Van godshuis naar academisch ziekenhuis | Page 136
Links: Flesje met opschrift: “Apotheek der gemeene armen Maastricht”. | RHCL,
Archief B.I.W.M.
134
Rechts: Verklaring van de armendokter van het Burgerlijk Armbestuur te
Maastricht dat twee kinderen, 10 en 14 jaar oud, zouden lijden aan febris
typhoidea (tyfus) en "dadelijk en zonder uitstel" in het Calvariënberg ziekenhuis
opgenomen moesten worden. | RHCL
vervuld. Een van de eerste taken van het College van Regenten
was de door de Fransen onteigende kerkelijke goederen en
effecten terug te geven. De kerkgenootschappen kregen zo ook
hun bemoeienis met de armenzorg weer terug. Alle armenfondsen die aan geen bijzondere godsdienstige gezindte hadden
toebehoord, werden toevertrouwd aan het College van
Regenten.
De werkzaamheden van het College van Regenten
omvatte het gehele terrein van armen- en ziekenzorg dat niet
door kerk of particuliere instellingen bestreken werd, zowel
intra- als extramurale zorg. Met betrekking tot de intramurale
zorg kreeg het College een conglomeraat van instellingen onder
beheer. Een tiental tehuizen en gasthuizen, zes werkplaatsen,
een bakkerij, een apotheek en de bank van lening. In de loop
der jaren werden instellingen afgestoten, werkplaatsen gesloten
en de bank van lening werd overgedragen aan de gemeente
Maastricht. Er werden ook nieuwe initiatieven ontplooid zoals
de bouw en exploitatie van het Burgerlijk Zieken- en
Gebrekkigenhuis Calvariënberg (1821), het krankzinnigengesticht Calvariënberg (1847), het ziekenhuis Calvariënberg
(1891) en in 1921 het stichten en exploiteren van het SintServatiustehuis aan het Henric van Veldekeplein, dat
onderkomen bood aan veertig bejaarde vrouwen. In 1939 werd
gestart met de bouw van het Sint-Annadalziekenhuis, waarvan
het beheer in 1950 is overgedragen aan de gelijknamige
stichting. Ook het later ontwikkelde psychiatrische centrum
Vijverdal en de verpleegklinieken Klevarie werden na
ontwikkeling overgedragen aan gelijknamige stichtingen.
De extramurale zorg van het College van Regenten
betrof hulp aan zogenoemde huiszittende armen, wier inkomen
onvoldoende was om van te leven. In het begin van de
negentiende eeuw was armenzorg zeer beperkt en bestond