun zorgbehoefte erkend worden als er ergens een
gebouw is waarop een bordje verstandelijke gehandicaptenzorg
hangt. En dan zeggen wij, vanuit onze kennis van nu: dat moet
je niet doen, dat is ouderwets. Maar die plek is wel degelijk
van groot belang. Zo was het ook in 1904. Zij zagen dat die
mensen geen plek vonden. Zij zagen het maatschappelijke
probleem, maar ze deden meer. Ze gingen tegen de tijdgeest in.
De broeders zeiden: dit zijn onze jongens. Daar gaan we mee
aan de slag. De broeders gingen de mannen onderwijzen,
terwijl dat helemaal niet gevraagd werd. Ze zetten ze aan het
werk, iets wat niemand daarvoor eigenlijk deed. Ze wilden van
de mannen meer mens maken, ze wilden ze een vollediger
bestaan bieden. Ze wilden iets toevoegen aan het bestaan van
die jongens. Dat was in zeker opzicht tegendraads. De broeders
deden het werk uit overtuiging. Dat heeft me altijd aangesproken. Dat is voor mij ook altijd Prisma geweest. Doen, niet
ouwehoeren, gewoon aanpakken. Dat heeft met passie,
met toewijding te maken. Daarom verwijs ik altijd naar de
broeders, omdat we in een traditie staan, wat mij betreft
een hele rijke traditie. Natuurlijk is er ook van alles op aan
te merken geweest, en natuurlijk deden die broeders ook
vreemde dingen, maar de gedrevenheid, de overgave, het
aanpakken, de toewijding dat zijn zaken die ook nu cruciaal
zijn voor de zorg. Dat zijn waarden waar Prisma op gegrondvest is en die je dus gerust mag blijven koesteren.’
49