MIJNEN EN VIJVERS
EEN DAG ALS MIJNWERKER
Wanneer ik ’s ochtends m’n fiets neerzet op de site
van be-MINE in Beringen, gelegen tussen knoop-
punt 503 en 341, is het grijs en druilerig weer.
Jammer, maar misschien passen de dreigende
wolken wel perfect bij wat er in de voormiddag
voor me op het programma staat. Vandaag trek ik
met Paul – een minzaam, gepensioneerd mijn-
werker die hier 25 jaar gezwoegd heeft – de mijn
in om er aan de orde van de dag te beginnen.
Toen het werkvolk zich hier vroeger om vijf uur
’s ochtends – vaak met een stevige kater –
aanmeldde om hun noeste arbeid aan te vatten,
was het ook niet altijd stralend weer. Diep in de
schachten zaten ze op z’n minst toch droog – dat
dan weer wel.
Een groot deel van de bovengrondse mijninfra-
structuur staat hier nog steeds recht alsof ze er
gisteren pas voor het laatst het licht uitdeden.
Je kan hier de hele routine van de mijnwerkers
herbeleven, tot op het moment dat ze met de lift
de diepte indoken. Aanmelden op een godde-
loos vroeg uur, omkleden in werkkledij die de
hele week bleef stinken, mijnlampje ophalen
om gaslekken mee op te sporen, en dan in een
lift van vijf verdiepingen hoog, bijna in vrije val
honderden meters in de duisternis afdalen om
er – vaak op handen en knieën en in smalle
gangetjes – steenkool te hakken tot de tijd weer
om was. Het klinkt als beestenwerk en dat was
het ook, maar Paul zou het allemaal opnieuw
doen, moest hij daar de kans toe krijgen.
“We werkten met tientallen
nationaliteiten door elkaar, maar
kleur kenden we niet.”
“De kameraadschap en het avontuur in de mijn
is iets dat ik nadien nergens meer heb terug-
gevonden”, zegt hij. “Elke dag was anders.
We werkten met tientallen nationaliteiten door
elkaar, maar kleur kenden we niet. Welk geloof,
welke afkomst of overtuiging je ook had: onder
de grond was iedereen even zwart. Dat besef was
de perfecte remedie tegen racisme en angst.”
Paul is een mooie man.
131